Weggelaten is de inhoud van het originele bericht, dat wil zeggen het onder 3.3 weergegeven e-mailbericht van 14 april 2017.
HR, 22-01-2019, nr. 17/02331
ECLI:NL:HR:2019:90
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
17/02331
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:90, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1313
ECLI:NL:PHR:2018:1313, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:90
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0144
NbSr 2019/58
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. openlijke geweldpleging, art. 141.1 Sr. Aanhoudingsverzoek raadsvrouwe per e-mail met mededeling dat zij zich stelt als advocaat en dat zij de stukken bij vorige advocaat heeft opgevraagd door Hof afgewezen op de grond dat verzoek niet is gemotiveerd. Hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen en daartoe overwogen dat de raadsvrouwe voorafgaand aan de tz. zonder enige motivering dat verzoek heeft gedaan, terwijl verdachte noch raadsvrouwe ttz. zijn verschenen om redenen op te geven voor aanhouding. Daarin ligt als ’s Hofs oordeel besloten dat door of namens verdachte niet is vermeld waarop het aanhoudingsverzoek steunt, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is - ook in het licht van het e-mailbericht - niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG (anders): E-mail kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat raadsvrouwe aanhouding verzoekt omdat zij nog geen stukken heeft ontvangen.
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02331
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 april 2017, nummer 23/002803-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2017 houdt in dat de verdachte en diens raadsvrouwe aldaar niet zijn verschenen. Het houdt voorts, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mee dat het hof gisteren heeft begrepen dat er een stelbrief van 14 april 2017 bestaat waarin tevens een aanhoudingsverzoek is gedaan. De voorzitter deelt mee dat aan dat verzoek geen nadere gegevens ten grondslag zijn gelegd. De oudste raadsheer deelt mee dat het gaat om een e-mailbericht van de griffie, waarbij een e-mailbericht van de raadsvrouw van 14 april 2017, gericht aan de griffie, is doorgestuurd.
De oudste raadsheer leest bedoeld e-mailbericht voor.
De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van voornoemd e-mailbericht, dat het hof op voorhand geen beslissing heeft genomen op het aanhoudingsverzoek, en dat de raadsvrouw vandaag niet is verschenen.
(...)
Het hof onderbreekt, bij monde van de voorzitter, het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de oudste raadsheer mee dat de raadsvrouw in haar e-mailbericht te kennen heeft gegeven dat zij de stukken bij mr. Reehuis, de toenmalige raadsvrouw van de verdachte, heeft opgevraagd.
De voorzitter deelt mee dat:
- het hof constateert dat de raadsvrouw van de verdachte op 14 april 2017 een e-mailbericht aan de griffie van dit hof heeft gestuurd waarin zij zich stelt als raadsvrouw en waarin zij tevens - zonder enige motivering - om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht;
- hij van de griffier heeft begrepen dat de raadsvrouw gisteren de griffie heeft gebeld en gevraagd heeft of het hof al een beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek, waarop aan de raadsvrouw namens het hof is meegedeeld dat vandaag een beslissing zou worden genomen op het aanhoudingsverzoek en het aan haar was om wel of niet ter terechtzitting van heden te verschijnen;
- de dagvaarding voor de terechtzitting van heden aan de verdachte in persoon is betekend;
- noch de verdachte noch de raadsvrouw vandaag zijn verschenen om redenen op te geven waarom de behandeling zou moeten worden aangehouden;
- gelet op het aanhoudingsprotocol ervan uit mag worden gegaan dat als een advocaat een zaak overneemt, deze op de dag van de behandeling beschikbaar is.
De voorzitter deelt mee dat gelet op het ontbreken van enige motivering het hof geen aanleiding ziet de zaak vandaag niet te behandelen."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de gronden dat door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven is ingediend, geen mondelinge bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak.
2.2.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich onder meer een e-mailbericht van 14 april 2017 van de raadsvrouwe van de verdachte aan 'Administratie straf (Hof Amsterdam)', inhoudende:
"Onderwerp: stelbrief inzake [verdachte] parketnummer 23-002803-16/1e K
(...)
