Richtlijn 2003/110/EG betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 06-12-2003
- Bronpublicatie:
25-11-2003, PbEU 2003, L 321 (uitgifte: 06-12-2003, regelingnummer: 2003/110/EG)
- Inwerkingtreding
06-12-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2003, PbEU 2003, L 321 (uitgifte: 06-12-2003, regelingnummer: 2003/110/EG)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Richtlijn van de Raad van 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3, onder b),
Gezien het initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De wederzijdse ondersteuning bij verwijdering draagt bij tot de verwezenlijking van het gemeenschappelijke doel van beëindiging van het illegale verblijf van onderdanen van derde landen op wie een verwijderingsmaatregel van toepassing is. Een voor alle lidstaten bindende regeling draagt daarenboven bij tot de rechtszekerheid en tot meer eenvormigheid in de procedures.
- (2)
Verwijdering door de lucht ter beëindiging van het verblijf van onderdanen van derde landen komt steeds frequenter voor. Ondanks de inspanningen van de lidstaten om bij voorrang rechtstreekse vluchten te gebruiken, moet om economische redenen of wegens een ontoereikend aanbod van rechtstreekse vluchten, soms gebruik worden gemaakt van vluchten via transitluchthavens van andere lidstaten.
- (3)
In de aanbeveling van de Raad van 22 december 1995 betreffende overleg en samenwerking bij de tenuitvoerlegging van verwijderingsmaatregelen (1) en het besluit van het Uitvoerend Comité van 21 april 1998 betreffende de samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen inzake verwijdering van vreemdelingen per vliegtuig (SCH/Com-ex(98) 10) (2) wordt reeds gewezen op de noodzaak van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van verwijdering van onderdanen van derde landen door de lucht.
- (4)
De soevereiniteitsrechten van de lidstaten, met name met betrekking tot de toepassing van maatregelen van rechtstreekse dwang tegenover zich tegen verwijdering verzettende onderdanen van derde landen, blijven onverlet.
- (5)
Het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Verdrag van Tokio) van 14 september 1963, met name met betrekking tot het gezag aan boord van de verantwoordelijke gezagvoerder en aansprakelijkheidskwesties, blijft onverlet.
- (6)
Voor de kennisgeving aan luchtvaartmaatschappijen van de uitvoering van begeleide en niet-begeleide verwijderingen zij verwezen naar bijlage 9 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (ICAO) van 7 december 1944.
- (7)
De lidstaten passen deze richtlijn toe met inachtneming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met name het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In overeenstemming met de toepasselijke internationale verplichtingen wordt doorgeleiding door de lucht verzocht noch toegestaan wanneer er voor de onderdaan van een derde land in het derde land van bestemming of van doorreis het risico bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, foltering of doodstraf, of wanneer het leven of de vrijheid van de betrokkene worden bedreigd als gevolg van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
- (8)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (3).
- (9)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat. Aangezien bij deze richtlijn het Schengenacquis uit hoofde van de bepalingen van het derde deel, titel IV, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt uitgewerkt, voorzover deze van toepassing is op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de uit hoofde van de bepalingen van het Schengenacquis op het grondgebied van een lidstaat geldende voorwaarden voor een kort verblijf, besluit Denemarken overeenkomstig artikel 5 van bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad de richtlijn heeft vastgesteld, of het deze richtlijn al dan niet in zijn nationale wetgeving zal omzetten.
- (10)
Voor de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen is deze richtlijn een uitwerking van bepalingen van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de overeenkomst die de Raad van de Europese Unie op 18 mei 1999 heeft gesloten met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(4), voorzover dit van toepassing is op onderdanen van derde landen die niet of niet langer voldoen aan de uit hoofde van de bepalingen van het Schengenacquis op het grondgebied van een lidstaat geldende voorwaarden voor een kort verblijf, die behoren tot het gebied bedoeld in artikel 1, punt C, van Besluit 1999/437/EG (5) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.
- (11)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze, onder voorbehoud van artikel 4 van dat protocol, niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaten.
- (12)
Deze richtlijn vormt een op het Schengenacquis voortbouwend of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluit zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Akte van Toetreding van 2003,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: