Hof Den Haag, 13-10-2020, nr. BK-19/00609
ECLI:NL:GHDHA:2020:2010
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-10-2020
- Zaaknummer
BK-19/00609
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:2010, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:922
- Vindplaatsen
NLF 2020/2498 met annotatie van Lisanne Rijff
FED 2021/60 met annotatie van R.G.M. Veenhoven
NTFR 2020/3308 met annotatie van R.S. Bekker
Uitspraak 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in november 2014 een overeenkomst gesloten voor de aankoop van een vliegtuig. De totale koopsom bedraagt $ 8.050.000, waarvan een bedrag van $ 2.050.000 is aanbetaald bij het ondertekenen van de koopovereenkomst. Het restant van de koopsom was verschuldigd op het moment van levering van het vliegtuig. De levering heeft plaatsgevonden in 2015 en de resterende koopsom is in april 2015 voldaan. Belanghebbende, die de euro als functionele valuta hanteert, heeft het aangeschafte, nog niet geleverde, vliegtuig ultimo 2014 op haar fiscale balans opgenomen voor de koopsom van $ 8.050.000 tegen de wisselkoers op het moment van aankoop (november 2014). Daarnaast is op de fiscale balans de resterende koopsom van $ 6.000.000 opgenomen als betalingsverplichting, eveneens tegen de koers op het moment van aankoop. Ultimo 2014 is de tegenwaarde van de verplichting gestegen als gevolg van de koersontwikkeling euro/dollar. Belanghebbende heeft de toename van de verplichting in haar aangifte aangemerkt als aftrekbaar valutaverlies. In geschil is of het in strijd is met goed koopmansgebruik om in 2014 een valutaverlies te nemen op de verplichting ter zake van de resterende koopsom. Het Hof oordeelt dat het in strijd is met goed koopmansgebruik, in het bijzonder het realiteitsbeginsel, in 2014 een ongerealiseerd valutaverlies in aftrek te brengen. Voor de berekening van de uiteindelijke aanschaffingskosten van het vliegtuig dient de resterende koopsom van $ 6.000.000 te worden omgerekend tegen de koers op het moment dat dit bedrag verschuldigd is (de datum van levering van het vliegtuig). Dit bedrag is immers – samen met de aanbetaling – de uitgave, omgerekend in euro's, die belanghebbende daadwerkelijk heeft gedaan ter verkrijging van het vliegtuig. Een valutaresultaat op de resterende koopsom als gevolg van de ontwikkeling van de wisselkoers tussen de datum van ondertekening van de koopovereenkomst en de datum van verschuldigdheid van de resterende koopsom behoort dus tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig. Tot het moment van verschuldigdheid van de resterende koopsom correspondeert een ongerealiseerd valutaverlies op de verplichting ter zake van de resterende koopsom met een even grote ongerealiseerde valutawinst op de resterende aanschaffingskosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-19/00609
Uitspraak van 13 oktober 2020
in het geding tussen:
[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: [B] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 augustus 2019, nummer SGR 19/1874.
Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 september 2018 voor het boekjaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.601.408 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 8.190 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de aanslag en de rentebeschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 345. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid waartoe onder andere [C] B.V. ( [C] ) als dochtermaatschappij behoort.
2.2.
[C] heeft op 17 november 2014 een 'Purchase Agreement' voor de aankoop van een vliegtuig (een […] ) getekend met de fabrikant. De overeengekomen koopsom bedraagt $ 8.050.000, waarvan een bedrag van $ 2.050.000 als aanbetaling is voldaan bij het ondertekenen van de Purchase Agreement. De resterende koopsom ten bedrage van $ 6.000.000 diende te worden voldaan op de datum van levering van het vliegtuig. Over dit bedrag was [C] geen rente verschuldigd. De levering heeft plaatsgevonden in 2015 en de resterende koopsom is voldaan op 3 april 2015.
2.3.
Belanghebbende hanteert de euro als functionele valuta.
2.4.
