Hof Amsterdam, 16-03-2012, nr. 23-000167-10
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9151, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-03-2012
- Zaaknummer
23-000167-10
- LJN
BV9151
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9151, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑03‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3082, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 16‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling in de Mega Zuil voor de opdrachtgever en financier binnen een omvangrijke criminele organisatie. Deze verdachte is voor deelname aan een criminele organisatie, het bezit van heroïne, witwassen en valsheid in geschrifte veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf.
Partij(en)
parketnummer: 23-000167-10
datum uitspraak: 16 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 30 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-751654-06 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1960],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 EBI te Vught.
- 1.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 4, 11, 12 en 16 ten laste gelegde (telkens vrijspraak). Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
De verdachte is door de rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4, 7, 8, 9, 10, 11,12, 14 en 16 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de orde zijn mitsdien de feiten als ten laste gelegd onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14 en 15.
- 2.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 9, 10, 11 en 24 december 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 16 februari 2011, 8 en 13 juli 2011, 5 en 7 oktober 2011, 8, 10, 13, 14, 15 en 17 februari 2012 en 2 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
3. Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 december 1996 tot en met 28 juli 2008 te Waalwijk en/of Zevenhuizen en/of Purmerend en/of Amsterdam en/of Oosterhout en/of Breda, in elk geval in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland en/of Frankrijk heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het invoeren en/of uitvoeren en/of bereiden en/of bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van verdovende middelen, te weten hasjiesj en/of weed en/of hennep en/of cannabis, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesjish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of cocaïne en/of heroïne (diamorfine) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of het witwassen van één of meerdere geldbedrag(en); (Zaak B00)
feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1997 tot en met 20 april 1999 te Waalwijk en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland en/of te Hull en/of te Bexhill, in elk geval in Engeland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 400.000 gram hasjiesj en/of weed en/of hennep en/of cannabis, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesjish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (Zaak B01)
feit 3:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 april 1999 tot en met 31 december 1999 te Waalwijk en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland en/of te Hull en/of te Bexhill, in elk geval in Engeland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of geteeld en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 400.000 gram hasjiesj en/of weed en/of hennep en/of cannabis, althans een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesjish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (Zaak B01)
feit 4:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 21 september 2001 te Purmerend en/of Waalwijk, althans in Nederland en/of Abbeville, althans in Frankrijk en/of te Kappellen en/of te Dessel, althans in België en/of te Malaga, althans in Spanje en/of te Hellingly/Hailshann, althans in Engeland , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft verstrekt en/of heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 539 kilogram hasjiesj en/of weed en/of hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans een middel vermeld op lijst II; (Zaak B02)
feit 5:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2002 tot en met 30 november 2002 in Baarle Nassau en/of Purmerend en/of Venlo en/of Oosteind en/of Eindhoven, althans in Nederland en/of in Kapellen en/of in Dessel en/of Mol en/of Oostende althans in België en/of in Malaga en/of in Benamaldena en/of in Fuengirola, althans in Spanje en/of in Alcobaca en/of Lissabon en/of Lagos althans in Portugal en/of in Ramsgate, in althans Groot-Brittanië en/of in Düsseldorf, althans in Duitsland en/of in Zürich, althans in Zwitserland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 4 en/of lid 5) en heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad hasjiesj en/of weed en/of hennep en/of cannabis, althans (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesjish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, in de hierna te noemen periode(s) en hoeveelhe(i)d(en):
- -
1 mei 2002 tot en met 31 mei 2002 (ongeveer) 950 kilogram en/of
- -
1 juni 2002 tot en met 30 november 2002 (ongeveer) 1800 kilogram en/of
- -
1 april 2002 tot en met 30 november 2002 (ongeveer) 300 kilogram; (Zaak B03)
feit 6:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2002 tot en met 16 maart 2003 te Waalwijk en/of Zevenhuizen en/of Purmerend en/of Amsterdam en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland en/of België en/of Engeland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 35 kilogram en/of 75 kilogram heroïne (diamorfine) in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diamorfine), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; (Zaak B04)
feit 7:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 maart 2003 tot en met 8 juni 2003 te Waalwijk en/of Zevenhuizen en/of Purmerend en/of Amsterdam en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland en/of België en/of Engeland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 35 kilogram en/of 75 kilogram heroïne (diamorfine) in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diamorfine), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (Zaak B04)
feit 8:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2002 tot en met 16 maart 2003 te Waalwijk en/of Zevenhuizen en/of Purmerend en/of Amsterdam en/of Oosterhout en/of Breda, in elk geval in Nederland en/of Spanje en/of Engeland en/of België en/of Italië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 500.000 (XTC-)pillen en/of 1 miljoen (XTC-)pillen, althans (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; (Zaak B05)
feit 9:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 maart 2003 tot en met 31 december 2003 te Waalwijk en/of Oosterhout en/of Zevenhuizen en/of Purmerend en/of Amsterdam en/of Breda, in elk geval in Nederland en/of Spanje en/of Engeland en/of België en/of Italië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 500.000 (XTC-)pillen en/of 1 miljoen (XTC-)pillen, althans (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine, althans (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (Zaak B05)
feit 10:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 30 november 2002 te Purmerend en/of Oosteind, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 14,5 kilogram heroïne (diamorfine) in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diamorfine), in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet; (Zaak B06)
feit 11:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval België en/of in Venezuela en/of Panama en/of Costa Rica, in elk geval Zuid-Amerika en/of te Barcelona en/of Valencia en/of Madrid, in elk geval in Spanje en/of Portugal en/of te Liverpool, in elk geval Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van 5000 kilogram en/of (telkens) 500 kilogram en/of 50 kilogram, in elk geval één of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- -
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- -
voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende/zijn/is, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- -
één of meerdere contact(en) gelegd met personen ten behoeve van het verkrijgen van informatie benodigd voor de invoer van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
- -
informatie verzameld en/of verstrekt en/of aangeboden ten behoeve van de invoer van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
- -
informatie verzameld en verstrekt omtrent de/het container(s) en/of schip/schepen en/of deklading waarin voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen werd vervoerd en/of
- -
één of meer ontmoetingen en/of (e-mail- en/of fax)bericht(en) ontvangen en/of verstuurd (aan onder meer Construex C.A. en/of Ramon Mujica) met betrekking tot het verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- -
één of meer perso(o)n(en) benaderd/aangezocht en/of laten benaderen/aanzoeken om voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne (verstopt in/op een vrachtwagen en/of een schip en/of container(s)) te vervoeren naar en/of te vervoeren in Nederland en/of
- -
150.000 Euro en/of 25.000 Euro, in elk geval (een) geldbedrag(en) overgemaakt en/of laten overmaken en/of getoond en/of ter beschikking gesteld en/of in het vooruitzicht gesteld (onder meer ten behoeve van de financiering van de aanschaf en/of het vervoer van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of
- -
(houten) huizen en/of dakbedekking en/of (zogenaamde) prefab woningen en/of rollen asfalt en/of asfaltcoating en/of blikken fruit als (een) zogenaamde proefzending en/of als deklading voor voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne aangeschaft en/of besteld en/of gefotografeerd en/of
- -
één of meerma(a)l(en) naar Panama en/of Equador en/of Venezuela, in elk geval Zuid-Amerika en/of Groot-Brittannië gegaan en/of (aldaar) verbleven en/of
- -
één of meerdere bedrijf/bedrijven, (onder andere Ripa Beheer en/of Lumex International), in Venezuela en/of Mexico en/of Chili (als zogenaamde dekmantel voor het verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) overgenomen en/of aangeschaft en/of opgezet en/of aangekocht en/of ingezet; (Zaak B07)
feit 12:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 8 oktober 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of in Venezuela en/of Panama en/of Costa Rica, in elk geval Zuid-Amerika en/of te Barcelona en/of Valencia en/of Madrid, in elk geval in Spanje en/of in Portugal en/of te Liverpool, in elk geval Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van 5000 kilogram en/of (telkens) 500 kilogram en/of 50 kilogram, in elk geval één of meer (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- -
zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- -
voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende/zijn/is, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
- -
één of meerdere contact(en) gelegd met personen ten behoeve van het verkrijgen van informatie benodigd voor de invoer van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
- -
