Hof 's-Hertogenbosch, 15-01-2016, nr. 14/00806
ECLI:NL:GHSHE:2016:76
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-01-2016
- Zaaknummer
14/00806
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:76, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2136, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 3.119a Wet inkomstenbelasting 2001; art. 3.120 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Omdat de rente over de lening die belanghebbende was aangegaan ter verwerving van de eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 in Zwitserse francs lager was dan in Euro’s heeft belanghebbende in 2007 de geldlening omgezet naar Zw. Fr. In 2010 is de geldlening weer omgezet naar Euro’s. Door de koersstijging van de Zw. Fr. ten opzichte van de Euro nam de omvang van de geldlening toe. In geschil is of het koersverlies ter grootte van € 127.678 is aan te merken als aftrekbare kosten m.b.t. de eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001. Het Hof weigert conform de Rechtbank de aftrek (HR 19 mei 1982, BNB 1982/175).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00806
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 juni 2014, nummer AWB 14/899 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.987, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 december 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] , de heer [C] en de heer [D] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de verklaringen van partijen ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1970 en ongehuwd, is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 23 te [woonplaats] . De onroerende zaak is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de eigen woning).
2.2.
In het jaar 2007 bedroeg de lening die belanghebbende was aangegaan ter verwerving van de eigen woning – de eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 –
€ 950.000. Omdat de rente over de geldlening in Zwitserse Francs (Zw. Fr.) lager was dan in Euro’s heeft belanghebbende in 2007 de geldlening omgezet naar Zw. Fr.. Na de omzetting bedroeg de geldlening in Zw. Fr. 1.558.000.
2.3.
In 2010 is de geldlening weer omgezet naar Euro’s. Door de koersstijging van de Zw. Fr. ten opzichte van de Euro nam de omvang van de geldlening toe. De hoogte van de geldlening bedroeg toen € 1.077.678. Het verschil met de oorspronkelijke eigenwoningschuld bedraagt (€ 1.077.678 minus € 950.000 =) € 127.678.
2.4.
Belanghebbende heeft op 16 juli 2012 langs elektronische weg aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen in box 1 (werk en woning) van € 75.987 en een belastbaar inkomen in box 3 (sparen en beleggen) van € 114.795. De in de aangifte opgenomen eigenwoningschuld bedraagt € 1.077.678. Het afgetrokken bedrag aan rente en kosten eigen woning bedraagt
€ 10.798.
2.5.
De onderhavige aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte. In zijn tegen die aanslag ingediend bezwaarschrift verzoekt belanghebbende het afgetrokken bedrag aan rente en kosten eigen woning te verhogen met € 127.678. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het koersverlies ter grootte van
€ 127.678 aangemerkt kan worden als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, daartoe stellende dat het begrip kosten van geldlening zo ruim is dat het koersverlies er ook toe behoort. De Inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag, in die zin dat het inkomen uit woning en werk dient te worden vastgesteld op (€ 75.987 minus € 127.678 =)
€ 51.691. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
4.1.
Ten aanzien van de in geschil zijnde vraag heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
“2.4. Tot de kosten van geldleningen als bedoeld in artikel 3.120, eerste lid, aanhef onder a, Wet IB 2001 behoren slechts de rechtstreeks aan het opnemen, verlengen of aflossen van een geldlening verbonden kosten (Hoge Raad 19 mei 1982, nr. 20.985, BNB 1982/175). Het onderhavige koersverlies dat belanghebbende heeft geleden kan niet tot één van deze categorieën van kosten worden gerekend. De inspecteur heeft terecht het bedrag van € 126.679 (Hof: moet zijn € 127.678) niet als een aftrekpost voor het inkomen uit werk en woning geaccepteerd. Het gelijk in dezen is aan de zijde van de inspecteur.”.
4.2.
Belanghebbende herhaalt in de van hem afkomstige stukken voor het Hof zijn reeds voor de Rechtbank aangevoerde grieven met betrekking tot de in geschil zijnde vraag en voegt daar (ook ter zitting) geen nieuwe argumenten aan toe.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat het door belanghebbende betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 januari 2016 door A.J. Kromhout, voorzitter, P. Fortuin en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.