Tot mij heeft zich gewend [verdachte] met het verzoek hem bij te staan in de procedure bij uw hof.
Hierbij stel ik mij in de zaak van [verdachte]. Ik heb mevrouw Reehuis inmiddels ook een e-mail gestuurd waarin ik haar vraag om het dossier over te nemen.
Ik verzoek voorts uitstel voor de behandeling ter zitting op 21 april 2017."
2.3.
Het Hof heeft het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen en daartoe overwogen dat de raadsvrouwe van de verdachte voorafgaande aan de terechtzitting zonder enige motivering dat verzoek heeft gedaan, terwijl de verdachte noch diens raadsvrouwe ter terechtzitting zijn verschenen om redenen op te geven voor aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Daarin ligt als oordeel van het Hof besloten dat door of namens de verdachte niet is vermeld waarop het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak steunt, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is - ook in het licht van de inhoud van het hiervoor onder 2.2.3 weergegevene-mailbericht - niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. openlijke geweldpleging, art. 141.1 Sr. Aanhoudingsverzoek raadsvrouwe per e-mail met mededeling dat zij zich stelt als advocaat en dat zij de stukken bij vorige advocaat heeft opgevraagd door Hof afgewezen op de grond dat verzoek niet is gemotiveerd. Hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen en daartoe overwogen dat de raadsvrouwe voorafgaand aan de tz. zonder enige motivering dat verzoek heeft gedaan, terwijl verdachte noch raadsvrouwe ttz. zijn verschenen om redenen op te geven voor aanhouding. Daarin ligt als ’s Hofs oordeel besloten dat door of namens verdachte niet is vermeld waarop het aanhoudingsverzoek steunt, zodat het verzoek moet worden afgewezen. Dat oordeel is - ook in het licht van het e-mailbericht - niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG (anders): E-mail kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat raadsvrouwe aanhouding verzoekt omdat zij nog geen stukken heeft ontvangen.
Nr. 17/02331 Zitting: 27 november 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 21 april 2017 door het gerechtshof Amsterdam bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof het verzoek van de raadsvrouw tot aanhouding van de behandeling van de zaak ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 april 2017 houdt in dat de verdachte en diens raadsvrouw aldaar niet zijn verschenen. Voorts houdt dit proces-verbaal het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat het hof gisteren heeft begrepen dat er een stelbrief van 14 april 2017 bestaat waarin tevens een aanhoudingsverzoek is gedaan. De voorzitter deelt mee dat aan dat verzoek geen nadere gegevens ten grondslag zijn gelegd.
De oudste raadsheer deelt mee dat het gaat om een e-mailbericht van de griffie, waarbij een e-mailbericht van de raadsvrouw van 14 april 2017, gericht aan de griffie, is doorgestuurd.
De oudste raadsheer leest bedoeld e-mailbericht voor.
De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van voornoemd e-mailbericht, dat het hof op voorhand geen beslissing heeft genomen op het aanhoudingsverzoek, en dat de raadsvrouw vandaag niet is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Dat is uitermate vervelend. De raadsvrouw heeft niets laten horen. Ik neem aan dat de raadsvrouw het dossier niet heeft, maar ik ben aan het raden. Ik vraag u de zaak inhoudelijk te behandelen; het ligt op de weg van de raadsvrouw om zich ervan te vergewissen of een aanhoudingsverzoek wordt gehonoreerd.
Het hof onderbreekt, bij monde van de voorzitter, het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de oudste raadsheer mee dat de raadsvrouw in haar e-mailbericht te kennen heeft gegeven dat zij de stukken bij mr. Reehuis, de toenmalige raadsvrouw van de verdachte, heeft opgevraagd.
De voorzitter deelt mee dat:
- het hof constateert dat de raadsvrouw van de verdachte op 14 april 2017 een e-mailbericht aan de griffie van dit hof heeft gestuurd waarin zij zich stelt als raadsvrouw en waarin zij tevens - zonder enige motivering - om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht;
- hij van de griffier heeft begrepen dat de raadsvrouw gisteren de griffie heeft gebeld en gevraagd heeft of het hof al een beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek, waarop aan de raadsvrouw namens het hof is meegedeeld dat vandaag een beslissing zou worden genomen op het aanhoudingsverzoek en het aan haar was om weI of niet ter terechtzitting van heden te verschijnen;
- de dagvaarding voor de terechtzitting van heden aan de verdachte in persoon is betekend;
- noch de verdachte noch de raadsvrouw vandaag zijn verschenen om redenen op te geven waarom de behandeling zou moeten worden aangehouden;
- gelet op het aanhoudingsprotocol ervan uit mag worden gegaan dat als een advocaat een zaak overneemt, deze op de dag van de behandeling beschikbaar is.
De voorzitter deelt mee dat gelet op het ontbreken van enige motivering het hof geen aanleiding ziet de zaak vandaag niet te behandelen.
(…)”
3.3. Het gaat om een verzoek tot aanhouding dat voorafgaande aan de terechtzitting per e-mail is gedaan. In zijn beslissing refereert het hof aan een e-mail van de raadsvrouw van 14 april 2017. Deze e-mail bevindt zich bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434 lid 1 Sv toegezonden stukken en houdt in:
“Geachte mevrouw/heer,
Tot mij heeft zich gewend [verdachte] met het verzoek hem bij te staan in de procedure bij uw hof.
Hierbij stel ik mij in de zaak van [verdachte] . Ik heb mevrouw Reehuis inmiddels ook een e-mail gestuurd waarin ik haar vraag om het dossier over te nemen.
Ik verzoek voorts uitstel voor de behandeling ter zitting op 21 april 2017.
Graag verneem ik hieromtrent van u.”
3.4. Bij de stukken bevindt zich eveneens een hierop gevolgde e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en de griffie van het hof. Deze mailwisseling houdt in:
“Van: Administratie straf (Hof Amsterdam)
Verzonden: donderdag 20 april 2017 16:44
Aan: [betrokkene 1] (Hof Amsterdam) < [betrokkene 1] @rechtspraak.nI>; [betrokkene 2] . (Hof Amsterdam) < [betrokkene 2] @rechtspraak.nl>; [betrokkene 3] (Hof Amsterdam) < [betrokkene 3] @rechtspraak.nI>; Administratie RP Amsterdam (Ressortsparket, Amsterdam) < [...] @om.nl>
Onderwerp: SPOED! # Zitting 21-04-2017 inzake 23-002803-16 [verdachte] # verzoek aanhouding
Urgentie: Hoog
Advocaat stuurt mij net deze mail, ik weet niet of het verzoek al eerder gedaan is?? Maar advocaat heeft nog niets gehoord. Ik heb gevraagd of ze de mail nogmaals wil sturen.
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 4]
Senior Administratief Medewerker
(…)
Oorspronkelijk bericht
Van: [...].nl [mailto:[...].nl]
Verzonden: donderdag 20 april 2017 16:41
Aan: Administratie straf (Hof Amsterdam) < [...] @rechtspraak.nl>
Onderwerp: Fwd: stelbrief inzake [verdachte] parketnummer 23-002803-16 /1e K
Originele bericht
(…)1.”
3.5. In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek om aanhouding de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht.2.Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.3.
3.6. Uit de boven weergegeven mailwisseling blijkt dat de raadsvrouw op 20 april 2017 op verzoek van de griffiemedewerker een e-mail heeft verzonden aan de griffie van het hof waarin zij het boven aangehaalde e-mailbericht van 14 april 2017 doorstuurt aan de griffie. Het is deze mailwisseling die de oudste raadsheer kennelijk bedoelt.4.
3.7. Het hof heeft aan de afwijzing van het door de raadsvrouw gedane verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegd dat dit verzoek niet is gemotiveerd. Het lijkt mij dat de daags voor de zitting opnieuw aan de griffie van het hof verzonden e-mail waarin de raadsvrouw aanhouding van de behandeling verzoekt en meedeelt dat zij de stukken bij de voormalige raadsvrouw van de verdachte heeft (naar ik begrijp, zoals het hof het ook heeft begrepen:) opgevraagd, bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan dat zij om aanhouding verzoekt omdat zij nog geen stukken heeft ontvangen. Het oordeel van het hof acht ik dan ook zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
3.8. Ik merk nog op dat het feit dat een aanhoudingsverzoek niet is gemotiveerd, een factor is die betrokken kan worden bij de belangenafweging die van de rechter wordt verwacht, maar geen grond oplevert om – zoals het hof in deze zaak heeft gedaan – die belangenafweging geheel achterwege te laten. Mocht het zo zijn dat het hof behoefte had aan een nadere toelichting op het verzoek, dan had het hof, alvorens op het verzoek te beslissen, de raadsvrouw gelegenheid kunnen bieden om die toelichting alsnog – telefonisch – te geven.5.
4. Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2018
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, rov. 2.4.
Idem, rov. 2.5.
Zie de mededeling van de oudste raadsheer omtrent het aanhoudingsverzoek, zoals aangetekend in het boven weergegeven proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, rov. 2.4.
Beroepschrift 24‑07‑2017
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 17/02331
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1995, rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 21 april 2017 alsmede van alle tussenbeslissingen.
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 6 EVRM en 416 Sv geschonden doordat het gerechtshof bij de beoordeling van de vraag of het vóór de zitting door de raadsvrouwe gedane verzoek om aanhouding diende te worden gehonoreerd heeft verzuimd de in het geding zijnde belangen tegen elkaar af te wegen en/of heeft het dit verzoek afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen en/of is deze afwijzing onbegrijpelijk. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof van 21 april 2017 blijkt dat noch rekwirant noch zijn raadsvrouwe, mr. 't Zand, aldaar zijn verschenen. Aan rekwirant is vervolgens verstek verleend waarna met de behandeling van de zaak is voortgegaan.
2.
Ter zitting is ter sprake gekomen een door het gerechtshof van de raadsvrouwe ontvangen e-mail bericht van 14 oktober 2017 waarin zij zich als zodanig stelt en waarin tevens een aanhoudingsverzoek is gedaan. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt als mededeling van de oudste raadsheer dat het gaat om een e-mailbericht waarin een e-mailbericht van de raadsvrouwe van 14 april 2017, gericht aan de strafgriffie van het gerechtshof, is doorgestuurd. Ter zitting leest de oudste raadsheer het e-mailbericht voor.
3.
Het verhandelde ter zitting houdt vervolgens, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De voorzitter deelt mee dat het hof kennis heeft genomen van voornoemd e-mailbericht, dat het hof op voorhand geen beslissing heeft genomen op het aanhoudingsverzoek, en dat de raadsvrouw vandaag niet is verschenen.
De advocaat-generaal deelt mee:
Dat is uitermate vervelend. De raadsvrouw heeft niets laten horen. Ik neem aan dat de raadsvrouw het dossier niet heeft, maar ik ben aan het raden. Ik vraag u de zaak inhoudelijk te behandelen; het ligt op de weg van de raadsvrouw om zich ervan te vergewissen of een aanhoudingsverzoek wordt gehonoreerd.
Het hof onderbreekt, bij monde van de voorzitter, het onderzoek voor beraad in raadkamer.
Na hervatting van het onderzoek deelt de oudste raadsheer mee dat de raadsvrouw in haar e-mailbericht te kennen heeft gegeven dat zij de stukken bij mr. Reehuis, de toenmalige raadsvrouw van de verdachte, heeft opgevraagd.