informatie verzameld en/of verstrekt en/of aangeboden ten behoeve van de invoer van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en/of
- -
informatie verzameld en verstrekt omtrent de/het container(s) en/of schip/schepen en/of deklading waarin voornoemde handelshoeveelheid verdovende middelen werd vervoerd en/of
- -
één of meer ontmoetingen en/of (e-mail- en/of fax)bericht(en) ontvangen en/of verstuurd (aan onder meer Construex C.A. en/of Ramon Mujica) met betrekking tot het verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- -
één of meer perso(o)n(en) benaderd/aangezocht en/of laten benaderen/aanzoeken om voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne (verstopt in/op een vrachtwagen en/of een schip en/of container(s)) te vervoeren naar en/of te vervoeren in Nederland en/of
- -
150.000 Euro en/of 25.000 Euro, in elk geval (een) geldbedrag(en) overgemaakt en/of laten overmaken en/of getoond en/of ter beschikking gesteld en/of in het vooruitzicht gesteld (onder meer ten behoeve van de financiering van de aanschaf en/of het vervoer van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) en/of
- -
(houten) huizen en/of dakbedekking en/of (zogenaamde) prefab woningen en/of rollen asfalt en/of asfaltcoating en/of blikken fruit als (een) zogenaamde proefzending en/of als deklading voor voornoemde (handels) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne aangeschaft en/of besteld en/of gefotografeerd en/of
- -
één of meerma(a)l(en) naar Panama en/of Equador en/of Venezuela, in elk geval Zuid-Amerika en/of Groot-Brittannië gegaan en/of (aldaar) verbleven en/of
- -
één of meerdere bedrijf/bedrijven, (onder andere Ripa Beheer en/of Lumex International), in Venezuela en/of Mexico en/of Chili (als zogenaamde dekmantel voor het verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne) overgenomen en/of aangeschaft en/of opgezet en/of aangekocht en/of ingezet; (Zaak B07)
feit 13 primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 november 2002 tot en met 19 juli 2005 te Purmerend, althans in Nederland en/of in Londen en/of Liverpool en/of Manchester, althans in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte), meermalen, althans eenmaal (van) een grote hoeveelheid geld, althans enig(e) geldbedrag(en), (totale waarde ongeveer) 21.000.000 Britse pond en/of 4.000.000 Britse ponden en/of 100.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en)
* de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het/de bovengenoemd(e) geldbedrag(en)
- -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
en/of
* verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of hebben/heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en) dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf; (Zaak B08)
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 november 2002 tot en met 19 juli 2005 te Purmerend, althans in Nederland en/of in Londen en/of Liverpool en/of Manchester, althans in Groot-Brittannië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een grote hoeveelheid geld, althans enig(e) geldbedrag(en), (totale waarde ongeveer) 21.000.000 Britse pond en/of 4.000.000 Britse ponden en/of 100.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
* de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld hebben/heeft wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf;
en/of
* verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of hebben/heeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), althans van enig(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen, in elk geval afkomstig was/waren van enig misdrijf; (Zaak B08)
feit 14:
hij op of omstreeks 19 juli 2005 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
* munitie in de zin van artikel 1 lid 1 onder 4, gelet op artikel 2 categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten:
- -
135 volmantelpatronen, kaliber 9 millimeter van de merken Sellier & Bellot, Geco, Lupa, GFL en HP en/of
- -
10 volmantelpatronen, kaliber 9 millimeter van het merk Sellier & Bellot en/of
- -
93 volmantelpatronen, kaliber 9 millimeter van het merk Sellier & Bellot, type Browning court en/of - 40 deelmantel softpoint revolverpatronen van het merk Fiocchi, kaliber 357 magnum en/of
* munitie in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten (een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen te weten een Colt van het type AR 15 of een soortgelijk type, namelijk:
- -
een afsluitergroep en/of
- -
een trekker en/of
- -
een vuurregelaar en/of
- -
een mondingstop/vlamdemper in plastic omhulsel en/of - telescoopvizier merk Hunter, vergroting 6x40 serienummer A104964 en/of
- -
patroonhouders voor patronen van het kaliber .223/5.56 millimeter en/of
* een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten, - een geluiddemper kleur zwart lengte ongeveer 17,5 centimeter
- -
een geluiddemper kleur zwart lengte ongeveer 29 centimeter en/of
* munitie in de zin van artikel 1 lid 1 onder 4, gelet op artikel 2, categorie III, te weten,
- -
drie volmantelpatronen van het kaliber .223
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (Zaak B09)
feit 15:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 juli 2005 te Purmerend en/of Rotterdam en/of Barendrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een arbeidsovereenkomst d.d. 1 mei 1998 en/of één of meer Arbeidsbesluit(en) en/of loonspecificatie(s) over de periode van januari 1999 tot en met juli 2005 tussen hem, verdachte, en [bedrijf 1] - zijnde telkens (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
in strijd met de waarheid in voornoemde arbeidsovereenkomst opgenomen dat verdachte op 1 mei 1998 in dienst treedt van de werkgever [bedrijf 1] in de functie van vertegenwoordiger en/of een salaris ontvangt van 2335,60 gulden (bruto) per maand en/of dat zijn, verdachtes, werkweek bestaat uit 32 uren en/of
- -
in strijd met de waarheid in voornoemd(e) Arbeidsbesluit(en) en/of loonspecificatie(s) opgenomen dat verdachte in de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 juli 2005 als vertegenwoordiger werkzaam is voor [bedrijf 1] en/of dat hij, verdachte, een salaris van 13 Euro (netto) per maand tot en met 3217 Euro (netto) per maand ontvangt en/of
- -
(vervolgens) voornoemd(e) formulier(en) ondertekend, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 juli 2005 te Purmerend en/of Rotterdam en/of Barendrecht, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) arbeidsovereenkomst d.d. 1 mei 1998 en/of een of meer Arbeidsbesluit(en) en/of loonspecificatie(s) over de periode van januari 1999 tot en met juli 2005 tussen hem, verdachte, en [bedrijf 1], (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, althans voornoemde arbeidsovereenkomst en/of een of meer Arbeidsbesluit(en) en/of loonspecificatie(s) opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware het/zij echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- -
voornoemde geschriften (telkens) aan (onder andere) de Belastingdienst en/of [bedrijf 1] heeft/hebben overlegd en/of verstrekt en/of ter beschikking gesteld en/of in de administratie van Ritmo Electronics heeft/hebben opgenomen
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
in strijd met de waarheid in voornoemde arbeidsovereenkomst heeft/hebben opgenomen dat verdachte op 1 mei 1998 in dienst treedt van de werkgever [bedrijf 1] in de functie van vertegenwoordiger en/of een salaris ontvangt van 2335,60 gulden (bruto) per maand en/of dat zijn, verdachtes, werkweek bestaat uit 32 uren en/of
- -
in strijd met de waarheid in voornoemd(e) Arbeidsbesluit(en) en/of loonspecificatie(s) heeft/hebben opgenomen dat verdachte in de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 augustus 2005 als vertegenwoordiger werkzaam is voor [bedrijf 1] en/of dat hij, verdachte, een salaris van 13 Euro (netto) per maand tot en met 3217 Euro (netto) per maand ontvangt en/of
- -
(vervolgens) voornoemd(e) formulier(en) heeft/hebben ondertekend; (Zaak B10)
feit 16:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot en met 10 juni 2004 te Aalsmeer en/of Rotterdam en/of Kamerik, althans in Nederland en/of Orleans, althans in Frankrijk en/of Portugal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) buiten het grondgebied van Nederland (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) heeft gebracht en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2867 kilogram hasjiesj en/of weed en/of hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans een middel vermeld op lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a (Zaak B11)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot en met 10 juni 2004 te Aalsmeer en/of Rotterdam en/of Kamerik, althans in Nederland en/of Orleans, althans in Frankrijk en/of Portugal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voorgenomen misdrijf om opzettelijk (telkens) binnen het grondgebied van Nederland (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) te brengen (ongeveer) 2867 kilogram hasjiesj en/of weed en/of hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans een middel vermeld op lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk
- -
één of meer (telefoon)gesprek(ken) (al dan niet in versluierd taalgebruik en/of gecodeerd) heeft/hebben gevoerd en/of één of meerma(a)l(en) heeft/hebben gecommuniceerd middels een zogenaamde callmaxer met betrekking tot het verkopen en /of afleveren en/of vervoeren van en/of het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
- -
een vrachtwagen heeft/hebben gehuurd en/of laten huren en/of (vervolgens)
- -
(een) chauffeur(s) heeft/hebben benaderd en/of
- -
bloemen en/of één of meer pallet(s) met plastic emmer(s), in elk geval één of meer goed(eren) als deklading heeft/hebben aangeschaft en/of vervoerd en/of geladen in/op voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens)
- -
naar Portugal is/zijn gereden en/of (aldaar) 2867 kilogram, in elk geval een hoeveelheid hasjiesj en/of weed en/of hennep heeft/hebben geladen en/of verstopt tussen voornoemde deklading in/op voornoemde vrachtwagen en/of (vervolgens)
- -
met voornoemde lading in/op voornoemde vrachtwagen vanuit Portugal in de richting van Nederland is/zijn gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaak B11)
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot en met 10 juni 2004 te Aalsmeer en/of Rotterdam en/of Kamerik, althans in Nederland en/of Orleans, althans in Frankrijk en/of Portugal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2867 kilogram hasjiesj en/of weed en/of hennep, althans (telkens) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, althans een middel vermeld op lijst II dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk. (zaak B11)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
5. Bespreking van een aantal verweren
5.1
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie/bewijsuitsluiting
Met de verdediging is het hof van oordeel dat waar het de vervolging van de feiten 2 en 3 op de tenlastelegging betreft het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging is, voor zover de vervolging ziet op andere feiten dan de uitvoer van de daar bedoelde middelen, nu die feiten bij aanvang van de vervolging reeds waren verjaard.
