Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/4.2.3.1
4.2.3.1 De regeling onder het oude recht
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS395761:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover nog Kluwer Rv-oud (Jansen), aant. bij art. 477; Star Busmann/Rutten/Ariëns, Hoofdstukken, 1972, nrs. 465-466; Van Rossem/Cleveringa, 1972, aant. 3 bij art. 477 (oud).
Ingevolge art. 476 (oud) moest het beslag 'op straffe van nietigheid' binnen acht dagen nadat het onder de derde was gelegd aan de beslagdebiteur worden overbetekend.
In deze zin Star Busmann/Rutten/Ariëns, Hoofstukken, 1972, nr. 465; in andere zin Van Rossem/Cleveringa, 1972, aant. 2 bij art. 477.
Dit werd althans in de lagere rechtspraak aangenomen (vgl. Hof 's-Gravenhage 15 november 1926, NJ 1928, p. 1081; Rb. Haarlem 7 februari 1933, NJ 1934, p. 816).
Zie aldus HR 16 november 1928, NJ 1928, p. 1677 (Makelaar/Gem. Den Haag), m.nt. EMM.
In deze zin ook Kluwer Rv-oud (lansen), aant. 3 bij art. 477.
Zie daarover HR 16 december 1988, NJ 1989, 363 (EurazfVan Tuijn); zie over dit arrest ook § 4.5.2.2 (nrs. 195-196).
In die zin Hof 's-Gravenhage 18 november 1937, NJ 1938, p. 301; Hof Arnhem 17 juni 1941, NJ 1941, p. 801.
In het huidige recht is de rechterlijke bevoegdheid tot opheffing uitdrukkelijk in art. 438 lid 2 vastgelegd (zie verder hierna § 4.233). Voor het oude recht heeft de Hoge Raad het nog 'op praktische gronden' aanvaard (HR 18 oktober 1991, NJ 1992, 4).
133. Onder het tot 1 januari 1992 geldende recht kon de beslagdebiteur weliswaar naar vrij algemeen werd aangenomen (zie § 4.2.2.2) - niet tussenkomen in de verklaringsprocedure, maar hij had wel het recht op de voet van art. 477 lid 1 (oud) tegen het te zijnen laste gelegde derdenbeslag
'in verzet (te) komen,'
indien hij meende 'daartoe gronden te hebben'. Dit verzet1 moest de beslagdebiteur binnen acht dagen nadat het beslag aan hem overeenkomstig art. 476 (oud)2 was betekend, instellen. Het verzet diende te worden gedaan door middel van een exploot, waarbij de beslaglegger op de voet van art. 477 lid 2 (oud), werd gedagvaard voor de rechtbank van zijn woonplaats, waarna dit exploot binnen acht dagen daarna aan de derde-beslagene moest worden overbetekend. Deze dagvaarding, die de gronden van het verzet moest inhouden, vormde de inleiding van een gewone civiele procedure tussen beslagdebiteur en de beslaglegger.
In de literatuur werd wel aangenomen dat de regeling van het verzet ex art. 477 lid 1 (oud) moest worden gezien als 'lex specialis' ten opzichte van art. 438 (oud) als 'lex specialis', waarin meer in het algemeen aan élke beslagdebiteur de bevoegdheid zich tegen executie te verzetten was toegekend.3 Anders dan art. 477 lid 1 (oud) bond art. 438 (oud) de mogelijkheid tot het doen van verzet, niet aan een fatale termijn van acht dagen. De schuldenaar te wiens laste derdenbeslag was gelegd, was derhalve in beginsel gehouden om, wilde hij tegen de (verdere) tenuitvoerlegging van de executoriale titel opkomen, binnen acht dagen nádat het beslag was gelegd, aan de beslaglegger op grond van art. 477 lid 1 (oud) een verzet-dagvaarding te doen betekenen, zulks mogelijk op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzet.4 Voor de beslagdebiteur was er overigens ook alle reden om tijdig van dit 'bijzonder rechtsmiddel'5 gebruik te maken, aangezien aan het verzet ex art. 477 lid 1 (oud) in tegenstelling tot dat ex art. 438 (oud) door de werking van het bepaalde in art. 479 (oud) in feite - maar niet rechtens - schorsende werking6 toekwam: zolang het verzet niet bij gewijsde was afgewezen, mocht de beslaglegger de verklaringsprocedure immers niet op de voet van de art. 740 e.v. (oud) beginnen of voortzetten.7 Wanneer de be-slagdebiteur de termijn van art. 477 lid 1 (oud) ongebruikt voorbij had laten gaan, en ook - indien al mogelijk - de weg van art. 438 (oud) niet had bewandeld, kon hij nog alleen trachten in kort geding8 (een bevel tot)9 opheffing of schorsing van het beslag te verkrijgen. Daarmee rijst de vraag op welke gronden verzet gedaan kon - én kan - worden, alsmede in welke gevallen grond is voor schorsing van de executie van een beslag.