De voorzitter deelt mee dat:
- —
het hof constateert dat de raadsvrouw van de verdachte op 14 april 2017 een e-mailbericht aan de griffie van dit hof heeft gestuurd waarin zij zich stelt als raadsvrouwen waarin zij tevens — zonder enige motivering — om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht;
- —
hij van de griffier heeft begrepen dat de raadsvrouw gisteren de griffie heeft gebeld en gevraagd heeft of het hof al een beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek, waarop aan de raadsvrouw namens het hof is meegedeeld dat vandaag een beslissing zou worden genomen op bedoeld aanhoudingsverzoek en het aan haar was om wel of niet ter terechtzitting van heden te verschijnen;
- —
de dagvaarding voor de terechtzitting van heden aan de verdachte in persoon is betekend;
- —
noch de verdachte noch de raadsvrouw vandaag zijn verschenen om redenen op te geven waarom de behandeling zou moeten worden aangehouden;
- —
gelet op het aanhoudingsprotocol ervan uit mag worden gegaan dat als een advocaat een zaak overneemt, deze op de dag van de behandeling beschikbaar is.
De voorzitter deelt mee dat gelet op het ontbreken van enige motivering het of geen aanleiding ziet om de zaak vandaag niet te behandelen. De voorzitter merkt op dat in deze zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend. (…).’
4.
Het gerechtshof heeft rekwirant hierop niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
5.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
6.
Uit de motivering door het gerechtshof van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het deze afweging van belangen heeft gemaakt. De vraag is allereerst of het gerechtshof daartoe gehouden was.
7.
De aan het gerechtshof toegezonden e-mail bevindt zich niet onder de stukken die door de strafgriffie van uw Raad aan ondergetekende zijn toegezonden en is om die reden aldaar opgevraagd. Vooruitlopend op de ontvangst daarvan is door ondergetekende aan de raadsvrouwe die zich voor rekwirant in hoger beroep had gesteld, te weten mr. 't Zand, gevraagd de e-mail toe te zenden en daarop een toelichting te geven.
8.
Uit hetgeen mr. 't Zand aan ondergetekende heeft toegezonden volgt dat er twee e-mails aan het gerechtshof zijn gezonden, eentje op 14 april 2017 om 11:48 uur behelzende het aanhoudingsverzoek en eentje op 20 april 2017 om 16:41 uur waarmee de e-mail van 14 april 2017 wordt doorgezonden (Fwd).
9.
De op de e-mails gegeven toelichting van mr. 't Zand per e-mail van 8 mei 2017 aan ondergetekende luidt, voor zover voor het middel van belang, als volgt:
‘Bijgaand treft je de stukken aan in de zaak van de heer [rekwirant]. Ook de email die ik twee keer heb verstuurd tref je aan.
Een medewerkster van de griffie gaf aan mijn eerste email niet hebben ontvangen maar een mannelijke collega wist mij een paar minuten later te vertellen dat ik wel als advocaat stond vermeld in de zaak. Dus moeten zij mijn stelbrief ( eerste mail) wel hebben ontvangen. Overigens wordt dit niet bestreden in het vonnis (sic)er wordt geen melding gemaakt dat ik het weer een tweede keer op verzoek van hun medewerkster heb gemaild.
Ik heb overigens aan die medewerkster die ik sprak toen ik voor de tweede keer de mail had verstuurd en heb gebeld om te informeren of zij het hebben ontvangen gezegd dat ik het dossier die dag de 20ste had ontvangen en het daarom niet kon voorbereiden met cliënt. Ik had die mevrouw van de griffie aan het eind van de middag aan de lijn.
Zij heeft mij overigens niet gezegd dat ik bij de zitting aanwezig moest zijn. Maar het feit dat ik de mail stuur waarin ik aangeef dat ik om het dossier heb gevraagd betekend dat ik het dossier nog niet heb. (….)
Mijn ervaring is dat wanneer ik om uitstel vraag ik van te voren verneem of het gehonoreerd wordt. Daarom belde ik ook.’
10.
Zowel de e-mails die aan het gerechtshof zijn toegezonden als de aan ondergetekende verzonden e-mail van 8 mei 2017 zijn aan deze schriftuur gehecht.
11.