De verdediging heeft voorts bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van alle feiten, subsidiair de feiten 1, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 13.
Zij heeft daaraan in de kern -zakelijk- ten grondslag gelegd dat het openbaar ministerie zich bij de bewijsvoering baseert op stukken die het onrechtmatig onder zich heeft, maar ook zeer waarschijnlijk heeft gepoogd die onrechtmatigheid uit het dossier en voor rechters weg te houden. Immers het gaat om nimmer gespecificeerde stukken die zich bevonden in een koffer, die op 2 juli 2003 bij de aanhouding van [verdachte] in het Microbe onderzoek vanuit een BMW in beslag zijn genomen, waarbij zijdens het openbaar ministerie nooit pogingen zijn ondernomen die terug te geven aan de verdachte. De stukken zijn in het dossier nooit op enigerlei wijze gespecificeerd, noch tijdens de vervolging in dat onderzoek in strijd met artikel 309 jo 415 Sv ooit op een beslaglijst geplaatst noch is een rechter gevraagd daar een beslissing op te nemen, waarmee het openbaar ministerie de rechter de mogelijkheid heeft ontnomen zodanige beslissing te nemen. Zij zijn aldus doelbewust aan het beslag onttrokken. [verdachte] en zijn toenmalige raadsman mr. Moszkowicz hebben van een proces-verbaal van 9 februari 2004 nimmer kennis kunnen nemen. Dit proces-verbaal vermeldt betreffende het beslag in het Microbe onderzoek dat overgebleven spullen alsmede opgemaakte bescheiden van dit onderzoek op last van officier van justitie mr. J. Plooy, in overleg met de officier van justitie mr. F. van Straelen zijn overgedragen aan de teamleiding van team 4 van de dienst centrale recherche van de regiopolitie Amsterdam/Amstelland. Niet waarschijnlijk is dat het gerechtshof in de Microbezaak beschikte over dit proces-verbaal. Het zat ook niet bij het dossier [naam], noch wordt er daar melding van gemaakt. De suggestie wordt door een vermelding in het dossier [naam] daarentegen wel gewekt dat de stukken nog bij het Microbeteam onder beslag zouden hebben gelegen en daar zijn aangetroffen. Het openbaar ministerie heeft de handelwijze van 9 februari 2004 nooit bij het hof in de Microbezaak aan de orde gesteld. Het hof heeft in het Microbe onderzoek beslist dat [verdachte] ten onrechte als verdachte was aangemerkt, dat het bewijsmateriaal dat tengevolge van dit verzuim werd verkregen van het bewijs moest worden uitgesloten (dus ook de stukken uit de koffer), goederen onttrokken aan het verkeer en bepaald dat de voorwerpen genummerd 13 tot en met 22 van de beslaglijst moesten worden teruggegeven. Ook na het onherroepelijk worden van het arrest heeft het openbaar ministerie de (koffer) bescheiden niet aangeboden aan [verdachte]. Het arrest van het hof is oorspronkelijk niet gevoegd in het dossier [naam].
Een en ander leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat het openbaar ministerie discussie over de stukken wilde vermijden en deze stukkenwilde bewaren voor andere onderzoeken. De stukken zijn doelbewust aan het beslag onttrokken en rechtbank en hof in de Microbezaak zijn in de waan gebracht dat ze zouden zijn teruggegeven. De verdediging in de Microbezaak is kennisname van het onttrekkingsproces-verbaal onthouden en ook in het [naam] dossier is geen openheid van zaken gegeven. Daarmee is doelbewust, of in ieder geval met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte afbreuk gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces in de huidige zaak.
Meer subsidiair dient de geschetste gang van zaken te leiden tot bewijsuitsluiting van de bewuste (koffer)stukken, nu het openbaar ministerie deze onrechtmatig onder zich heeft gehouden. Aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan de volgende gang van zaken worden afgeleid.
[verdachte] is in de Microbezaak op 2 juli 2003 aangehouden. Hij maakte die dag gebruik van een personenauto, merk BMW, waarin onder andere vuurwapens zijn aangetroffen. In de kofferbak van die auto lag een koffer en in die koffer werden hasjiesj en diverse schriftelijke bescheiden aangetroffen. De koffer met inhoud is onder [verdachte] in beslag genomen. De doorzoeking van de auto en de inbeslagname van onder meer de koffer met daarin twee plakken hasjiesj en genoemde bescheiden is gerelateerd in een proces-verbaal van 3 juli 2003. [verdachte] is over de inhoud van de koffer gehoord.
Hij is door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 oktober 2003 veroordeeld ter zake handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met de Opiumwet. Tevens is toen beslist ten aanzien van de voorwerpen vermeld op de beslaglijst, dat - voor zover hier van belang - de plakken hasjiesj uit de koffer werden onttrokken aan het verkeer.
De bescheiden uit de koffer zijn niet vermeld op de beslaglijst en de rechtbank heeft daaromtrent niet beslist.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2004 van verbalisant K.W. Doorn, zijn de door team 6 van de dienst centrale recherche in beslag genomen en niet teruggeven stukken uit de Microbekoffer na deze uitspraak op last van de zaaksofficier mr. J. Plooy overgedragen aan team 4 van de dienst centrale recherche, dit in overleg met de (toenmalige) officier van justitie mr. F. van Straelen. Voorts valt uit dit proces-verbaal af te leiden dat de bescheiden in de Microbekoffer vertrouwelijke informatie en informatie over vermoedelijke transportroutes voor illegale zaken, zoals drugs, bevatten.
Bij arrest van dit hof van 22 oktober 2004 is [verdachte] alsnog vrijgesproken van de hem in de Microbezaak ten laste gelegde feiten, omdat hij op het moment van zijn aanhouding ten onrechte als verdachte was aangemerkt, daarom onrechtmatig was aangehouden en het daaruit verkregen bewijsmateriaal moest worden uitgesloten van het bewijs. Het hof heeft daarbij tevens beslissingen genomen omtrent goederen vermeld op de beslaglijst, waarop de stukken uit de Microbekoffer zoals gezegd niet waren vermeld en - voor zover hier van belang - de plakken hasjiesj eveneens onttrokken aan het verkeer verklaard.
Op 4 november 2006 zijn de stukken uit de Microbekoffer door de officier van justitie mr. F. Dekkers overgenomen van de dienst centrale recherche en in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv in het onderzoek [naam].
Ten aanzien van de vraag, welke gevolgen in de onderhavige strafzaak tegen [verdachte] dienen te worden verbonden aan de onrechtmatige aanhouding van [verdachte] in de Microbezaak en het daaruit voortgekomen bewijsmateriaal, in het bijzonder de bescheiden uit de koffer, geldt allereerst het volgende.
Daar waar de belangen van [verdachte] door de onrechtmatigheid van zijn aanhouding in de Microbezaak zijn geschonden, is daarop in de desbetreffende strafzaak tegen [verdachte] adequaat gereageerd middels bewijsuitsluiting van de resultaten die het gevolg waren van die aanhouding. Voor een dergelijke sanctie wegens een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek is ook slechts plaats in de procedure met betrekking tot ten laste gelegde feiten die onderwerp van dat onderzoek waren, in dit geval derhalve de Microbezaak. Dit uitgangspunt heeft eveneens te gelden ten aanzien van het door de raadsman gestelde vormverzuim wegens schending van artikel 309 en artikel 353 (in verbinding met artikel 415) Sv, omdat door het openbaar ministerie is verzuimd de stukken uit de Microbekoffer op de beslaglijst te vermelden, voor zover dit al zodanig vormverzuim zou kunnen opleveren.
De opvatting dat de stukken uit de Microbekoffer doelbewust door het openbaar ministerie aan het beslag en het zicht van de verdediging en de rechter zijn onttrokken deelt het hof niet. Een dergelijk oogmerk is ook niet aannemelijk geworden.
