Met uitzondering van één voetnoot heb ik de door het hof gebruikte voetnoten weggelaten.
HR, 21-05-2019, nr. 17/03191
ECLI:NL:HR:2019:774
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
17/03191
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:774, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:137
ECLI:NL:PHR:2019:137, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:774
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑02‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0243
NbSr 2019/178
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen van geldbedrag en auto’s die mede via kasopstelling worden gekoppeld aan illegale pokerevenementen, art. 420bis.1.b jo. 420ter Sr. Voorwerpen afkomstig uit deelname aan (overtreding) of organisatie van (misdrijf) illegale pokerevenementen? Hof heeft vastgesteld dat verdachte aanzienlijke winsten heeft behaald met pokerspellen bij gelegenheden a.b.i. art. 1.1.a Wet op de kansspelen en dat die winsten daarna vermengd zijn geraakt met legale inkomsten en vermogensbestanddelen van hem en zijn echtgenote. Hof heeft vervolgens geoordeeld dat in bewezenverklaring opgenomen voorwerpen (auto’s en geldbedrag) gedeeltelijk middellijk afkomstig zijn uit enig “misdrijf”. Dit oordeel is niet z.m. begrijpelijk. Door verdachte behaalde winsten vormen opbrengsten of verdiensten van “overtreding” bestaande in gebruikmaken van gelegenheid om mede te dingen naar prijzen of premies a.b.i. art. 1.1.c Wet op de kansspelen, maar betreffen op zichzelf niet tevens (middellijk) opbrengsten of verdiensten van “misdrijf” van opzettelijk zonder vergunning gelegenheid geven om mede te dingen naar prijzen of premies a.b.i. art. 1.1.a Wet op de kansspelen. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/03191
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 26 juni 2017, nummer 21/006548-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van Schaik en S.D. Groen, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring vermelde voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 20 november 2008 tot en met 17 februari 2014 in Nederland, telkens (een) voorwerp(en), te weten:
- een geldbedrag en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 2] en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 3]
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf en van dit feit een gewoonte heeft gemaakt."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Het hof stelt vast dat verdachte samen met zijn echtgenote heeft kunnen beschikken over een contant geldbedrag van ruim € 65.000,- waar geen legale inkomsten tegenover staan. Mede gelet op de verklaring van verdachte over de verhouding tussen zijn bezoeken aan legale casino's en illegale casino's kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook aanzienlijke geldbedragen heeft gewonnen met pokerspellen bij gelegenheden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen. Die geldbedragen zijn naar het oordeel van het hof te beschouwen als afkomstig uit enig misdrijf(6), waarbij het hof overweegt dat de toernooivariant van het pokerspel als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen moet worden beschouwd (...).
De winst van verdachte uit illegale pokerspelen is vermengd met zijn winst uit legale pokerspelen, de contante inkomsten van zijn echtgenote en andere bestanddelen van hun vermogen. Door de vermenging is de illegale gokwinst niet meer te identificeren binnen dat vermogen. In die situatie kan het vermogen - en nadien elke betaling daaruit - worden aangemerkt als gedeeltelijk (middellijk) van misdrijf afkomstig, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken in de onderhavige zaak. Het hof is dan ook van oordeel dat het contante geld en de daarmee gefinancierde personenauto's gedeeltelijk middellijk van misdrijf afkomstig zijn.
Voetnoot
(6) In die zin dat die inkomsten dan afkomstig zijn geweest uit overtreding van het verbod van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen om zonder de daarvoor vereiste vergunning gelegenheid te geven mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, welke overtreding ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf is."
2.3.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde wettelijke bepalingen zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6. In het bijzonder zijn van belang:
- art. 1, eerste lid aanhef en onder a en c, Wet op de kansspelen:
"Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
c. gebruik te maken van een onder a bedoelde gelegenheid, wetende dat voor het geven daarvan geen vergunning ingevolge deze wet is verleend."
- art. 36, eerste lid, Wet op de kansspelen:
"Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (...) zijn misdrijven, voorzover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen."
"1. Overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1, eerste lid, onder c, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. De feiten, strafbaar gesteld in het eerste (...) lid, zijn overtredingen."
- art. 420bis, eerste lid aanhef en onder b, Sr:
"Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanzienlijke winsten heeft behaald met pokerspellen bij gelegenheden als bedoeld in art. 1, eerste lid aanhef en onder a, Wet op de kansspelen en dat die winsten daarna vermengd zijn geraakt met legale inkomsten en vermogensbestanddelen van hem en zijn echtgenote. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de in de bewezenverklaring opgenomen voorwerpen daardoor gedeeltelijk middellijk afkomstig zijn uit enig "misdrijf". Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. De door de verdachte behaalde winsten vormen immers de opbrengsten of verdiensten van de "overtreding" bestaande in het gebruikmaken van de gelegenheid om mede te dingen naar prijzen of premies als bedoeld in art. 1, eerste lid aanhef en onder c, Wet op de kansspelen, maar betreffen op zichzelf niet tevens (middellijk) de opbrengsten of verdiensten van het "misdrijf" van het opzettelijk zonder vergunning gelegenheid geven om mede te dingen naar prijzen of premies als bedoeld in art. 1, eerste lid aanhef en onder a, Wet op de kansspelen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het eerste middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het eerste middel geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over witwassen. Klachten over het oordeel van het hof dat met illegale pokerspellen gewonnen geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Nr. 17/03191 Zitting: 19 februari 2019 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 26 juni 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, de verdachte wegens 1. “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Verder heeft het hof beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen, zoals nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. S.D. Groen en mr. N. van Schaik, advocaten te Utrecht, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 20 november 2008 tot en met 17 februari 2014 in Nederland,
telkens (een) voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 2] en/of
- een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 3]
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf en van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.”
4. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv, welke aanvulling – voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang – het volgende inhoudt:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 21 oktober 2015 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 december 2013 heeft de politie een geldbedrag van € 85.050,- bij mij aangetroffen. Ik heb dat geld met pokeren verdiend.
Ik verdiende gemiddeld € 1.500,- per maand met pokeren.
De hoogste prijs die ik bij een toernooi heb gewonnen is een bedrag van € 59.595,-.
Ik heb ook geld gewonnen met andere pokertoernooien en cashgames die in casino’s plaatsvonden.
Verder heb ik geldbedragen gewonnen met pokeren in illegale gokhuizen. In de ten laste gelegde periode bezocht ik voor 50% legale casino’s en voor 50% illegale casino’s.
De voorzitter houdt mij voor dat in het dossier de registraties van mijn casinobezoeken in de periode van 2008 tot en met 2014 worden vermeld.
Die registraties zouden wel kunnen kloppen. (…)
(…)
Ik begin met toernooien en ga dan later cashgamen. Dat deed ik in het casino en ook in illegale gokhuizen.
(…)
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, gevoegd als bijlage bij voormeld proces-verbaal, p. 249, inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisant [verbalisant] :
De Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen registreert alleen wanneer en waar een persoon zich heeft aangemeld bij binnenkomst bij een Holland Casino in Nederland.
In het geval van verdachte [verdachte] blijkt dat hij in het jaar:
2009: 38 keer
2010: 18 keer
2011: 10 keer
2012: 8 keer
2013: 7 keer
2014: 6 keer (tot 10 februari 2014)
in een Holland Casino in Nederland geregistreerd is geweest als bezoeker.
(…)”
5. Het verkorte arrest bevat verder, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, de volgende bewijsoverwegingen1.:
“Op 14 december 2013 heeft een getuige gezien dat verdachte vanuit de kofferbak van een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 3] een grote hoeveelheid contant geld pakte en dit geld in de binnenzak van zijn jas deed. Na staandehouding van verdachte is in de kofferbak van zijn auto een geldbedrag van ruim € 60.000,- aangetroffen. In totaal is onder verdachte, met het geld dat hij in zijn binnenzak had zitten, een bedrag van € 85.050,- in beslag genomen. Na zijn staandehouding heeft verdachte verklaard dat hij het geld had gewonnen bij het pokeren. Ook heeft hij verdachte verklaard dat hij geen werk had en ook geen uitkering. Hierop is verdachte aangehouden op verdenking van witwassen.
Naar aanleiding van deze verdenking heeft de politie onderzoek gedaan naar de financiën van verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [betrokkene 1] . De politie heeft de contante inkomsten en contante uitgaven van beide verdachten tegenover elkaar gezet in een kasopstelling over de periode van 20 november 2008 tot en met 17 februari 2014. Uit deze kasopstelling volgt dat verdachte en zijn medeverdachte, die een gezamenlijke huishouding voeren, in de tenlastegelegde periode hebben kunnen beschikken over een bedrag van € 134.015,- voor contante uitgaven, terwijl hun contante uitgaven in die periode € 272.302,25 bedroegen. Volgens de kasopstelling van de politie bedraagt het kastekort: € 134.015 - € 272.302,45 = € 138.287,45.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is er sprake van een vermoeden van witwassen en mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag dat bij hem is aangetroffen en voor het kastekort dat naar voren komt uit de kasopstelling van de politie.
Verdachte heeft verklaringen afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen contante geldbedrag en over zijn contante inkomsten. Die verklaringen worden deels ondersteund door de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Ter onderbouwing van de verklaringen van verdachte heeft de raadsman ook stukken aan het hof doen toekomen.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij pokerde in legale casino’s in Nederland en in het buitenland. In Nederland ging hij meestal naar Holland Casino. Hij pokerde ook bij mensen thuis. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte echter ook geld gewonnen met pokeren in illegale gokhuizen. Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode voor 50 procent legale casino’s en voor 50 procent illegale casino’s bezocht.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij meer geld heeft gewonnen met pokeren dan het bedrag van € 59.595 dat hij volgens de kasopstelling van de politie heeft gewonnen bij (legale) pokertoernooien. Verdachte schat dat hij gemiddeld ongeveer € 1.500,- per maand heeft gewonnen.