Ultimo 2014 is het aangeschafte, nog niet geleverde, vliegtuig op de fiscale balans van belanghebbende opgenomen voor een bedrag van € 6.430.226. Dit betreft de koopsom van $ 8.050.000 tegen de omrekenkoers op het moment van aankoop (17 november 2014) ad € 1 = $ 1,2519.
2.5.1.
Belanghebbende heeft daarnaast op de fiscale balans het resterende deel van de koopsom van $ 6.000.000 opgenomen als betalingsverplichting. Deze verplichting bedraagt op het moment van aankoop van het vliegtuig € 4.792.715 (tegen een koers van € 1 = $ 1,2519).
2.5.2.
Ultimo 2014 bedraagt de tegenwaarde van de verplichting € 4.958.268 (tegen een koers van € 1 = $ 1,2101). Belanghebbende heeft de toename van de verplichting van € 165.553 in haar aangifte vennootschapsbelasting 2014 aangemerkt als valutaverlies.
2.5.3.
Per saldo heeft zij een negatief valutaresultaat van € 122.891 ten laste van haar belastbare winst over 2014 gebracht, bestaande uit het valutaverlies van € 165.553 gesaldeerd met nog niet gerealiseerde valutawinsten op dollarrekeningen van € 42.662.
2.6.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag geen rekening gehouden met het in de aangifte opgenomen negatieve valutaresultaat van € 122.891.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
"4. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het bedrag van de resterende koopsom sprake is van een toekomstige betalingsverplichting. Immers, dit bedrag wordt [belanghebbende] pas verschuldigd op het moment dat het vliegtuig wordt geleverd; pas dan is het resterende bedrag van de koopsom opeisbaar en rentedragend. Mocht het vliegtuig om wat voor reden dan ook niet worden geleverd, dan wordt [belanghebbende] het resterende deel van de koopsom in beginsel ook niet verschuldigd. De stelling van [belanghebbende] ter zitting dat terzake geen sprake is van een toekomstige/voorlopige verplichting, omdat zij het bedrag hoe dan ook moet betalen, strookt niet met de feitelijke situatie en wordt door de rechtbank daarom niet gevolgd.
5. Hoewel de rechtbank het met partijen eens is dat het leerstuk van het ‘samenhangend waarderen’ uit bijvoorbeeld het cacaobonenarrest (BNB 2009/271) hier niet specifiek aan de orde is, volgt zij wel het standpunt van [de Inspecteur] dat in een geval als dit het nog niet verschuldigde en niet rentedragende restant van de koopsom direct en onlosmakelijk verbonden is met het daartegenover staande recht op levering van het vliegtuig. Het is dan in strijd met goedkoopmansgebruik ter zake van de toekomstige betalingsverplichting een valutaverlies in aanmerking te nemen. Het (uiteindelijke) valutarisico is in een geval als dit, waarbij [belanghebbende] het vliegtuig heeft aangekocht onder de bewuste voorwaarden en daarmee het valutarisico over het nog verschuldigd te worden restbedrag voor lief heeft genomen zonder dit af te dekken, direct en onlosmakelijk verbonden met de aankoop(beslissing) en behoort zodoende tot het uiteindelijk opgeofferde bedrag in euro’s en daarmee tot de (fiscale) kostprijs van het vliegtuig.
6. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar andersluidende standpunt, kort gezegd erop neerkomend dat de (fiscale) kostprijs in dit geval bestaat uit het aanschafbedrag van $ 8.050.000 omgerekend tegen de omrekenkoers op het moment van aanschaf (17 november 2014), en dat daarnaast sprake is van een (toekomstige) betalingsverplichting die geheel op zichzelf staat en daarom los daarvan dient te worden geactiveerd en gewaardeerd zodat op grond van goedkoopmansgebruik daarop een valutaverlies in aanmerking kan worden genomen. Die benaderingswijze is naar het oordeel van de rechtbank in een geval als het onderhavige, waarbij immers geen sprake is van het schuldig blijven van een reeds verschuldigde koopsom maar van een nog niet verschuldigde en niet rentedragende toekomstige betalingsverplichting en evenmin sprake is van een situatie waarbij het valutarisico is afgedekt, in strijd met goedkoopmansgebruik. Al hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd, daaronder begrepen hetgeen zij heeft aangevoerd over de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving alsmede haar stelling dat de investeringsbeslissing en daarmee de investeringsverplichting is gebaseerd op de met het vliegtuig te behalen omzet in euro’s en dat de koersontwikkeling die zich na de investeringsbeslissing voordoet geen invloed heeft op die omzet (in euro’s) en daarom geen onderdeel kan uitmaken van de kostprijs/boekwaarde, doet aan het vorenoverwogene niet af en brengt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel.
7. Het vorenoverwogene betekent dat [de Inspecteur] het geclaimde valutaverlies terecht niet in aftrek heeft toegestaan.
8. [Belanghebbende] heeft voor dat geval ter zitting gesteld dat zij in haar aangifte ten onrechte het bewuste valutaverlies van € 165.553 heeft gesaldeerd met niet gerealiseerde valutaresultaten ten bedrage van € 42.662 tot een verlies van € 122.891. Aangezien het echter in overeenstemming is met goedkoopmansgebruik om de winstneming op ongerealiseerde koerswinsten uit te stellen, dienen deze ten onrechte in aanmerking genomen valutaresultaten alsnog buiten de heffingsgrondslag te worden gebracht. [De Inspecteur] heeft ter zitting deze stelling van [belanghebbende] niet, althans in ieder geval niet voldoende concreet bestreden maar heeft voor dat geval een beroep op interne compensatie gedaan. Voor dat geval staat volgens [de Inspecteur] tegenover de verlaging van de heffingsgrondslag in verband met de ten onrechte in aanmerking genomen koerswinsten een even grote verhoging van de heffingsgrondslag in verband met het ten onrechte in aanmerking genomen koersverlies over de onderhavige toekomstige betalingsverplichting dat oorspronkelijk niet in de onderhavige navorderingsaanslag [lees: aanslag; Hof] is begrepen, zodat ook in dat geval de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht deze stelling van [de Inspecteur] juist. Dit betekent dat ook indien de stelling van [belanghebbende] dat in de heffingsgrondslag ten onrechte een bedrag van € 42.662 aan nog niet gerealiseerde koersresultaten zit begrepen – hetgeen de rechtbank overigens wegens gebrek aan inzicht in de feiten niet afdoende kan beoordelen –, dit niet tot een verlaging van de heffingsgrondslag en daarmee de onderhavige navorderingsaanslag [lees: aanslag; Hof] dient te leiden. Het beroep op interne compensatie van [de Inspecteur] slaagt in zoverre.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard."
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of het in strijd is met goed koopmansgebruik om in het onderhavige jaar een valutaverlies van € 165.553 op de verplichting ter zake van de resterende koopsom van $ 6.000.000 inzake de aankoop van het vliegtuig in aanmerking te nemen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, alsmede van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 3.435.855 (te weten: het door belanghebbende aangegeven belastbaar bedrag van € 3.478.517 minus de nog niet gerealiseerde valutawinsten ten bedrage van € 42.662) en overeenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
Staat goed koopmansgebruik in de weg aan aftrek van het valutaverlies in 2014?
5.1.1.
Belanghebbende betoogt dat de waardering van de verplichting voldoet aan de eisen van goed koopmansgebruik; meer specifiek dat het realiteitsbeginsel, het voorzichtigheidsbeginsel en het eenvoudbeginsel dwingen tot toerekening van het valutaverlies op de verplichting aan het jaar 2014. Belanghebbende betoogt voorts dat het valutaverlies geen onderdeel uitmaakt van de aanschaffingskosten van het vliegtuig.