Immers, zoals hiervoor weergegeven, vermeldt de kennisgeving van inbeslagneming van 3 juli 2003 in de Microbezaak dat in het koffertje dat in beslag is genomen zich diverse bescheiden bevonden die eveneens in beslag zijn genomen, terwijl [verdachte] over de inhoud van het koffertje, dat hij aanduidt met 'tas' op 3 juli 2003 is gehoord. Niets stond de verdachte of de verdediging destijds in de weg de inhoud van het koffertje bij de berechting van de Microbezaak in volle omvang aan de orde te stellen. Daarnaast is gebleken dat nadat de verdachte door de rechtbank was veroordeeld en voordat het hof arrest in die zaak had gewezen voornoemd proces-verbaal van 9 februari 2004, waarin de gang van zaken rondom de overdracht van de stukken is beschreven, is opgemaakt, is doorgenummerd en is vermeld op een aanvullende index van het proces-verbaal van relaas, terwijl het zich in het dossier bevond waarin de huidige raadsman inzage heeft gehad.
De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat het proces-verbaal van 9 februari 2004 ten onrechte door het openbaar ministerie niet in het dossier [naam] is gevoegd, terwijl men wist dat deze stukken zeer wezenlijke onderdelen van het verwijt tegen [verdachte] betroffen en dat aldus doelbewust een onjuiste voorstelling van zaken is gegeven. Het hof deelt ook dit standpunt van de raadsman niet. In het proces-verbaal van relaas onderzoek [naam] is gerelateerd dat in oktober 2006 door het onderzoeksteam [naam] navraag is gedaan of de koffer met de bescheiden nog bij de dienst centrale recherche aanwezig was, hetgeen het geval bleek te zijn en dat na bestudering van de stukken deze door de officier van justitie mr. F. Dekkers op 4 november 2006 zijn overgenomen van de dienst centrale recherche en in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv in het onderzoek [naam] (dossierpagina A-006-007). In zoverre is de benodigde duidelijkheid gegeven.
Enig verdoezelen met de door de raadsman beschreven motieven is aldus, maar ook overigens, niet aannemelijk geworden.
De vraag is dan, of het feit dat het openbaar ministerie na het arrest van dit hof van 22 oktober 2004 bedoelde stukken niet aan (de raadsman van) [verdachte] heeft teruggegeven een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv in het onderzoek [naam] oplevert, waaraan de door de raadsman bepleite gevolgen moeten worden verbonden. Hieromtrent geldt het volgende.
Volgens de raadsman zou op enig moment na het wijzen van het arrest in de Microbezaak telefonisch om teruggave zijn verzocht. Niet is echter gebleken dat de verdachte of zijn raadsman op enig moment de mogelijkheden van artikel 552a Sv hebben benut, waar dat toch voor de hand had gelegen indien de verdachte belang had gehad bij teruggave. Ook overigens is niet gebleken dat [verdachte] door het niet teruggeven is enig rechtens te beschermen belang is geschaad.
Daarnaast moet worden geconcludeerd dat gelet op de aard en inhoud van deze bescheiden zoals beschreven in het proces-verbaal van 9 februari 2004, alsmede de omstandigheden waaronder deze bescheiden zijn aangetroffen, namelijk in een koffer tezamen met onder andere twee plakken hasjiesj, die overigens bij voornoemd arrest op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht aan het verkeer zijn onttrokken, maar ook op grond van de inhoud van de bescheiden zoals daarvan thans aan het hof is gebleken, niet aannemelijk is geworden dat van teruggave aan [verdachte] ooit sprake had kunnen zijn, nu deze bescheiden eveneens vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer op grond van voornoemd artikel. Genoemde bescheiden bevatten immers naar de opvatting van de politie vermoedelijk vertrouwelijke informatie en informatie over vermoedelijke transportroutes voor illegale zaken zoals drugs en werden aangetroffen in een koffer waarin zich ook daadwerkelijk drugs bevonden, hetgeen voornoemd vermoeden versterkte. Het hof constateert op basis van afschriften van deze bescheiden die zich in het dossier bevinden dat dit vermoeden van de politie niet zonder grond was en dat deze bescheiden van zodanige aard waren dat zij vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer.
Voorgaande overwegingen brengen het hof tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat doelbewust, of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte afbreuk is gedaan aan zijn recht op een eerlijk proces in de huidige zaak, zodat voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, al dan niet beperkt tot een aantal van de ten laste gelegde feiten, geen grond bestaat. Ook voor bewijsuitsluiting is geen plaats. De daartoe gevoerde verweren van de raadsman worden verworpen.
5.2.
Verweren met betrekking tot de getuige [getuige 1]
De verdediging heeft in de zaken in het onderzoek [naam], ook in de zaak van de verdachte, verweren gevoerd die zien op de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 1] en daaraan conclusies verbonden met betrekking tot de bruikbaarheid van die verklaringen voor het bewijs. In een aantal gevallen heeft de verdediging betoogd dat die verklaringen, omdat zij onbetrouwbaar zijn, moeten worden uitgesloten van het bewijs. Zo heeft de verdediging betoogd dat de verklaringen van [getuige 1] met behoedzaamheid moeten worden gebruikt en minder bewijswaarde moeten worden toegekend dan de verklaringen van gewone getuigen, gelet op een aantal raakvlakken die zijn positie vertoont met die van een zogenaamde kroongetuige (als bedoeld in artikel 226a Sv). Het afleggen van een verklaring heeft in zijn eigen strafzaak in Duitsland immers voordelen meegebracht, waarbij belangen, anders dan het uitsluitend vertellen van de waarheid een rol kunnen spelen. Dit klemt te meer, omdat [getuige 1] in de Duitse zaak nimmer door de verdediging van de medeverdachten in die zaak kritisch is bevraagd. Er is geen reden de verklaringen die [getuige 1] in 2009 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd ter zijde te stellen en meer geloof te hechten aan zijn verklaringen afgelegd bij de politie, een en ander zoals de rechtbank kennelijk heeft gedaan.
Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van de getuige op diverse onderdelen tegenstrijdig zijn of soms aantoonbaar onjuist, van horen zeggen, en door andere (voormalige) verdachten in dit dossier worden weersproken. Anderzijds is tevens door een aantal raadslieden aangevoerd dat het 'gevaar' van de verklaringen van [getuige 1] nu juist gelegen is in het feit dat zij op vele punten juist zijn gebleken en dat juist daardoor ook de - in de ogen van de verdediging - onjuiste onderdelen van die verklaringen voor waar worden aangenomen.
De verweren lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige 1] is talrijke malen gehoord verspreid over een periode van vele jaren. Hij is gehoord door politieambtenaren en rechters. De verdediging is meermalen in de gelegenheid geweest hem vragen te stellen. Zijn verklaringen beslaan honderden pagina's en betreffen uiteenzettingen over een grote hoeveelheid personen en gebeurtenissen, waarover hij niet alleen in grote lijnen verklaart, maar ook in detail. Daarbij geeft hij ook een uitgebreide uiteenzetting van door hem zelf gepleegde strafbare feiten, ook van feiten die op dat moment aan de politie nog niet bekend waren.
Zoals de verdediging heeft betoogd vallen zeker een aantal verschillen waar te nemen tussen zijn verklaringen, onder meer tussen die afgelegd bij de politie en die tegenover de rechter-commissaris en laatstelijk de raadsheer-commissaris. Ook is het zo, dat het hem ten voordele heeft gestrekt bij de afdoening van zijn eigen strafzaak om tegenover de Duitse politie en justitie verklaringen af te leggen. Dit neemt echter niet weg dat moet worden geconstateerd dat zijn verklaringen over het algemeen consistent zijn. Ook worden zijn verklaringen op tal van onderdelen bevestigd door verklaringen van anderen of ander bewijsmateriaal. In de paragrafen 3.6.1 tot en met 3.6.3 van het requisitoir geeft het openbaar ministerie daarvan een groot aantal voorbeelden. Het hof verwijst daarnaar en neemt die hier over. Voor zover hij de auditu heeft verklaard wordt daarvan veelal door de getuige melding gemaakt. Dat de getuige bij het afleggen van zijn verklaringen gemotiveerd is geweest om anderen ten onrechte te belasten met het oog op strafvermindering is, mede ook gezien de bevestiging door ander bewijsmateriaal van zijn verklaringen op voornoemde punten, niet aannemelijk geworden. Dat er verschillen waarneembaar zijn tussen de onderscheiden verklaringen is op zichzelf niet voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de verklaringen als geheel niet betrouwbaar zijn en zich voor bewijsgebruik niet lenen. Dit hangt immers te zeer af van de inhoud van (onderdelen van) de desbetreffende verklaring en de samenhang met ander bewijsmateriaal. Ook speelt daarbij een rol, welke achtergrond die verschillen kunnen hebben. In dit geval kan daarover worden opgemerkt dat de getuige daarvoor soms zelf een verklaring heeft gegeven, te weten dat hij zichzelf in eerste instantie minder strafwaardig wilde voordoen dan hij was. Ook is aannemelijk dat het tijdsverloop een rol heeft gespeeld en dat herinneringen aan het precieze verloop van gebeurtenissen zijn vervaagd. De omstandigheid dat anderen, waaronder verdachten in het feitencomplex [naam], zijn verklaringen hebben weersproken, doet daaraan niet af.