De verklaring van verdachte wordt deels ondersteund door de getuigenverklaring van een voormalige medewerker van Holland Casino, de getuige [betrokkene 2] , die ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat verdachte regelmatig geldbedragen heeft gewonnen bij kleine pokertoernooien en zogeheten cashgames in Holland Casino. In een door de raadsman toegezonden stuk wordt gesteld dat verdachte – naast het bedrag van € 59.595,- – een bedrag van in totaal € 47.500,- heeft gewonnen bij kleine pokertoernooien en cashgames in Holland Casino. Daarnaast wordt gesteld dat verdachte een bedrag van € 7.500,- heeft gewonnen bij pokertoernooien in België en Duitsland. De gestelde winst van verdachte bij pokerspelen in legale casino’s bedraagt volgens deze opgave in totaal: € 59.595,- + € 47.500,- + € 7.500,- = € 114.595,-.
Het hof heeft de hoogte van de winst van verdachte uit legale pokerspelen niet vast kunnen stellen op basis van de verklaringen en de stukken. De schatting van verdachte over zijn gemiddelde winst per maand komt erop neer dat hij in de tenlastegelegde periode – die 52 maanden bestrijkt – in totaal een bedrag van 52 x € 1.500,- = € 78.000,- zou hebben gewonnen. Dit bedrag ligt aanzienlijk lager dan de totale winst die verdachte volgens de toegezonden stukken van de raadsman zou hebben behaald met pokerspellen in legale casino’s. In het voordeel van verdachte zal het hof uitgaan van de gestelde winst uit pokerspellen in legale casino’s en deze winst naar boven afronden tot een bedrag van € 125.000,-.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft medeverdachte [betrokkene 1] in de zaak van verdachte een getuigenverklaring afgelegd over de financiering van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4] , inhoudende dat zij een bedrag van€ 5.000,- heeft geleend van een vriend en dat zij van haar ouders geërfde sieraden heeft ingeruild voor een bedrag van € 2.000,-. Het hof zal deze bijdragen optellen bij de contante inkomsten van verdachte en zijn medeverdachte.
Het hof ziet verder in wat door of namens verdachte naar voren is gebracht geen aanleiding af te wijken van de door de politie opgestelde kasopstelling. Die stellingen zijn voor het overige onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Het hof komt aldus tot de volgende berekening van de contante inkomsten en contante uitgaven van verdachte en zijn medeverdachte in de tenlastegelegde periode:
Contante opnamen 2008-2014 | € 55.320,00 |
Gewonnen geld legale pokerspelen | € 125.000,00 |
Lening en verkoop sieraden | € 7.000,00 |
Inkomsten [A] 2012-2014 | € 19.100,00 |
Ter beschikking voor contante uitgaven | € 206.420,00 |
Contante betaling VW Golf [kenteken 2] | € 6.000,54 |
Contante betaling VW Golf [kenteken 3] | € 14.000,00 |
Contante betaling VW Golf [kenteken 4] | € 7.000,00 |
Contante stortingen 2008-2014 | € 116.705,00 |
Contante betalingen camping ‘ [B] ’ | € 6.404,67 |
Contante uitgaven kleding, voeding, persoonlijke verzorging | € 26.968,81 |
Contante uitgaven brandstof | € 10.173,97 |
Aangetroffen geld bij aanhouding [verdachte] | € 85.050,00 |
Totaal contante uitgaven | € 272.302,99 |
Kastekort | -€ 65.882.99 |
Het hof stelt vast dat verdachte samen met zijn echtgenote heeft kunnen beschikken over een contant geldbedrag van ruim € 65.000,- waar geen legale inkomsten tegenover staan. Mede gelet op de verklaring van verdachte over de verhouding tussen zijn bezoeken aan legale casino’s en illegale casino’s kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook aanzienlijke geldbedragen heeft gewonnen met pokerspellen bij gelegenheden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen. Die geldbedragen zijn naar het oordeel van het hof te beschouwen als afkomstig uit enig misdrijf2., waarbij het hof overweegt dat de toernooivariant van het pokerspel als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen moet worden beschouwd (vgl. hof Amsterdam 27 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2316).
De winst van verdachte uit illegale pokerspelen is vermengd met zijn winst uit legale pokerspelen, de contante inkomsten van zijn echtgenote en andere bestanddelen van hun vermogen. Door de vermenging is de illegale gokwinst niet meer te identificeren binnen dat vermogen. In die situatie kan het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – worden aangemerkt als gedeeltelijk (middellijk) van misdrijf afkomstig, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken in de onderhavige zaak. Het hof is dan ook van oordeel dat het contante geld en de daarmee gefinancierde personenauto’s gedeeltelijk middellijk van misdrijf afkomstig zijn.
Voor het bewijs van de tenlastegelegde variant van witwassen is vereist dat de verdachte weet dat zijn gedraging betrekking heeft op een uit misdrijf afkomstig goed. Onder die voor witwassen vereiste wetenschap van de criminele herkomst is mede begrepen de voorwaardelijke variant van opzet: het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat het voorwerp (geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk) uit misdrijf afkomstig is.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte – een professioneel pokerspeler die wist dat hij illegale casino’s en/of gokhuizen bezocht – op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in de tenlastelegging bedoelde goederen (gedeeltelijk) uit enig misdrijf afkomstig waren. Het hof stelt vast dat verdachte in een periode van ruim vijf jaar meerdere geldbedragen en personenauto’s heeft witgewassen. Derhalve heeft hij een gewoonte van dit feit gemaakt.”
6. Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 1 Wet op de kansspelen, zoals dat luidde tot 1 april 2012:
“Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
c. gebruik te maken van een onder a bedoelde gelegenheid, wetende dat voor het geven daarvan geen vergunning ingevolge deze wet is verleend;
(…).”
- Art. 1, eerste lid, Wet op de kansspelen, zoals dat sinds 1 april 2012 luidt:
“Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
c. gebruik te maken van een onder a bedoelde gelegenheid, wetende dat voor het geven daarvan geen vergunning ingevolge deze wet is verleend;
(…).”
- Art. 2 Wet op de kansspelen:
“Artikel 1 is niet van toepassing op:
a. gelegenheden als daarin bedoeld, die noch voor het publiek zijn opengesteld, noch bedrijfsmatig worden gegeven;
(…).”
- Art. 31, eerste lid, Wet op de kansspelen, zoals dat luidde tot 1 april 2012:
“Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, onder a, (…) zijn misdrijven, voorzover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.”
- Art. 32 Wet op de kansspelen, zoals dat luidde tot 1 april 2012:
“1. Overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1, onder c, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
(…)
3. De feiten, strafbaar gesteld in het eerste en tweede lid, zijn overtredingen.”
- Art. 36 Wet op de kansspelen, zoals dat luidt sinds 1 april 2012:
“1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voorzover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)
3. Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”
- Art. 36a Wet op de kansspelen, zoals dat luidt sinds 1 april 2012:
“1. Overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1, eerste lid, onder c , wordt gestraft met geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
(…)
3. De feiten, strafbaar gesteld in het eerste en tweede lid, zijn overtredingen.”
7. Het eerste middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit enig misdrijf onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat uit de bewijsvoering van het hof niet kan worden afgeleid dat de overtreding van art. 1, eerste lid, onder a, Wet op de kansspelen opzettelijk is geschied en evenmin dat de pokerspellen bedrijfsmatig werden aangeboden in voor het publiek opengestelde gelegenheden.
8. Het middel treft geen doel. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat het uit de verklaring van de verdachte dat hij illegale casino’s bezocht, heeft afgeleid dat in die illegale casino’s opzettelijk zonder vergunning pokerspellen werden aangeboden, terwijl die illegale casino’s voor het publiek opengestelde gelegenheden waren en/of de pokerspellen bedrijfsmatig werden aangeboden. Dat oordeel, dat nauw verweven is met waarderingen van feitelijke aard en daarom slechts in beperkte mate in cassatie kan worden getoetst, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de bewijsvoering van het hof naar voren komt dat de verdachte, een professionele pokerspeler, in zijn verklaringen onderscheid heeft gemaakt tussen het pokeren in legale casino’s, “illegale gokhuizen” en bij mensen thuis. De termen “illegale casino’s” en “illegale gokhuizen” duiden op bedrijfsmatige activiteiten waarbij aan het publiek opzettelijk zonder vergunningen pokerspellen worden aangeboden. Het oordeel van het hof, dat de met illegale pokerspellen gewonnen geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, geeft in zoverre geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit een misdrijf, te weten de opzettelijke overtreding van het verbod van art. 1, onder a, Wet op de kansspelen, onjuist, althans onbegrijpelijk is. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat deze verbodsbepaling zich richt tot degenen die zonder vergunning aan anderen gelegenheid geven deel te nemen aan kansspelen, terwijl de verdachte enkel gebruik maakte van dergelijke gelegenheden. De opbrengsten uit de pokerspellen zijn daarmee volgens de stellers van het middel niet afkomstig uit enig misdrijf, maar uit een overtreding, te weten overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1, eerste lid, onder c, Wet op de kansspelen.
11. Ik stel voorop dat voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt ten aanzien van het desbetreffende bestanddeel onder meer het volgende in:
" Voor de strafwaardigheid van het witwassen maakt het niet uit of de witwasser eigen crimineel voordeel witwast dan wel de opbrengst van andermans misdrijf. In beide gevallen is sprake van een schending van de door de strafbaarstelling van witwassen beschermde rechtsgoederen (namelijk aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde), die op zichzelf voldoende grond is voor bestraffing. In veel gevallen zal het de drugshandelaar of fraudeur zèlf zijn die (een deel van de) witwashandelingen pleegt, namelijk om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. In andere gevallen gaat het om de meer georganiseerde vormen van criminaliteit, waarbij vele personen zijn betrokken en waarbij uiteenlopende criminele handelingen (zowel gronddelicten als witwashandelingen) worden gepleegd. In zo'n geval is minder relevant wie precies de witwassers zijn en wie de plegers van de gronddelicten en zou een verdachte mijns inziens bijvoorbeeld voor medeplegen aan witwassen moeten kunnen worden vervolgd ook al is niet uitgesloten dat hij zich, als lid van de criminele organisatie, mede schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan het gronddelict (in zo'n geval kan overigens ook artikel 140 Sr worden telastegelegd, zie HR 14 september 1999, NJ 2000/23). Ook de internationale witwasovereenkomsten maken geen onderscheid tussen het witwassen van opbrengsten van eigen of het witwassen van opbrengsten van andermans misdrijven.
(…)
Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte Y ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren."3.
12. In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat de speelwinsten die de verdachte heeft behaald door middel van illegale pokerspellen afkomstig zijn uit door (een) ander(en) gepleegd misdrijf, te weten het opzettelijk zonder de daarvoor vereiste vergunning gelegenheid geven om deel te nemen aan die pokerspellen. Dat oordeel getuigt in het licht van de aangehaalde wetsgeschiedenis niet van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bestanddeel “afkomstig (…) uit enig misdrijf”, terwijl het mij evenmin onbegrijpelijk voorkomt. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat geldbedragen zijn gewonnen in het kader van pokeren in illegale gokhuizen. Daarin ligt besloten dat de winsten zijn gegenereerd als gevolg van het opzettelijk aanbieden van het pokerspel zonder vergunning. Aldus heeft het hof kunnen oordelen dat de desbetreffende geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het enkele feit dat het gebruik maken van een gelegenheid om deel te nemen aan een zonder vergunning daartoe aangeboden pokerspel een overtreding is, staat daaraan niet in de weg. De speelwinsten staan immers in de vaststellingen van het hof met beide feiten in verband. Die omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om aan het pokerspel deel te nemen, laat onverlet dat de met dat pokerspel behaalde speelwinst afkomstig is uit een door (een) ander(en) gepleegd misdrijf, te weten het aanbieden van dat pokerspel. Ik wijs er daarbij nog op dat zich hier niet de situatie voordoet waarin het hof de chronologie en causaliteit tussen het misdrijf en hetgeen afkomstig is uit het misdrijf heeft miskend.4.Het organiseren van de illegale pokerspellen gaat immers vooraf aan het witwassen, terwijl causaal verband bestaat tussen dat misdrijf en de door de verdachte door middel van de illegale pokerspellen gegenereerde geldbedragen.
13. Aldus geeft het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit enig misdrijf ook in zoverre geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
14. Het middel faalt.
15. De middelen falen. In elk geval het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2019
In die zin dat die inkomsten dan afkomstig zijn geweest uit overtreding van het verbod van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen om zonder de daarvoor vereiste vergunning gelegenheid te geven mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing van de winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, welke overtreding ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf is.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 6-16. Zie ook Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 5, p. 3 en 18, en F. Diepenmaat, De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 2016, p. 84-87.
Vgl. mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2014:1879, onder 22) voor HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, NJ 2015/324, m.nt. Borgers. Zie ook de noot van Wolswijk onder HR 16 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:35, NJ 2018/424.
Beroepschrift 15‑02‑2018
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE TWEE MIDDELEN VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik & S.D. Groen
inzake:
de heer [requirant], geboren d.d. [geboortedatum] 1956, requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zp. Arnhem, op 26 juni 2017, onder parketnummer 21-006548-15, gewezen arrest.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a jo. artikel 36 van de Wet op de Kansspelen (Wks) en/of artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en/of artikel 359 jo. artikel 415 Wetboek van Strafvordering (Sv),
doordat het oordeel van het Hof dat requirant inkomen heeft genoten uit (enig) misdrijf, onjuist is, althans zonder nadere motivering — die ontbreekt — onbegrijpelijk is,
- (a)
nu uit de gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de door het Hof in zijn overwegingen geduide overtreding van het in artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks omschreven verbod, ‘opzettelijk’ is geschied, hetgeen gelet op artikel 36 Wks echter wel de voorwaarde is om deze overtreding als misdrijf te kunnen kwalificeren, en/of
- (b)
nu uit de gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van inkomen dat is behaald tijdens een ‘bedrijfsmatig aanbod’ van pokerspelen en ‘in voor het publiek opengestelde gelegenheden’, hetgeen gelet op artikel 2 aanhef en onder a Wks echter wel voorwaarden om in het in artikel 1 Wks omschreven verbod van toepassing te laten zijn.
Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Ten laste van requirant heeft het Hof bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 20 november 2008 tot en met 17 februari 2014 in Nederland, (telkens) (een) voorwerp, te weten:
- —
een geldbedrag
- —
een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] en/of
- —
een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 2] en/of
- —
een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 3]
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van deze voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf en van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.’1.
2.
Daartoe heeft het Hof — voor zover voor dit middel relevant — het volgende overwogen:
‘Op 14 december 2013 heeft een getuige gezien dat verdachte vanuit de kofferbak van een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 3] een grote hoeveelheid contant geld pakte en dit geld in de binnenzak van zijn jas deed. Na staandehouding van verdachte is in de kofferbak van zijn auto een geldbedrag van ruim € 60.000,- aangetroffen. In totaal is onder verdachte, met het geld dat hij in zijn binnenzak had zitten, een bedrag van € 85.050,- in beslag genomen. Na zijn staandehouding heeft verdachte verklaard dat hij het geld had gewonnen bij het pokeren. Ook heeft hij verdachte verklaard dat hij geen werk had en ook geen uitkering. Hierop is verdachte aangehouden op verdenking van witwassen.