5.1.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verplichting tot voldoening van het restant van de koopsom op het moment van levering van het vliegtuig niet los kan worden gezien van het daarmee direct samenhangende recht op toekomstige levering van het vliegtuig. Op grond van goed koopmansgebruik dienen deze balansposten derhalve 'samenhangend' te worden gewaardeerd en is per saldo geen sprake van een aftrekbaar valutaverlies. De Inspecteur stelt zich bovendien op het standpunt dat het valutaverlies onmiddellijk en onlosmakelijk samenhangt met de aankoop van het vliegtuig, en derhalve als onderdeel van de kostprijs dient te worden geactiveerd.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van het ontstaan van de verplichting tot betaling van de resterende koopsom in 2014, een passiefpost kan worden gevormd. Evenmin is in geschil dat het vliegtuig na levering voor belanghebbende een bedrijfsmiddel vormt.
5.3.
De afschrijving op bedrijfsmiddelen wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het jaar kan worden toegerekend (artikel 3.30, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verbinding met artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). Tot de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel moet niet alleen worden gerekend de prijs die voor de aankoop is besteed, maar ook de kosten die op de aankoop zijn gevallen en die tezamen met de koopsom het bedrag uitmaken, dat uit de onderneming ter verkrijging van het bedrijfsmiddel moeten worden beschikbaar gesteld (vgl. HR 20 oktober 1971, ECLI:NL:HR:1971:AX5063, BNB 1971/236).
5.4.
In een geval van koop van een bedrijfsmiddel laat goed koopmansgebruik toe dat de aanschaffingskosten op de fiscale balans worden geactiveerd vanaf het tijdstip waarop ter zake van de verwerving van dit bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan (vgl. HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1190, BNB 2014/178). In het onderhavige geval is belanghebbende de verplichtingen ter zake van de verwerving van het vliegtuig aangegaan door het tekenen van de Purchase Agreement op 17 november 2014.
5.5.
Tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig behoort onder meer de aanbetaling van $ 2.050.000, die moet worden omgerekend en geactiveerd tegen de koers op de dag van betaling, zijnde 17 november 2014. Daarnaast behoort tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig het restant van de koopprijs van $ 6.000.000. Belanghebbende heeft dit laatstgenoemde bedrag ook omgerekend en op de fiscale balans geactiveerd tegen de koers op 17 november 2014. Voor de berekening van de uiteindelijke aanschaffingskosten dient dit bedrag echter te worden omgerekend tegen de koers op het moment dat dit bedrag verschuldigd is (de datum van levering van het vliegtuig). Dit bedrag is immers – tezamen met de aanbetaling – de uitgave, omgerekend in euro's, die belanghebbende daadwerkelijk heeft gedaan ter verkrijging van het vliegtuig. Een valutaresultaat op de resterende koopprijs als gevolg van de ontwikkeling van de wisselkoers tussen 17 november 2014 (de datum van ondertekening van de koopovereenkomst) en de datum van verschuldigdheid van de resterende koopprijs behoort derhalve tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig. Dit valutaresultaat komt daarmee tot uitdrukking in de jaarlijkse afschrijvingen die vanaf ingebruikneming op het vliegtuig plaatsvinden. Tot het moment van verschuldigdheid van de resterende koopprijs correspondeert een ongerealiseerd valutaverlies op de verplichting ter zake van de resterende koopprijs met een even grote ongerealiseerde valutawinst op de resterende aanschaffingskosten. Gelet hierop is het in strijd met goed koopmansgebruik, in het bijzonder het realiteitsbeginsel, in 2014 een ongerealiseerd valutaverlies op de verplichting tot betaling van het restant van de koopprijs in aftrek te brengen.
5.6.