De beschouwing van een en ander leidt tot het oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] in beginsel voldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te dienen. Hetgeen de verdediging op dit punt overigens naar voren heeft gebracht maakt dat niet anders.
Het hof zal bij het concrete gebruik van de onderdelen van de verklaringen van de getuige natuurlijk wel de nodige behoedzaamheid in acht nemen. Zo zullen die onderdelen worden bezien in het licht van het andere bewijsmateriaal en kan het bewijs dat een verdachte betrokken is bij een strafbaar feit niet worden aangenomen op alleen de verklaring van de getuige of indien het overig bewijs te weinig gewicht in de schaal legt. Indien (onderdelen) van een verklaring mede gelet op een andere door de getuige afgelegde verklaring te veel twijfels oproepen omtrent hetgeen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, zal van bewijsgebruik geen sprake kunnen zijn. Die onderdelen van de verklaringen van de getuige, die het hof voor het bewijs gebruikt, acht het hof echter voldoende betrouwbaar en voor bewijsgebruik geschikt. Zo nodig zal het hof zich daarover in een nadere bewijsoverweging nader verantwoorden bij de bewijsvoering van de afzonderlijke feiten.
Gelet op het voorgaande worden de verweren die op dit punt door de verdediging zijn gevoerd verworpen.
- 5.3.
Verweren ten aanzien van een criminele organisatie, beschouwingen omtrent het bewijs van het bestaan daarvan en het deelnemen van de verdachte
5.3.1.
Wettelijk en juridisch kader (criminele) organisatie
Aan de verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr en - voor zover het gaat om bepaalde misdrijven omschreven in de Opiumwet - sinds 1 juli 2006 in artikel 11 a van de Opiumwet. De verdediging heeft verweren gevoerd die ertoe strekken dat de verdachte aan zo'n organisatie niet heeft deelgenomen en vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 140, eerste lid, Sr luidt (en luidde, afgezien van de maximale strafbedreiging, die met ingang van 26 februari 1999 met een jaar werd verhoogd, in de in de tenlastelegging bedoelde perioden):
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Aan deze strafbaarstelling ligt de gedachte ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven, waarop de organisatie het oog heeft, zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn getroffen. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn (opzettelijke) deelneming aan die organisatie.
Volgens bestendige jurisprudentie moeten onder een organisatie en deelneming daaraan als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan:
Een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hadden op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Daartoe dient vast komen te staan dat zij gedurende zekere tijd hebben samengewerkt met tenminste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in -, of het leveren van een bijdrage aan gedragingen, die strekten tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
5.3.2.
Feitelijke invulling
5.3.2.1
Het bestaan van een organisatie
Het hof stelt het volgende vast.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 4] komt ten aanzien van hun eigen rol en die van [getuige 6] het volgende naar voren.
[getuige 2] is vroeg in de jaren negentig van de vorige eeuw een samenwerking begonnen met [getuige 6] op het gebied van de smokkel van hasjiesj. Na korte tijd is ook [getuige 3] hieraan gaan deelnemen. De smokkel verliep onder meer via bedrijven die door deze personen werden opgericht dan wel overgenomen. [getuige 6] voerde besprekingen over de (aan)levering van de drugs en het daarmee gemoeide geld, [getuige 2] regelde de transporten. [getuige 3]'s taak bestond hoofdzakelijk uit het inpakken van de hasjiesj in dekladingen, maar ook uit het oprichten van bedrijven als dekmantel, samen met zijn vader en [getuige 6]. Aan dit samenwerkingsverband nam vanaf 1997 de toen in Duitsland wonende [getuige 1] deel, en, alleen in dat jaar, ook [getuige 4]. Zij werden door [getuige 6] benaderd om dekmantelbedrijven op te richten en het vervoer te verzorgen van de zogenoemde 'Estlandtransporten'; de transporten van enkele tonnen hasjiesj vanuit Estland via Duitsland naar Nederland, van waaruit ze werden doorgesmokkeld naar Engeland. Deze transporten vonden plaats in het jaar 1997.
Vanaf het eind van de jaren negentig organiseerde dezelfde groep personen opnieuw een aantal transporten hasjiesj naar Engeland, in eerste instantie nog vanuit Nederland, maar later vanuit Spanje en Portugal via België.
In of rond 2002, toen in de handel in softdrugs steeds minder te verdienen viel, besloten [getuige 6] en [getuige 1] zich ook met de handel in harddrugs te gaan bezighouden. Vanaf 2000 hadden [getuige 6], [medeverdachte 1] en [getuige 2] al gesprekken in die richting gehad. Enige tijd later, begin 2003, zijn vader en zoon [getuige 3] uit het samenwerkingsverband gestapt. [getuige 6] en [getuige 1] gingen echter door, waarbij ook daadwerkelijk werd overgegaan tot het smokkelen van harddrugs, zoals heroïne, cocaïne en XTC. In ieder geval vanaf 2002 reisden [getuige 6] en [getuige 1] regelmatig naar Engeland om geld, afkomstig van drugstransacties, op te halen en via deels onbekend gebleven kanalen in andere valuta te wisselen en terug te sluizen naar het samenwerkingsverband van [getuige 6] en de zijnen. [getuige 6] is in december 2003 in Engeland aangehouden op verdenking van witwassen en daarvoor ook in Engeland veroordeeld. Bij zijn aanhouding had [getuige 6] een grote hoeveelheid Engelse en Schotse ponden voorhanden. Uiteindelijk zijn [getuige 1] en [getuige 6] in Duitsland (onderzoek [naam]) aangehouden in respectievelijk juli 2004 en april 2005 voor onder meer de handel in genoemde verdovende middelen.
5.3.2.2.
De boekhouding van [getuige 6] en de daarin vermelde gegevens
In het dossier speelt de digitale administratie die onder [getuige 6] in beslag is genomen bij zijn aanhouding op verdenking van witwassen in Engeland op 11 december 2003 een belangrijke rol, voor zover het na te noemen periode betreft. Het gaat daarbij om bestanden die zijn aangetroffen op een zogenoemde palmtop (Sony), die [getuige 6] bij zijn aanhouding bij zich droeg en op een laptop (Asus), die in de hotelkamer van [getuige 6] werd gevonden. Zowel van de bestanden op de palmtop als van die op de laptop zijn door de Engelse politie duplicaten (images) gemaakt, die op twee afzonderlijke CD-roms zijn gezet. Deze CD-roms zijn in het kader van een daartoe strekkend rechtshulpverzoek door de Engelse autoriteiten aan het Nederlandse onderzoeksteam [naam] (dienst nationale recherche) overgedragen (dossierpagina's AE-4-013 - AE-4-021). Ook door Duitsland zijn deze gegevens, die door Duitsland in het kader van het eigen onderzoek naar [getuige 6], genaamd [naam], vanuit Engeland waren verkregen, middels een rechtshulpverzoek aan het Nederlandse onderzoeksteam ter beschikking gesteld (dossierpagina's AE-1-2009 - AE-1-2057). Vastgesteld kan worden dat het derhalve om dezelfde bestanden gaat.
Uit onderzoek door een digitaal rechercheur van de Dienst Nationale Recherche is gebleken dat de palmtop is gesynchroniseerd met de laptop, en wel voor het laatst op 30 juni 2003 (dossierpagina's AE-4-082 e.v.). Hoewel [getuige 6] nimmer vragen omtrent de inhoud van de palmtop en de laptop heeft willen beantwoorden, bestaat er gelet op de duidelijke relatie tussen de palmtop en de laptop en [getuige 6], geen enkele twijfel over dat [getuige 6] degene was die de bestanden gebruikte en beheerde.
De op de palmtop en de laptop aangetroffen bestanden bevatten een agenda "Calender for [getuige 6]", een telefoonlijst "Contacts for [getuige 6]", notities "Memos for [getuige 6]" (op de palmtop) en een boekhouding bestaande uit de bestanden Kas en Kas A, het bestand NL, het bestand GB, het bestand A+D-overzicht, een bestand aangeduid als Nov 2003 alsmede de bestanden Date.pst en Memo (op de laptop) (dossierpagina's AE-4-082 - AE-4-389). De boekhouding beslaat de periode van medio 2002 tot eind 2003.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze boekhouding niet anders kan worden geduid dan als een verdovende middelen administratie van een criminele organisatie, die door [getuige 6] mede ten behoeve van - de eveneens daarin opgenomen - [verdachte] werd opgesteld en bijgehouden. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank in het vonnis van 30 december 2009 daartoe heeft overwogen in de alinea's te beginnen met: "In deze boekhouding worden bedragen in combinatie met termen als soaps, skunk, buttons, brandy, sugar en spijkers regelmatig genoemd." tot en met "Ook [getuige 1] heeft, toen hij werd geconfronteerd met het kas.xls bestand, verklaard dat de aantekening "D' staat voor [verdachte]." en vervolgens de alinea's vanaf "De aanhef van het bestand Kas verwijst naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar personen, nu daar behalve "D" alleen afkortingen van namen staan zoals Ma, Ar, Ser, medeverdachte S+medeverdachte B, E+R, medeverdachte G etc."tot en met "Deze namen worden als voor- of achternaam genoemd in de telefoonlijst die in de palmtop is aangetroffen alsmede in de boekhouding in combinatie met bedragen en de eerder aangehaalde terminologie voor verdovende middelen.". Het hof maakt deze overwegingen van de rechtbank tot de zijne.