Naar aanleiding van deze verdenking heeft de politie onderzoek gedaan naar de financiën van verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [betrokkene 1]. De politie heeft de contante inkomsten en contante uitgaven van beide verdachten tegenover elkaar gezet in een kasopstelling over de periode van 20 november 2008 tot en met 17 februari 2014. Uit deze kasopstelling volgt dat verdachte en zijn medeverdachte, die een gezamenlijke huishouding voeren, in de tenlastegelegde periode hebben kunnen beschikken over een bedrag van € 134.015,- voor contante uitgaven, terwijl hun contante uitgaven in die periode € 272.302,25 bedroegen. Volgens de kasopstelling van de politie bedraagt het kastekort: € 134.015 — €. 272.302,45 = € 138.287,45.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is er sprake van een vermoeden van witwassen en mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het contante geldbedrag dat bij hem is aangetroffen en voor het kastekort dat naar voren komt uit de kasopstelling van de politie.
Verdachte heeft verklaringen afgelegd over de herkomst van het bij hem aangetroffen contante geldbedragen over zijn contante inkomsten. Die verklaringen worden deels ondersteund door de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Ter onderbouwing van de verklaringen van verdachte heeft de raadsman ook stukken aan het hof doen toekomen.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij pokerde in legale casino's in Nederland en in het buitenland. In Nederland ging hij meestal naar Holland Casino. Hij pokerde ook bij mensen thuis. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte echter ook geld gewonnen met pokeren in illegale gokhuizen. Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode voor 50 procent legale casino's en voor 50 procent illegale casino's bezocht.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij meer geld heeft gewonnen met pokeren dan het bedrag van € 59.595 dat hij volgens de kasopstelling van de politie heeft gewonnen bij (legale) pokertoernooien. Verdachte schat dat hij gemiddeld ongeveer € 1.500,- per maand heeft gewonnen. De verklaring van verdachte wordt deels ondersteund door de getuigenverklaring van een voormalige medewerker van Holland Casino, de getuige [betrokkene 2], die ter terechtzitting van het hof heeft verklaard dat verdachte regelmatig geldbedragen heeft gewonnen bij kleine pokertoernooien en zogeheten cashgames in Holland Casino. In een door de raadsman toegezonden stuk wordt gesteld dat verdachte — naast het bedrag van € 59.595,- — een bedrag van in totaal € 47.500,- heeft gewonnen bij kleine pokertoernooien en cashgames in Holland Casino. Daarnaast wordt gesteld dat verdachte een bedrag van € 7.500,- heeft gewonnen bij pokertoernooien in België en Duitsland. De gestelde winst van verdachte bij pokerspelen in legale casino's bedraagt volgens deze opgave in totaal: € 59.595,- + € 47.500,- + € 7.500,- = € 114.595,-. Het hof heeft de hoogte van de winst van verdachte uit legale pokerspelen niet vast kunnen stellen op basis van de verklaringen en de stukken. De schatting van verdachte over zijn gemiddelde winst per maand komt erop neer dat hij in de tenlastegelegde periode — die 52 maanden bestrijkt — in totaal een bedrag van52 × € 1.500: € 78.000,- zou hebben gewonnen. Dit bedrag ligt aanzienlijk lager dan de totale winst die verdachte volgens de toegezonden stukken van de raadsman zou hebben behaald met pokerspellen in legale casino's. In het voordeel van verdachte zal het hof uitgaan van de gestelde winst uit pokerspellen in legale casino's en deze winst naar boven afronden tot een bedrag van € 125.000,-.
Ter terechtzitting.in eerste aanleg heeft medeverdachte [betrokkene 1] in de zaak van verdachte een getuigenverklaring afgelegd over de financiering van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 4], inhoudende dat zij een bedrag van € 5.000,- heeft geleend van een vriend en dat zij van haar ouders geërfde sieraden heeft ingeruild voor een bedrag van € 2.000,-. Het hof zal deze bijdragen optellen bij de contante inkomsten van verdachte en zijn medeverdachte.
Het hof ziet verder in wat door of namens verdachte naar voren is gebracht geen aanleiding af te wijken van de door de politie opgestelde kasopstelling. Die stellingen zijn voor het overige onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. Het hof komt aldus tot de volgende berekening van de contante inkomsten en contante uitgaven van verdachte en zijn medeverdachte in de tenlastegelegde periode:
(…)
Kastekort | − € 65.882.99 |
Het hof stelt vast dat verdachte samen met zijn echtgenote heeft kunnen beschikken over een contant geldbedrag van ruim € 65.000,- waar geen legale inkomsten tegenover staan. Mede gelet op de verklaring van verdachte over de verhouding tussen zijn bezoeken aan legale casino's en illegale casino's kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook aanzienlijke geldbedragen heeft gewonnen met pokerspellen bij gelegenheden als bedoeld in artikel I, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen. Die geldbedragen zijn naar het oordeel van het hof te beschouwen als afkomstig uit enig misdrijf, waarbij het hof overweegt dat de toernooivariant van het pokerspel als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen moet worden beschouwd (vgl. hof Amsterdam 27 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS :2013:2316).
