Richtlijn 2003/110/EG betreffende de ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 06-12-2003
- Bronpublicatie:
25-11-2003, PbEU 2003, L 321 (uitgifte: 06-12-2003, regelingnummer: 2003/110/EG)
- Inwerkingtreding
06-12-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-11-2003, PbEU 2003, L 321 (uitgifte: 06-12-2003, regelingnummer: 2003/110/EG)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
1.
De lidstaat die een onderdaan van een derde land door de lucht wenst terug te zenden gaat na of daarvoor gebruik kan worden gemaakt van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming.
2.
Indien de lidstaat die een persoon wenst terug te zenden om redelijke en praktische motieven geen gebruik kan maken van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan hij verzoeken om doorgeleiding door de lucht via een andere lidstaat. Er wordt in beginsel niet om doorgeleiding door de lucht verzocht wanneer de verwijderingsmaatregel gepaard dient te gaan met de overbrenging van de betrokkene naar een andere luchthaven op het grondgebied van de aangezochte lidstaat.
3.
Onverminderd de verplichtingen van artikel 8 kan de aangezochte lidstaat de doorgeleiding door de lucht weigeren wanneer:
- a)
de onderdaan van een derde land in de aangezochte lidstaat op grond van de nationale wetgeving vervolgd zal worden wegens strafbare feiten of gezocht wordt ter uitvoering van een vonnis;
- b)
de doorgeleiding door andere staten dan wel de overname door het land van bestemming niet uitvoerbaar is;
- c)
de verwijderingsmaatregel het veranderen van luchthaven op het grondgebied van de aangezochte staat vereist;
- d)
de gewenste ondersteuning om praktische redenen niet mogelijk is op een bepaald tijdstip of
- e)
de onderdaan van een derde land gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van de aangezochte lidstaat.
4.
In het in lid 3, onder d), bedoelde geval stelt de aangezochte lidstaat ten behoeve van de verzoekende lidstaat zo spoedig mogelijk een zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijk gewenste datum gelegen datum vast binnen welke de doorgeleiding door de lucht kan worden ondersteund voorzover aan de overige voorwaarden is voldaan.
5.
Een reeds verleende toestemming tot doorgeleiding door de lucht kan door de aangezochte lidstaat worden ingetrokken wanneer later omstandigheden in de zin van lid 3 bekend worden die weigering van de doorgeleiding rechtvaardigen.
6.
De aangezochte lidstaat moet de verzoekende lidstaat onverwijld en met opgave van redenen op de hoogte brengen wanneer de toestemming tot doorgeleiding door de lucht wordt geweigerd of ingetrokken overeenkomstig lid 3 of 5 of wanneer doorgeleiding om een andere reden niet mogelijk is.