Kennelijk is de reden van het verzoek om aanhouding geweest het feit dat de raadsvrouwe nog niet over de stukken van het geding beschikte. In de daarop betrekking hebbende e-mail is dit aldus verwoord dat zij aan de vorige advocaat een e-mail heeft gestuurd waarin zij haar vraagt het dossier over te nemen (bedoeld is kennelijk: over te dragen).
12.
Dat dit de achterliggende reden moet zijn geweest, heeft ook de A–G al radende begrepen: ‘Ik neem aan dat de raadsvrouw het dossier niet heeft, maar ik ben aan het raden.’
13.
Belangrijker is vast te stellen dat dit ook aldus door mr. 't Zand de dag voor de zitting, vlak voor sluitingstijd, telefonisch is besproken met de griffiemedewerkster: uit de e-mail van 8 mei 2017 aan ondergetekende volgt dat de raadsvrouwe de griffiemedewerkster heeft gezegd dat zij het dossier diezelfde dag, de 20ste, had ontvangen en het daarom niet meer kon voorbereiden met haar cliënt.
14.
Uit de in het proces-verbaal van de zitting na de onderbreking voor beraad neergelegde mededeling van de voorzitter van het gerechtshof blijkt dat
‘hij van de griffier heeft begrepen dat de raadsvrouw gisteren de griffie heeft gebeld en gevraagd heeft of het hof al een beslissing had genomen op het aanhoudingsverzoek, waarop aan de raadsvrouw namens het hof is meegedeeld dat vandaag een beslissing zou worden genomen op bedoeld aanhoudingsverzoek en het aan haar was om wel of niet ter terechtzitting van heden te verschijnen.’
15.
Uit deze mededeling kan niet volgen of het de griffier zelf is geweest die de raadsvrouwe de dag voor de zitting heeft gesproken of dat hetgeen door de raadsvrouwe met een griffiemedewerkster is besproken aan deze griffier is overgebracht. De formulering lijkt op het laatste te wijzen, anders was het wel aldus geformuleerd dat de griffier zelf de raadsvrouwe heeft gesproken en niet dat de raadsvrouwe ‘gisteren de griffie heeft gebeld.’ Alsdan is de overbrenging incompleet geweest (namelijk niet mede inhoudende dat de achterliggende reden van het aanhoudingsverzoek was gelegen in het feit dat de raadsvrouwe pas diezelfde dag de beschikking over het dossier had gekregen).
16.
Gelet op de tekst van de e-mail aan het gerechtshof, hetgeen daaruit is te begrijpen in het kader van de strafzaak alsmede de kennelijk door de raadsvrouwe in het telefoongesprek met de griffiemedewerkster gegeven mondelinge toelichting op de dag voor de terechtzitting, was duidelijk c.q. had duidelijk moeten zijn dat de achterliggende reden van het verzoek was gelegen in het feit dat de raadsvrouwe door het pas op de dag voor de zitting ontvangen van een afschrift van het dossier niet in staat was een dag later de verdediging te voeren.
17.
Aldus kan niet worden gezegd dat er sprake was van het ‘ontbreken van enige motivering’ aan het verzoek. Het gerechtshof was derhalve gehouden daarop een beslissing te nemen en had aan die beslissing een afweging van de daarbij spelende belangen ten grondslag moeten leggen (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
18.
Het oordeel van het gerechtshof dat het gelet op het ontbreken van enige motivering geen aanleiding ziet om de zaak niet te behandelen (hetgeen in casu betekent: het buiten de aanwezigheid van de verdediging behandelen van de zaak, is daarom onbegrijpelijk.
19.
Nu bovendien aan die (impliciete) beslissing tot afwijzing van het verzoek om aanhouding geen afweging tussen de hiervoor onder 5 vermelde belangen (waaronder het met het verzoek verband houdende belang van het recht op aanwezigheid en daarvan onderdeel uitmakende recht op een (effectieve) verdediging) ten grondslag ligt, is de beslissing onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid (vgl. ook: HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3026).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 24 juli 2017
J. Kuijper