(…).’2.
3.
Het hier dus om een veroordeling wegens witwassen. In verband met het onderhavige middel stel ik voorop dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, witwassen niettemin bewezen kan worden wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat (bijvoorbeeld) een aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.3. In omgekeerde zin geldt echter dat indien het grondfeit wél in de tenlastelegging is opgenomen, dat grondfeit vanzelfsprekend moet worden bewezen.4. Hetzelfde is ons inziens vereist in de situatie dat een grondfeit niet in de tenlastelegging is opgenomen, maar de rechter in de bewijsvoering wel invulling geeft aan het bestanddeel ‘enig misdrijf’ door daarin een rechtstreeks verband te leggen met een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
4.
Dat requirant zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, baseert het Hof blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen op de in eerste aanleg afgelegde verklaring van requirant dat hij (ook) geld gewonnen heeft met pokeren in ‘illegale gokhuizen’, oftewel — zo legt het Hof die verklaring uit — bij gelegenheden als bedoeld in artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks.5. Deze verbodsbepaling luidt als volgt:
‘Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
- a.
gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.’
5.
Op grond van artikel 27h van de Wks kan aan één rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid vergunning worden verleend tot het organiseren van speelcasino's. Deze vergunning is verleend aan Holland Casino. Dit betekent dat pokertoernooien in — bijvoorbeeld — cafés in beginsel dus verboden zijn.
6.
Artikel 2 Wks sluit de toepassing van artikel 1 echter uit voor gelegenheden die noch voor het publiek zijn opengesteld, noch bedrijfsmatig worden gegeven. Of sprake is van ‘een voor het publiek opengestelde gelegenheid’, ofwel een besloten kring van deelnemers, zal in het algemeen afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Van ‘bedrijfsmatig aanbod’ is sprake indien het aanbod op geregelde en stelselmatige wijze plaatsvindt, waarbij de term ‘stelselmatig’ vooral duidt op het georganiseerde karakter van het optreden.6.
7.
Ten slotte is artikel 36 lid 1 Wks hier van belang, dat bepaald dat overtreding van het in artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks bedoelde verbod pas als een misdrijf kwalificeert wanneer daarbij sprake is geweest van opzet:
‘Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, 30b, eerste lid, 30h, eerste lid, 30m, eerste lid, en 30t, eerste, tweede en vijfde lid, zijn misdrijven, voorzover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.’
8.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 420bis Sr blijkt in dat het opzet op een economisch gronddelict — want daar gaat het hier om — door de rechter niet zonder meer als een gegeven kan worden gehanteerd, maar een vaststelling vereist:
‘Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte [naam 1] ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren.
Zowel het openbaar ministerie als de politie (bij monde van het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen) hebben er in hun commentaren op het eerdere ontwerp voor gepleit de strafbaarstelling van het witwassen uit te doen strekken tot opbrengsten uit ieder strafbaar feit, dus niet alleen uit misdrijven maar ook uit overtredingen.’
Daarbij denken zij met name aan bepaalde lucratieve milieudelicten, die strafbaar zijn gesteld op grond van de WED. Deze delicten vormen een misdrijf als zij opzettelijk zijn begaan en anders een overtreding. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om de strafbaarstelling van het witwassen uit te breiden tot opbrengsten uit overtredingen. Zeker bij de meer grootschalige witwasactiviteiten zal al snel kunnen worden aangenomen dat de daaraan ten grondslag liggende gronddelicten opzettelijk zijn begaan, zodat sprake is van een misdrijf. In die gevallen zal ook de strafbaarstelling van een criminele organisatie (artikel 140 Sr) in beeld kunnen komen.’7.
9.
Aldus heeft de wetgever expliciet aangegeven dat het opzet in het kader van een beweerdelijk grondfeit ‘aangenomen’ dient te worden. Dat strookt ook met de bedoeling om overtredingen buiten de reikwijdte van artikel 420bis Sr te laten vallen.8.
10.
Het Hof heeft in de onderhavige zaak echter geen overwegingen gewijd aan de vraag of de illegale kansspelen (telkens) opzettelijk zijn georganiseerd, zodat onjuist is, althans niet zonder meer begrijpelijk is, dat van een misdrijf sprake is geweest — en niet de overtredingsvariant van dezelfde feitelijke gedraging.
11.
Voorts heeft het Hof evenmin vastgesteld dat de pokerbijeenkomsten waaraan requirant heeft deelgenomen, (ook) geschiedden in gelegenheden die voor het publiek waren opengesteld en bedrijfsmatig werden gegeven.
12.