Hieraan doet niet af dat de koopprijs van het vliegtuig in dollars niet is gewijzigd. De uiteindelijke aanschaffingskosten van het vliegtuig zijn tot het moment van betaling van de resterende koopprijs, omgerekend in euro's, immers in zoverre nog onzeker als gevolg van veranderingen in de wisselkoers. Door het valutarisico op het restant van de koopprijs gedurende de periode van 17 november 2014 tot het moment van verschuldigdheid van de resterende koopprijs niet af te dekken, heeft belanghebbende dit risico welbewust aanvaard. Deze omstandigheid brengt, anders dan belanghebbende betoogt, echter niet mee dat het valutaresultaat niet tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig behoort. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt bovendien mee dat belanghebbendes stelling dat de in de aangifte toegepaste waardering van de verplichting conform de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving is, wat hier ook van zij, faalt. De door belanghebbende voorgestane waardering is immers in strijd met goed koopmansgebruik, ongeacht of dit in overeenstemming is met de waarderingsregels die ten grondslag liggen aan het jaarrekeningenrecht. Daarnaast falen belanghebbendes stellingen dat het voorzichtigheidsbeginsel, het matchingbeginsel, dan wel het veroorzakingsbeginsel dwingen tot aftrek van het valutaverlies in 2014. Evenmin is in deze omstandigheden sprake van een onaanvaardbare toetsing van het ondernemersbeleid door de Inspecteur.
Kan de Inspecteur zich beroepen op interne compensatie?
5.7.
Uit het beroepschrift van belanghebbende volgt dat het valutaverlies op de betalingsverplichting in 2014 € 165.553 bedraagt, maar dat dit bedrag in de aangifte is gesaldeerd met ongerealiseerde valutawinsten op dollarrekeningen ter hoogte van € 42.662. Per saldo heeft de Inspecteur in de aanslag een valutaresultaat van € 122.891 gecorrigeerd. Belanghebbende heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld, en deze stelling in hoger beroep gehandhaafd, dat de ongerealiseerde valutawinsten op de dollarrekeningen ten onrechte tot de winst zijn gerekend, en dat deze alsnog buiten de heffingsgrondslag dienen te blijven. De Inspecteur heeft in zoverre een beroep op interne compensatie gedaan, aangezien hem pas bij lezing van het beroepschrift in eerste aanleg duidelijk werd dat het door belanghebbende in de aangifte gepresenteerde valutaresultaat een saldopost betrof.
5.8.
Het beroep op interne compensatie slaagt. Het valutaverlies op de toekomstige betalingsverplichting bedraagt immers € 165.553, terwijl in de aanslag een correctie van € 122.891 is toegepast. Indien het standpunt van belanghebbende veronderstellenderwijs wordt gevolgd en de valutawinst van € 42.662 ook uit de belastbare winst wordt geëlimineerd, staat hiertegenover een valutaverlies op de toekomstige betalingsverplichting van € 165.553 dat niet voor aftrek in aanmerking komt (zie 5.5). Per saldo bedraagt de correctie in dat geval nog steeds € 122.891, waardoor de aanslag niet op een hoger te betalen bedrag wordt vastgesteld dan het oorspronkelijke bedrag.
Belastingrente
5.9.
Belanghebbende heeft tegen de rentebeschikking geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Evenmin is gebleken dat de belastingrente niet overeenkomstig de wettelijke bepalingen is berekend.
Immateriële schadevergoeding
5.10.1.
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.
5.10.2.
De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen bedraagt in beginsel twee jaar (zie onder meer HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint te lopen op het moment waarop de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen en eindigt op het moment waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 25 oktober 2018 en de uitspraak van de Rechtbank is van 8 augustus 2019. Dit betekent dat de redelijke termijn voor de gezamenlijke fase van bezwaar en beroep niet is overschreden.
5.10.3.
De redelijke termijn in hoger beroep bedraagt twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Deze termijn is niet overschreden, omdat sinds het instellen van het hoger beroep tot de uitspraak van het Hof nog geen twee jaar is verstreken. Voor een vergoeding van immateriële schade bestaat derhalve geen aanleiding.
Slotsom
5.11.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
Er zijn, nu het hoger beroep ongegrond is, geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Evenmin is er aanleiding de vergoeding van het griffierecht te gelasten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 13 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.