Het hof gaat er daarnaast van uit, mede in het licht van de afgelegde verklaringen, maar ook gezien de aanduidingen met (delen) van voornamen dan wel bijnamen, terwijl niet gebleken is dat anderen met dergelijke namen aan de organisatie hebben deelgenomen, dat met "Ma" [getuige 2] is bedoeld, met "Se" [getuige 3], met "Ar/A" [getuige 6] met "[getuige 1]" [getuige 1], met "medeverdachte 1" de verdachte [medeverdachte 1], met "medeverdachte 2" de verdachte [medeverdachte 2] en met "medeverdachte 3" de verdachte [medeverdachte 3].
5.3.2.3.
De aard en samenstelling van de verdovende middelen
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat de stoffen die de organisatie rond [getuige 6] verhandelde en vervoerde daadwerkelijk verdovende middelen als bedoeld in de Opiumwet betroffen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Met betrekking tot de hasjiesj geldt dat een aantal malen door de organisatie vervoerde transporten door de (buitenlandse) autoriteiten zijn onderschept en dat vervolgens middels forensisch deskundigenonderzoek is vastgesteld, dat het daadwerkelijk om hasjiesj ging. Mede op grond daarvan acht het hof bewezen dat de bewezen verklaarde transporten ter zake ook daadwerkelijk betrekking hadden op hasjiesj als vermeld op lijst 2 van de Opiumwet.
Met betrekking tot de harddrugs geldt dit echter niet. Het hof acht, evenals de rechtbank, dat echter geen beletsel om toch aan te nemen dat het telkens daadwerkelijk ging om middelen of substanties die onder de Opiumwet vallen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent, zoals weergegeven in het vonnis van 30 december 2009 in de alinea's vanaf: "Hoewel er slechts partijen met hasjiesj en XTC door de politie zijn onderschept, is de rechtbank van oordeel dat in alle gevallen waarin kennelijk gehandeld werd in hasjiesj, weed, heroïne, cocaïne en XTC dit ook daadwerkelijk middelen of substanties betroffen die onder de Opiumwet vallen en dat geen sprake kan zijn van daarop gelijkende middelen." tot en met: "Onder diverse codenamen werd nauwkeurig onderscheid gemaakt tussen diverse drugs en aan verschillende verdovende middelen hingen verschillende prijskaartjes." over en maakt deze tot de zijne.
Het hof voegt hier nog aan toe dat uit zowel door betrokkenen afgelegde verklaringen als de daartoe bijgehouden boekhouding van [getuige 6] blijkt dat groothandelshoeveelheden XTC, heroïne en cocaïne werden verhandeld en getransporteerd en dat daarvoor prijzen werden berekend die ongeveer overeenkwamen met de door de politie (onder meer de dienst nationale recherche) aangegeven indicaties voor de handelsprijzen voor dergelijke zaken in de betreffende periode.
Met betrekking tot de XTC overweegt het hof voorts nog in het bijzonder dat de werkzame stof in wat gewoonlijk als "XTC" wordt aangeduid MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine, volgens algemeen beschikbare informatie van het Trimbos Instituut) pleegt te zijn en dat uit hetgeen de rechtbank omtrent de handel in XTC heeft overwogen, alsmede uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat de kans dat de XTC-pillen, waarvan in deze zaak sprake is geen MDMA of ander middel genoemd op lijst I van de Opiumwet bevatten verwaarloosbaar klein is. Bovendien is [getuige 1] in juli 2004 in het onderzoek [naam] aangehouden met een grote hoeveelheid XTC-pillen, waarvoor hij ook in Duitsland is veroordeeld. Uit het dossier noch uit het verhandelde terechtzitting is gebleken van aanwijzingen in een andere richting.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat binnen de tenlastegelegde periode, vanaf 1996 tot in ieder geval april 2005, een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband heeft bestaan dat oorspronkelijk gericht was op de smokkel van softdrugs en later, vanaf ongeveer 2002, mede op de smokkel van harddrugs en witwassen. In ieder geval de hiervoor genoemde personen hebben aan deze criminele organisatie deelgenomen, waarbij [getuige 6] de organiserende en financiële kant van het werk voor zijn rekening nam, daarbij ondersteund door [getuige 1] en [getuige 2], die de belangrijkste uitvoerende en coördinerende taken behartigden.
Het hof merkt overigens op dat de verdachte het bestaan van een criminele organisatie als zodanig niet gemotiveerd heeft bestreden.
5.3.2.4.
Deelneming aan de criminele organisatie
[getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], die moet worden gezien als koerier/transporteur van hasjiesj en eveneens deelnemer aan de organisatie was, hebben ook andere personen als betrokkenen aangewezen. In hun verklaringen zijn zij uitvoerig ingegaan op de rol die deze andere betrokkenen zouden hebben gespeeld. Daaruit komt, het volgende naar voren. Voor zover het de periode betreft waarop de administratie van [getuige 6] betrekking heeft, wordt dat bevestigd door die administratie.
Een aantal van de verdachten in deze zaak is betrokken geweest bij de Estlandtransporten: [medeverdachte 5] als een van de organisatoren daarvan, [medeverdachte 4] als de persoon naar wiens loods de transporten werden vervoerd en die hielp bij het lossen van de hasjiesj en[medeverdachte 3] als helper bij het lossen, het verstoppen van de hasjiesj in legale dekladingen en het verdere transport.
Vanaf ongeveer het eind van de jaren negentig trad [verdachte] als leverancier van de hasjiesj op, mogelijk in eerste instantie nog naast [medeverdachte 5], die tot in 2002 als zodanig actief is geweest. Daarbij was ook weer [medeverdachte 3] betrokken, in dezelfde rol als die hij eerder vervulde. Ook toen de organisatie zich later was gaan toeleggen op de handel in harddrugs bleef [medeverdachte 3] bij die organisatie betrokken.
In de jaren vanaf 2000 werden, zoals gezegd, gesprekken gevoerd met [medeverdachte 1] over de handel in XTC. [medeverdachte 1] was daarna actief als leverancier van XTC aan de organisatie en [medeverdachte 2] [medeverdachte 2] als afnemer, dan wel doorverkoper, daarvan. In die periode was [verdachte] ook betrokken bij de financiering en handel in harddrugs.
- 5.3.2.5.
de aanduiding "D"
De verdediging heeft nog aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat de D in de boekhouding van [getuige 6] persé en in alle gevallen voor [verdachte] staat. Het lijkt er immers op dat in de boekhouding een onderscheid wordt gemaakt tussen D Amsterdam, waarvan met recht betoogd zou kunnen worden dat dat de verdachte [verdachte] is, en een andere D. De D kan ook staan voor een land (Duitsland) of voor een persoon Dave, die ook in het dossier voorkomt. Aldus de verdediging.
Het hof overweegt naast hetgeen hiervoor is opgemerkt dat aan de organisatie geen anderen hebben deelgenomen met een (voor)naam beginnend op D, dan de verdachte. Tevens moet worden geconcludeerd dat [getuige 6] gedurende diverse perioden in meer of mindere mate op tenminste zijn eigen niveau in die organisatie intensief heeft samengewerkt met de verdachte, [verdachte]. Dat met D ene Dave zou zijn bedoeld is niet aannemelijk geworden. Dit neemt niet weg dat in een enkel geval uit de context van de administratie blijkt dat met D niet de verdachte wordt bedoeld of dat er door een bepaalde toevoeging twijfel bestaat of de verdachte wordt bedoeld, een en ander zoals de verdediging heeft betoogd. Indien dat het geval is zal dit vanzelfsprekend niet als bewijs kunnen gelden dat met D de verdachte wordt bedoeld. Bij de bewijsmiddelen die het hof hanteert kan over die bedoeling echter geen twijfel bestaan.
Voor zover in verweren betreffende specifieke zaaksdossiers op dit punt een verweer is gevoerd faalt dat op de hier genoemde gronden.
Uit het voorgaande volgt dat alle (overige) verweren die op de hiervoor besproken punten zijn gevoerd worden verworpen en dat het hof bewezen acht dat de verdachte in de in de bewezenverklaring genoemde periode aan de criminele organisatie heeft deelgenomen als leverancier/organisator van transporten van zowel soft- als harddrugs.