Dat de beweerdelijk door requirant witgewassen voorwerpen c.q. gelden afkomstig zijn uit ‘enig misdrijf’, te weten uit opzettelijke overtreding van het verbod van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks, kan aldus niet (zonder meer begrijpelijk) uit de bewijsvoering worden afgeleid. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder schending van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a jo. artikel 36 van de Wet op de Kansspelen (Wks) en/of artikel 420bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en/of artikel 359 jo. artikel 415 Wetboek van Strafvordering (Sv),
doordat het oordeel van het Hof dat de beweerdelijk door requirant witgewassen geldbedragen afkomstig zijn uit ‘enig misdrijf’, te weten uit overtreding van het verbod van artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks, onjuist is, althans niet zonder meer begrijpelijk is,
nu de genoemde verbodsbepaling zich richt tot degenen die zonder vergunning aan anderen gelegenheid geven deel te nemen aan kansspelen (organisatoren), terwijl in de vaststellingen van het Hof besloten ligt dat requirant enkel gebruiker was van gelegenheden in de zin van artikel 1 lid 1 aanhef en onder c Wks, zodat de door hem verworven pokerinkomsten blijkens artikel 36 lid 2 Wks (onmiddellijk) afkomstig zijn uit een overtreding, hetgeen niet valt onder de reikwijdte van artikel 420bis en/of artikel 420ter Sr.
Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
13.
Indien Uw Raad onverhoopt meent dat het Hof rechtens juist heeft geoordeeld dat in casu sprake is geweest van het in artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks misdrijf, dan is vervolgens nog de vraag of de door het Hof bewezenverklaarde witwasvoorwerpen ook daadwerkelijk afkomstig zijn uit dat nauwkeurig omschreven misdrijf, althans uit enig misdrijf.9.
14.
Uit de ‘witwaswetsgeschiedenis’ volgt dat dat het bestanddeel ‘afkomstig (…) uit enig misdrijf’ op gelijke lijn wordt gesteld — en, dunkt ons, aldus uitgelegd moet worden — als dat het ziet op voorwerpen die te omschrijven zijn als opbrengsten uit het grondfeit.10.
15.
In dat verband merk ik op dat het verbod in artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks zich richt tot degenen die zonder vergunning aan anderen gelegenheid geven tot het deelnemen aan kansspelen. Dit artikel ziet aldus op — kort gezegd — het zelf organiseren van (illegale) kansspelen.11.
16.
Een logische lezing van deze bepaling is dat de ‘opbrengsten’ die kunnen voortvloeien uit dit feit ‘organisatieopbrengsten’ betreffen, dat wil zeggen: de omzet (bijv. entreegelden, consumptieverkoop) minus de kosten (bijv. huurkosten locatie, consumptie-inkoop).
17.
Uit de bewijsvoering blijkt thans niet meer dan dat requirant aan pokerspelen heeft deelgenomen en daarmee inkomsten heeft genoten. Indien voor juist moet worden gehouden dat die pokerspelen in strijd met artikel 1 lid 1 aanhef en onder a Wks georganiseerd waren (quod non, aldus middel 1), dan heeft requirant zich schuldig gemaakt aan het bepaalde in voornoemd artikel onder c. Die bepaling stelt immers strafbaar het gebruikmaken van een onder a bedoelde gelegenheid, wetende dat voor het geven daarvan geen vergunning ingevolge de Wks wet is verleend.
18.
Die deelneming moet blijkens artikel 36 lid 2 Wks gekwalificeerd worden als ‘overtreding’ en niet als misdrijf. In zoverre zou dan ook geen sprake zijn van witwassen, nu artikel 420bis e.v. zich niet richten op uit enige overtreding verkregen voorwerpen.12.
19.
Uit de bewijsvoering van het Hof volgt aldus niet dat requirant kansspelen heeft georganiseerd en daarmee inkomsten heeft genoten. Hij was telkens slechts deelnemer. In zoverre is het oordeel van het Hof dat de door hem verworven geldbedragen afkomstig zijn uit ‘enig misdrijf’, onjuist, althans niet zonder meer begrijpelijk.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, alsmede door mr. S.D. Groen, eveneens advocaat te Utrecht, beiden kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 15 februari 2018
N. van Schaik
Advocaat
S.D. Groen
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑02‑2018
Arrest Hof d.d. 26 juni 2017, p. 6/7.
Arrest Hof d.d. 26 juni 2017, p. 3 tot en met 6.
HR 13 juli 2010, NJ 2010/456.
R. van der Hoeven ‘Witwassen: leuker moeten we het niet maken’, Strafblad 2008, nr. 1 p. 27.
Aanvulling bewijsmiddelen, bewijsmiddel 1. Zie ook voetnoot 6 weergegeven op p. 5 van het arrest.
HR 21 november 1972, NJ 1973/61.
Voor de ratio daarachter verwijs ik graag naar de beschouwing van F. Diepenmaat, De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 85–86.
Zoals het Hof dat heeft vastgesteld blijkens het arrest Hof d.d. 26 juni 2017, p. 5/6 (zie met name voetnoot 6).
Vgl. ov. 20 van de conclusie van AG Bleichrodt vóór HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046
Aldus ook Hof Amsterdam, 4 oktober 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BT6916.
Alhoewel de wettekst dat reeds uitsluit, verwijs ik (ten overvloede) naar V. Mul, in: T&C Strafrecht, artikel 420bis Sr, aant. 9, onder b. (online, actueel t/m 1 september 2017). Zie ook voetnoot 8.