Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/2.3.3
2.3.3 Gewoonten
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS303358:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 1375 OBW, de voorganger van het huidige art. 6:248 BW, gebruikte deze term. Er bestaat geen verschil tussen de beide termen. Zie bijvoorbeeld Asser/Vranken 2005 (Algemeen deel***), nr. 86, Memelink 2009, p. 233-234 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 382.
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 106-107, Asser procesrecht/Veegens/Korthals Altes & Groen 2005 (7), nr. 83 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 382.
HR 21 september 1990, NJ 1991, 799 (Van der Ven/Stevens), Parl. Gesch. Boek 3, p. 1023 (M.v.T. Inv), Parl. Gesch. Boek 6, p. 920 (T.M.), Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 111 en Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 382. Zie ook de §§ 2.2, 2.3.1 en 2.3.2. Een gewoonte kan bijvoorbeeld bestaan binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Zie HR 24 februari 1938, NJ 1938, 950 (Nyegaard/ College van Kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde Gemeente).
HR 13 juli 2001, NJ 2001, 506, overweging 4.5 van het Hof, Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III*), nr. 376 en Wendt 2011, p. 135. Vergelijk over de invloed van gewoonten op de uitleg onder het OBW ook de artt. 1382 en 1383 OBW, Jansma 1913, p. 7 en Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 129.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 461 (M.v.A. II).
Art. 6:2 lid 2 BW.
Asser/Scholten 1974 (Algemeen deel*), p. 109. Vergelijk ook de §§ 2.2 en 2.3.1.
Bijvoorbeeld de artt. 5:42 lid 2, 49 lid 1 en 73 lid 1, 6:6 lid 1 en 2, 15 lid 1, 17 lid 2, 48 lid 1, 111, 115, 121 lid 2, 126, 217 lid 2 en 248 lid 1 en 7:400 lid 2 en 617 lid 1 sub b BW, 344 WvK, 3 Wet op de naburige rechten en 1 lid 1 sub d Schepenwet.
Sieburgh 2000, p. 75-76.
De artt. 1135 Code civil (Frankrijk), 1135 Burgerlijk Wetboek (België) en 1374 Codice civile (Italië), DCFR 2010, p. 580-581 en McMeel 2011, nr. 12.07.
De artt. 1:105 (2) en 302 en 5:102 (f) PECL en I.-1:104 en II.-1:104 (2), 8:102 (1) (f) en 9:101 (1) DCFR.
§ 3.4.
Larenz/Wolf 2004, p. 57, Staudinger/Coing/Honsell 2004, Einl 1 zum BGB, nr. 244, Rogmans 2007, p. 7 en Memelink 2009, p. 17.
De §§ 157 en 242 BGB.
De §§ 2.3.1 en 2.3.2.
Een gewoonte of ‘gebruik’1 vereist een in een bepaalde kring gedeelde opvatting plus een met deze opvatting overeenstemmende algemeen en voortdurend gevolgde gedragslijn.2 Ook gewoonten kunnen zowel algemeen als in een beperkte kring gelden.3 De gewoonte is een zelfstandige rechtsbron in het burgerlijk recht. Een dergelijke gedeelde opvatting met overeenstemmende gedragslijn kan daarnaast invloed uitoefenen op de werking van de redelijkheid en billijkheid. Het is redelijk en billijk als een rechtsbetrekking aansluit bij de lokale gewoonten.
Ik geef enkele voorbeelden. Gewoonten beïnvloeden de uitleg van een overeenkomst.4 Een schuldenaar heeft op grond van art. 6:114 BW de mogelijkheid om een schuld giraal te betalen. Uit de Memorie van Antwoord blijkt dat de gewoonte deze mogelijkheid kan beperken.5 De Memorie van Antwoord noemt de gewoonte naast de redelijkheid en billijkheid. Dit suggereert dat de gewoonte de mogelijkheid zelfstandig kan beperken. Hiervoor bestaat echter, in tegenstelling tot beperking op grond van de redelijkheid en billijkheid,6 geen wettelijke basis.
De factor ‘gewoonten’ speelt ook een rol buiten de redelijkheid en billijkheid. De wet, maar ook private regelgeving, is in veel gevallen een herformulering van gewoonterecht.7 Daarnaast noemen verschillende wettelijke bepalingen de gewoonte expliciet.8 De gewoonte beïnvloedt daarnaast de eisen van de maatschappelijke betamelijkheid.9
De factor speelt ook een rol in andere rechtsstelsels.10 Het kan een bron zijn van aanvullende verbintenissen.11 De gewoonte beïnvloedt daarnaast de uitleg van overeenkomsten.12 De PECL en het DCFR hebben de gewoonte opgenomen als een bron van verbintenissen en als een relevante factor bij het bepalen van de inhoud van ‘reasonableness’ en bij de uitleg van overeenkomsten.13
De factor ‘gewoonten’ vertoont een overlap met verschillende factoren. Ik bespreek de overlap met de factor ‘eerdere gedragingen die niet in overeenstemming zijn met later gedrag’ in § 3.2.2.
De invloed van de factor ‘gewoonten’ op de werking van de redelijkheid en billijkheid is afhankelijk van het bestaan van een algemeen en voortdurend gevolgde gedragslijn. Deze gedragslijn is niet afhankelijk van de partijen bij de rechtsbetrekking. Een overlap met de factor ‘gebeurtenissen die onafhankelijk van de betrokken partijen optreden’ is daarom denkbaar. 14 Het Duitse recht biedt een voorbeeld. Een ‘Verkehrssitte’ verwijst slechts naar feitelijke gebruiken en niet naar een gedeelde opvatting.15 Dit begrip beïnvloedt de werking van de Duitse Treu und Glauben.16 In Nederland heeft een algemeen en voortdurend gevolgde gedragslijn echter geen zelfstandige invloed op de werking van de redelijkheid en billijkheid.
De factor ‘gewoonten’ beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid alleen als er sprake is van gedeelde opvattingen en een algemeen en voortdurend gevolgde gedragslijn. De opvattingen kunnen de werking van de redelijkheid en billijkheid echter ook beïnvloeden dszonder de gedragslijn. De factoren ‘in Nederland levende rechtsovertuiging’ en ‘verkeersopvattingen’ vereisen immers geen gedragslijn.17
De factor ‘gewoonten’ stelt een aanvullende eis. Deze eis is echter eenvoudig te omzeilen door de gewoonte te formuleren als een ‘in Nederland levende rechtsovertuiging’ of als een ‘verkeersopvatting’. Het antwoord op de vraag of er aan deze aanvullende eis is voldaan, is bovendien niet altijd duidelijk. Dit maakt een beroep op de factor ‘gewoonten’ minder duidelijk dan een beroep op de factor ‘in Nederland levende rechtsovertuigingen’ of de factor ‘verkeersopvattingen’.
Een beroep op de factor ‘in Nederland levende rechtsovertuigingen’ of de factor ‘verkeersopvattingen’ verdient de voorkeur boven een beroep op de factor ‘gewoonten’. De factor ‘gewoonten’ overlapt altijd met één van deze factoren. De factor is daarom overbodig. Hij speelt geen zelfstandige rol bij het bepalen van de werking van de redelijkheid en billijkheid.