- 5.4.
Overige bewijsverweren
5.4.1.
Ten aanzien van feit 2
Periode
De verdediging heeft betoogd dat het waarschijnlijker is dat de verdachte [verdachte] bij de getuige [getuige 2] pas in beeld is gekomen in het voorjaar van 1999, zoals de verdachte heeft verklaard, dan eerder. De getuige [getuige 3] verklaart immers wisselend en heeft moeite met jaartallen en de verklaring van de getuige [getuige 5] is voor een andere conclusie niet redengevend. Dit heeft gevolgen voor de bewezenverklaring, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder in dit verband in het bijzonder de verklaring van de getuige [getuige 2] komt - hoewel de verdediging kan worden toegegeven dat hij niet altijd even consistent verklaart ten aanzien van jaartallen - in elk geval voldoende eenduidig naar voren dat hij zijn samenwerking en contacten met de verdachte plaatst in de periode dat het bedrijf [bedrijf 2], dat was opgericht ten behoeve van die transporten, actief was. Dit bedrijf heeft bestaan van eind oktober 1997 tot eind juni 1999, terwijl de activiteiten in het kader van dat bedrijf enige tijd voor laatstgenoemde datum zijn gestopt in verband met de inbeslagneming van een transport hasjiesj. Een en ander vindt steun in de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 5]. Het hof gaat er daarom van uit dat de betrokkenheid van de verdachte [verdachte] in die periode moet worden geplaatst en dat verdachtes verklaring dat hij pas bij [getuige 2] in beeld is gekomen in het voorjaar van 1999 op een vergissing moet berusten.
5.4.2.
Ten aanzien van feit 7
De verdediging heeft voorts bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 7.
De verdediging heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verdachte in de boekhouding van [getuige 6] aan dit transport niet is te koppelen, de verklaringen van [getuige 1] zeer twijfelachtig zijn, nu deze qua tijdsverloop niet kloppen, voor zover het betreft [getuige 1]'s beweerdelijke ontmoeting met de verdachte in Madrid teveel tegenstrijdigheden bevatten en [getuige 1] met betrekking tot de ontmoeting van hem en de verdachte in Amsterdam wisselend verklaart en de verdachte daarbij een zinloze en risicovolle rol toedicht. De verklaringen van de getuige [getuige 2] bieden geen concrete ondersteuning voor het bewijs, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
[getuige 1] is zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, alsmede bij de raadsheer-commissaris over deze feiten gehoord en tevens over de aan de feiten voorafgaande ontmoeting die hij met de verdachte [verdachte] zou hebben gehad in Madrid, bij welke gelegenheid hij de verdachte voor de eerste maal zou hebben gezien.
De getuige [getuige 1] heeft hieromtrent telkens verklaard dar hij daarover de waarheid heeft gesproken.
Van belang is dat de getuige bij de Duitse politie (AE-1-0131/135) heeft verklaard dat hij de naam van de verdachte voor de eerste maal heeft horen noemen door [getuige 7] (het hof begrijpt: [getuige 7]) in de periode 1998/1999. Deze [getuige 7] heeft hem verteld dat hij het contact tussen [verdachte] en [getuige 6] (het hof begrijpt: [getuige 6]) tot stand heeft gebracht. Uit de verklaring blijkt verder dat [getuige 1] intensief met [getuige 6] is gaan samenwerken en dat ook [getuige 6] een samenwerking heeft gehad met de verdachte. Niet alleen is onaannemelijk dat aldus in de contacten tussen [getuige 6] en [getuige 1] de samenwerking tussen [verdachte] en [getuige 6] niet ter sprake is gekomen, maar ook blijkt uit zijn verklaring, wanneer de getuige vertelt over een groot cocaïnetransport dat vanuit Venezuela op stapel zou staan en waarbij zowel [getuige 6] als [verdachte] een rol zouden vervullen, dat dit inderdaad het geval is geweest. In elk geval heeft hij ook voor de ontmoeting in Madrid van [getuige 6] gehoord dat hij [verdachte] zou ontmoeten en met hem zaken moest doen. Het hof gaat er van uit dat [getuige 1] dus op de hoogte was van het bestaan van [verdachte] en zijn samenwerking met [getuige 6], ruimschoots voordat hij [verdachte] daadwerkelijk voor het eerst zou hebben ontmoet.
Bij de beoordeling van de verklaringen van [getuige 1] op dit punt speelt verder een rol dat hij bijna twee jaar nadat de feiten zoals ten laste gelegd zich zouden hebben voorgedaan voor het eerst daarover is gehoord. De verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd is zes jaar na die feiten afgelegd en die bij de raadsheer-commissaris bijna negen jaar daarna. Het hoeft geen betoog dat dit tijdsverloop van invloed is op de herinnering en de mogelijkheden om details te reproduceren. Het hof vindt het dan ook niet verwonderlijk dat de verklaringen op onderdelen verschillen. De genoemde verklaring bij de politie en bij de rechter-commissaris beziend, blijkt dat deze echter op belangrijke kernpunten overeenkomen. Zo heeft de getuige telkens verklaard dat hij [verdachte] voor het eerst heeft ontmoet in Madrid, dat dit was in verband met een voorgenomen transport met een huurauto van cocaïne van Madrid naar Alcobacca (p.10 vertaling RC verklaring, het hof gaat er van uit dat de vermelding Alcobacca-Madrid op p. 12 van die vertaling op een verschrijving berust), dat [getuige 6] vóór deze ontmoeting is weggegaan, dat de getuige in Madrid in het gezelschap was van [medeverdachte 2] en Eddy, die [verdachte] niet mochten leren kennen, terwijl het transport later werd afgezegd door [verdachte]. Als hoeveelheid wordt beide keren de hoeveelheid van rond de 50 kilo genoemd.
Met betrekking tot de ontmoeting bij de overdracht van heroïne in Amsterdam komt overeen dat de getuige in de vroege ochtend naar Amsterdam is gereden, dat hij in gezelschap was van [getuige 6] en [medeverdachte 2], dat de getuige eerst weigerde zijn Jeep voor een transport te laten gebruiken, omdat deze op naam van zijn vader stond, dat men bij een industriegebied is geweest en bij een café in het centrum van Amsterdam, dat de wagen van hem is overgenomen, dat hij twee grote reistassen heeft vervoerd naar de loods van [medeverdachte 3], dat hij onderweg is gestopt bij een Esso benzinestation, waar [getuige 6] zich over had opgewonden en dat hij had gehoord van [getuige 6] dat er heroïne in de tassen zat.
Hoewel er op onderdelen verschillen waarneembaar zijn tussen de verklaringen, zijn deze niet van dien aard dat de kern van die verklaringen daardoor wordt aangetast. Het hof gaat er daarom van uit dat de getuige, zoals hij bij de Duitse politie heeft verklaard, [verdachte] heeft ontmoet in Madrid en hem later in Amsterdam bij de overdracht van de heroïne heeft gezien.
Dat [verdachte] bij een dergelijke overdracht aanwezig was en daarmee risico's nam, is op zichzelf niet zo buitenissig, aangezien uit de verklaringen van [getuige 2] en de verdachte zelf, zoals onder meer afgelegd in hoger beroep, is gebleken dat hij bij andere overdrachten, zij het van hasjiesj, ook wel aanwezig was.
De getuige [getuige 1] heeft daarbij verklaard, dat hij had gehoord dat het hier heroïne betrof en dat hij deze stof ook daadwerkelijk heeft gezien.
Ondersteuning van de verklaring van [getuige 1] bieden de volgende elementen.
Dat de organisatie van [getuige 6] inmiddels activiteiten ontplooide op het gebied van de handel in heroïne valt ook af te leiden uit de verklaring van de getuige [getuige 2], waar hij -zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat hij aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [getuige 6] en [verdachte], waarbij werd besproken dat de handel in hasjiesj op zichzelf niet meer zo lucratief was en dat hij (later) door de afnemer Tony in Engeland is aangesproken over het feit dat er vermoedelijk heroïne bij een transport hasjiesj heeft gezeten en dat hij later ook heroïne transporten met deze Tony heeft afgerekend.
Ook uit de administratie in de laptop die in beslag is genomen bij [getuige 6] blijkt dat er in de betreffende periode een transport van ongeveer 70 kilo, aangeduid met de letters "br", is vervoerd. Het hof heeft eerder overwogen dat het er van uit gaat dat met deze aanduiding heroïne is bedoeld. De verklaring van [getuige 1] omtrent de rol van de verdachte bij dit transport wordt voorts ondersteund door de gegevens die uit voormelde administratie blijken, in het bijzonder werkblad 8, naar het hof aanneemt inhoudende de weerslag van de financiële verhouding tussen [getuige 6] en de verdachte en de eigen aantekeningen van de verdachte die met een en ander corresponderen. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte ook betrokken is geweest bij de financiering van dit transport heroïne en daarvoor in elk geval 50.000 euro heeft gefourneerd.
