Einde inhoudsopgave
Protocol tot Uitbanning van de Illegale Handel in Tabaksproducten
Artikel 30 Uitlevering
Geldend
Geldend vanaf 25-09-2018
- Bronpublicatie:
12-11-2012, Trb. 2014, 155 (uitgifte: 14-08-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-08-2020, Trb. 2020, 74 (uitgifte: 03-08-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Dit artikel is van toepassing op de strafbare feiten die zijn vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit Protocol indien:
- a.
de persoon die het voorwerp is van het verzoek om uitlevering zich bevindt op het grondgebied van de aangezochte Partij;
- b.
het feit waarvoor om uitlevering wordt verzocht strafbaar is volgens het nationale recht van zowel de verzoekende als de aangezochte Partij; en
- c.
op het feit een maximum gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming van ten minste vier jaar, zwaardere straffen of kortere straffen staan die de betrokken Partijen zijn overeengekomen krachtens bilaterale en multilaterale verdragen of andere internationale overeenkomsten.
2.
Elk van de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is wordt geacht te zijn opgenomen als een uitleveringsdelict in elk tussen de Partijen bestaand uitleveringsverdrag. De Partijen verplichten zich ertoe deze strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in elk uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
3.
Indien een Partij die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan zij dit Protocol beschouwen als de rechtsgrondslag voor uitlevering wegens de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.
4.
Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag erkennen onderling de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is als uitleveringsdelicten.
5.
Uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden voorzien in het nationale recht van de aangezochte Partij of in toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van, onder andere, voorwaarden met betrekking tot de straf die minimaal vereist is voor uitlevering en de gronden waarop de aangezochte Partij uitlevering kan weigeren.
6.
De Partijen trachten met inachtneming van hun nationale recht uitleveringsprocedures te bespoedigen en de vereisten betreffende de bewijsvoering in dergelijke procedures te vereenvoudigen ten aanzien van elk strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is.
7.
Een Partij op het grondgebied waarvan een mogelijke dader wordt aangetroffen, is, indien zij een dergelijke persoon uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij haar onderdaan is niet uitlevert vanwege een strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, verplicht op verzoek van de om uitlevering verzoekende Partij de zaak zonder onnodige vertraging voor te leggen aan haar bevoegde autoriteiten ten behoeve van vervolging. Die autoriteiten nemen hun besluit en voeren hun procedures op dezelfde wijze uit als in het geval van andere ernstige strafbare feiten van soortgelijke aard ingevolge het nationale recht van die Partij. De betrokken Partijen werken met elkaar samen, in het bijzonder op het gebied van procedures en bewijsvoering, teneinde de doelmatigheid van de vervolging te waarborgen.
8.
Wanneer het een Partij op grond van haar nationale recht alleen is toegestaan een onderdaan uit te leveren of op andere wijze over te leveren op voorwaarde dat deze wordt teruggezonden naar die Partij om de straf te ondergaan die is opgelegd als gevolg van het proces of de procedure waarvoor de uitlevering of overgave van de persoon werd verzocht, en deze Partij en de Partij die verzoekt om uitlevering van de persoon instemmen met deze mogelijkheid en andere voorwaarden die zij gepast achten, is een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overgave voldoende voor ontheffing van de in het zevende lid omschreven verplichting.
9.
Indien uitlevering, waarom wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vonnis, wordt geweigerd omdat de gezochte persoon onderdaan is van de aangezochte Partij, neemt de aangezochte Partij, indien haar nationale recht dat toestaat en overeenkomstig de vereisten van dat recht, op verzoek van de verzoekende Partij de tenuitvoerlegging van het vonnis dat is gewezen krachtens het nationale recht van de verzoekende Partij, of van het resterende deel daarvan in overweging.
10.
Elke persoon ten aanzien van wie procedures worden gevoerd in verband met een van de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, wordt een eerlijke behandeling in alle fasen van het proces verzekerd, met inbegrip van het genot van alle rechten en waarborgen die zijn voorzien in het nationale recht van de Partij op het grondgebied waarvan die persoon zich bevindt.
11.
Niets in dit Protocol mag zo worden uitgelegd dat het een verplichting tot uitlevering zou inhouden indien de aangezochte Partij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek om uitlevering is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging of dat inwilliging van het verzoek de positie van die persoon om een van deze redenen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.
12.
De Partijen mogen een verzoek om uitlevering niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het strafbare feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten.
13.
Alvorens uitlevering te weigeren, overlegt de aangezochte Partij indien nodig met de verzoekende Partij teneinde haar ruimschoots in de gelegenheid te stellen haar opvattingen te presenteren en informatie te verstrekken ter staving van haar beweringen.
14.
De Partijen streven ernaar bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten om uitlevering mogelijk te maken of de doeltreffendheid ervan te verhogen. Indien de Partijen gebonden zijn door een bestaand verdrag of intergouvernementele regeling, zijn de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele regeling van toepassing, tenzij de Partijen ermee instemmen in plaats daarvan het eerste tot en met het dertiende lid toe te passen.