Een en ander in samenhang bezien leidt tot wettig en overtuigend bewijs van het bewezen verklaarde. Hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd doet daar niet aan af.
Anders dan het Openbaar Ministerie is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte de uitvoer van de heroïne heeft medegepleegd, nu daaromtrent onvoldoende gegevens in het dossier aanwezig zijn.
5.5.
Voorwaardelijke vordering en verzoek
De bij repliek gedane voorwaardelijke vordering van het Openbaar Ministerie om nog nadere getuigen waaronder in ieder geval de officier van justitie mr. J. Plooy op te roepen indien het hof van oordeel zou zijn dat er sprake is van een vormverzuim ten aanzien van de inbeslagname van de zogenaamde Microbekoffer en het daarop bij dupliek gedane voorwaardelijke verzoek van de verdediging als getuigen de toenmalige officier van justitie mr. F. van Straelen en de opsteller van het proces-verbaal (van 9 februari 2004) Doorn dan ook op te roepen indien het hof tot eerstgenoemde oproep zou besluiten behoeven geen bespreking nu aan de respectieve voorwaarden niet is voldaan.
6. Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3, 5, 6, 8, 9, 10 en 14 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De vrijspraak van de feiten 6, 10 en 14 is conform de vordering van het openbaar ministerie en het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 3 is het hof van oordeel dat uit de gegevens in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wel blijkt van betrokkenheid van de verdachte in de periode als ten laste gelegd onder feit 2, maar onvoldoende volgt dat de verdachte ook in de bij feit 3 ten laste gelegde periode, te weten van 21 april 1999 tot en met 31 december 1999, de feiten heeft medegepleegd.
Met betrekking tot feit 5 is het hof van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft medegepleegd.
Daarbij speelt een rol dat de getuige [getuige 1], die uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over grote aantallen transporten verdovende middelen en de betrokkenheid van diverse personen daarbij, de verdachte niet heeft genoemd als te zijn betrokken bij deze feiten. De verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] zijn te onbepaald om in dit verband voldoende gewicht in de schaal te kunnen leggen, evenals hetgeen omtrent de herkomst van een bij de transporten gebruikte pick-up naar voren is gekomen. Daarnaast bevat het dossier tevens aanwijzingen dat de betreffende verdovende middelen (hasjiesj) juist van [medeverdachte 5] afkomstig waren en is onvoldoende komen vast te staan over de relatie tussen de verdachte en [medeverdachte 5] ten aanzien van de bedoelde hoeveelheden verdovende middelen om deze mede met de verdachte in verband te brengen.
Met betrekking tot de feiten 8 en 9, kort gezegd het medeplegen van de uitvoer en/of de bereiding dan wel verkoop van XTC, of het aanwezig hebben daarvan geldt het volgende.
Op grond van de schriftelijke bescheiden die zich in het dossier bevinden kan worden afgeleid dat de verdachte door tussenkomst van [getuige 6] is betrokken bij de financiering van partijen XTC. Deze bescheiden zullen bij de bewijsvoering van feit 1 dan ook worden betrokken. Naar het oordeel van het hof bieden deze bescheiden op zichzelf echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht ten aanzien van de concrete verwijten zoals geformuleerd onder feit 8 en 9 en dat hij deze feiten aldus heeft medegepleegd. Een en ander wordt niet dan wel onvoldoende ondersteund door de verklaringen van getuigen, en ook de bevindingen omtrent de transporten XTC die naar het buitenland hebben plaatsgevonden bieden in dat verband daarvoor geen ondersteuning.
7. 1. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 7, 13 primair en 15 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 23 december 1996 tot 1 mei 2005 in Nederland en Spanje en Italië en Engeland heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het invoeren en uitvoeren en verkopen en afleveren en vervoeren van verdovende middelen, te weten hasjiesj en/of weed en/of hennep en/of cannabis en cocaïne en heroïne (diamorfine) en materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en het witwassen van geldbedragen;
feit 2:
hij in de periode van 1 januari 1997 tot en met 20 april 1999 te Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telkens buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ook bedoeld als in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj);
feit 7:
hij in de periode van 17 maart 2003 tot en met 8 juni 2003 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft afgeleverd en aanwezig gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diamorfine);
feit 13 primair:
hij in de periode van 27 november 2002 tot en met 19 juli 2005 in Nederland en Groot-Brittannië tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en die anderen toen en daar telkens krachtens die gewoonte van een grote hoeveelheid geld, de werkelijke herkomst verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovengenoemd geld, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen
en
geld verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen en overdragen en omzetten van bovengenoemd geld wisten dat bovengenoemd geld - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen;
feit 15:
hij op of omstreeks 1 mei 1998 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een arbeidsovereenkomst d.d. 1 mei 1998 tussen hem, verdachte, en [bedrijf 1] - zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader - in strijd met de waarheid in voornoemde arbeidsovereenkomst opgenomen dat verdachte op 1 mei 1998 in dienst treedt van de werkgever [bedrijf 1] in de functie van vertegenwoordiger en een salaris ontvangt van 2335,60 gulden (bruto) per maand en dat zijn, verdachtes, werkweek bestaat uit 32 uren, met het oogmerk om de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
hij in de periode van 1 mei 1998 tot en met 31 juli 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst d.d. 1 mei 1998 tussen hem, verdachte, en [bedrijf 1], zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader
- -
voornoemd geschrift aan de Belastingdienst hebben overlegd en in de administratie van [bedrijf 1] hebben opgenomen.
Hetgeen onder 1, 2, 7, 13 primair en 15 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
7.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 15
Het hof neemt hier over de overwegingen van de rechtbank ter zake van feit 15 op pagina 32 tot en met 35 bovenaan van het vonnis van 30 december 2009 over en maakt deze tot de zijne.
8. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 7, 13 primair en 15 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 13 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
het onder 15 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
9. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
10. Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 13 en 15 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Uit het onderzoek in de zaak [naam] is gebleken dat er sprake was van een omvangrijke criminele organisatie die zich gedurende langere tijd, op internationale schaal en op zeer systematische en professionele wijze, bezig hield met de handel in verdovende middelen. De diverse verdovende middelen waarin gehandeld werd brengen grote gezondheidsrisico's voor de gebruikers met zich mee. Tevens gaat de handel vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit onder de gebruikers, temeer om de hoge kosten van het gebruik te kunnen bekostigen. Daarnaast genereert de handel in en smokkel van verdovende middelen grote illegale geldstromen, hetgeen schadelijke gevolgen heeft voor de samenleving.
De verdachte had gedurende een periode van jaren een belangrijke positie in deze organisatie en er waren meerdere personen in binnen- en buitenland bij zijn criminele activiteiten betrokken. Door zijn optreden heeft verdachte er blijk van gegeven bereid te zijn een substantiële bijdrage te leveren aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in ons land. Hij heeft daarbij -naar het hof aannemelijk acht- uit winstbejag gehandeld.
Met de criminele activiteiten zijn grote geldbedragen verdiend door de verdachte. Ook heeft hij zich aan het witwassen van meerdere geldbedragen schuldig gemaakt. Dit ondermijnt de legale economie.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door de opstelling van een valse arbeidsovereenkomst met het kennelijke doel de schijn te wekken dat hij legale inkomsten had.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de periode waarin hij zich aan de strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat slechts een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking komt.
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij een eventuele oplegging van de straf rekening gehouden dient te worden met de onnodig excessieve wijze van aanhouding van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat, wat er zij van de wijze waarop de verdachte is aangehouden en de publiciteit waarmee die aanhouding gepaard is gegaan, gesteld noch gebleken is van enig nadeel dat door strafmatiging zou dienen en behoren te worden gecompenseerd. Het hof ziet dan ook geen reden de op te leggen straf om die reden te matigen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 februari 2012 is de verdachte eerder ter zake van onder meer mishandeling, overtreding van de Opiumwet en wederrechtelijke vrijheidsberoving veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Deze straf is lager dan gevorderd, nu het hof minder feiten bewezen acht dan dat Openbaar Ministerie
10.a
Overweging ten aanzien van de onttrekking aan het verkeer
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven administratieve bescheiden. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
12. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 4, 11, 12 en 16 ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14 en 16 ten laste gelegde.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, voor zover het betreft de feiten 2 en 3, waar de vervolging ziet op andere feiten dan strafbaar gesteld in artikel 11, vierde lid van de Opiumwet.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 overigens, 5, 6, 8, 9, 10 en 14 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 7, 13 primair en 15 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 7, 13 primair en 15 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
diverse administratieve bescheiden.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een diplomatenkoffer.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Winkels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2012.