Einde inhoudsopgave
Protocol tot Uitbanning van de Illegale Handel in Tabaksproducten
Artikel 29 Wederzijdse rechtshulp
Geldend
Geldend vanaf 25-09-2018
- Bronpublicatie:
12-11-2012, Trb. 2014, 155 (uitgifte: 14-08-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-09-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-08-2020, Trb. 2020, 74 (uitgifte: 03-08-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
De Partijen verlenen elkaar de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp bij het onderzoek, de vervolging en de gerechtelijke procedures met betrekking tot de strafbare feiten vastgesteld in overeenstemming met artikel 14 van dit Protocol.
2.
De wederzijdse rechtshulp wordt verleend in de ruimst mogelijke mate krachtens de relevante wetten, verdragen, overeenkomsten en regelingen van de aangezochte Partij met betrekking tot onderzoek, vervolging en gerechtelijke procedures ten aanzien van de strafbare feiten waarvoor rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld overeenkomstig artikel 15 van dit Protocol in de verzoekende Partij.
3.
De wederzijdse rechtshulp die dient te worden verleend overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor elk van de volgende doeleinden:
- a.
het verkrijgen van bewijsmiddelen en verklaringen van personen;
- b.
het betekenen van gerechtelijke documenten;
- c.
het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagnemingen, alsmede de bevriezing van tegoeden;
- d.
het onderzoeken van objecten en locaties;
- e.
het verschaffen van informatie, stukken van overtuiging en beoordelingen door deskundigen;
- f.
het verstrekken van originelen of gewaarmerkte afschriften van relevante documenten en dossiers, met inbegrip van overheids-, bancaire, financiële, bedrijfs- of zakelijke stukken;
- g.
het identificeren of opsporen van opbrengsten van misdaad, goederen, hulpmiddelen of andere zaken ten behoeve van bewijsvoering;
- h.
het mogelijk maken van de vrijwillige verschijning van personen in de verzoekende Partij; en
- i.
elke andere vorm van hulp die niet in strijd is met het nationale recht van de aangezochte Partij.
4.
Dit artikel laat de verplichtingen ingevolge een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat wederzijdse rechtshulp geheel of ten dele regelt of zal regelen onverlet.
5.
Het zesde tot en met vierentwintigste lid zijn, op basis van wederkerigheid, van toepassing op ingevolge dit artikel gedane verzoeken, indien de betrokken Partijen niet gebonden worden door een verdrag of intergouvernementele overeenkomst inzake wederzijdse rechtshulp. Indien de Partijen gebonden zijn door een dergelijk verdrag of een dergelijke intergouvernementele overeenkomst, zijn de overeenkomstige bepalingen van dat verdrag of die intergouvernementele overeenkomst van toepassing, tenzij de Partijen ermee instemmen in plaats daarvan het zesde tot en met vierentwintigste lid toe te passen. De Partijen worden sterk aangemoedigd deze leden toe te passen indien zij de samenwerking vergemakkelijken.
6.
De Partijen wijzen een centrale autoriteit aan die verantwoordelijk is voor en bevoegd is tot het ontvangen van verzoeken om wederzijdse rechtshulp en deze ofwel uit te voeren ofwel ter uitvoering te zenden aan de desbetreffende bevoegde autoriteiten. Indien een Partij een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een afzonderlijk stelsel voor wederzijdse rechtshulp, kan zij een afzonderlijke centrale autoriteit aanwijzen die dezelfde functie vervult voor die regio of dat grondgebied. De centrale autoriteiten verzekeren de spoedige en goede uitvoering of verzending van de ontvangen verzoeken. Indien de centrale autoriteit het verzoek ter uitvoering aan een bevoegde autoriteit zendt, moedigt zij de spoedige en goede uitvoering van het verzoek door de bevoegde autoriteit aan. Elke Partij stelt het hoofd van het Secretariaat van het Verdrag op het tijdstip van toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of bekrachtiging van dit Protocol in kennis van de daartoe aangewezen centrale autoriteit. De verzoeken om wederzijdse rechtshulp en mededelingen die daarmee verband houden worden verzonden tussen de door de Partijen aangewezen centrale autoriteiten. Dit vereiste geldt onverminderd het recht van een Partij te eisen dat dergelijke verzoeken en mededelingen langs diplomatieke weg aan haar worden gericht en in urgente gevallen, indien de Partijen dat overeenkomen, zo mogelijk door tussenkomst van internationale organisaties.
7.
De verzoeken worden schriftelijk gedaan, of waar mogelijk met een middel waarmee een schriftelijk document kan worden geproduceerd, in een voor de aangezochte Partij aanvaardbare taal, onder voorwaarden die het die Partij mogelijk maken de authenticiteit vast te stellen.
Het hoofd van het Secretariaat van het Verdrag wordt ten tijde van de toetreding, aanvaarding, goedkeuring, formele bevestiging of bekrachtiging in kennis gesteld van de taal of talen die voor de Partij aanvaardbaar is of zijn.
In urgente gevallen en indien overeengekomen door de Partijen kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, maar dienen zij onverwijld schriftelijk te worden bevestigd.
8.
Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat:
- a.
de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;
- b.
het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of gerechtelijke procedure waarop het verzoek betrekking heeft en de naam en functie van de autoriteit die het onderzoek, vervolging of de gerechtelijke procedure uitvoert;
- c.
een overzicht van de relevante feiten, met uitzondering van verzoeken ten behoeve van de betekening van gerechtelijke documenten;
- d.
een beschrijving van de gewenste rechtshulp en details van de door de verzoekende Partij gewenste specifieke procedure;
- e.
waar mogelijk de identiteit, de verblijfplaats en nationaliteit van de betrokken personen; en
- f.
het doel waarvoor om bewijsmateriaal, informatie of maatregelen wordt verzocht; en
- g.
de bepalingen van het nationale recht die op het strafbare feit van toepassing zijn en de straf die erop staat.
9.
De aangezochte Partij kan verzoeken om aanvullende informatie indien deze noodzakelijk blijkt voor de uitvoering van het verzoek overeenkomstig haar nationale recht of wanneer deze de uitvoering kan vergemakkelijken.
10.
Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Partij en, voor zover niet in strijd met het nationale recht van de aangezochte Partij en waar mogelijk, overeenkomstig de in het verzoek omschreven procedures.
11.
De verzoekende Partij gebruikt of zendt geen informatie of bewijsmateriaal verstrekt door de aangezochte Partij voor onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedures anders dan vermeld in het verzoek zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte Partij. Niets in dit lid belet de verzoekende Partij tijdens haar procedures informatie of bewijsmateriaal bekend te maken die respectievelijk dat ontlastend is voor een verdachte. In het laatste geval stelt de verzoekende Partij de aangezochte Partij voorafgaand aan de bekendmaking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de aangezochte Partij. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de verzoekende Partij de aangezochte Partij onverwijld op de hoogte van de bekendmaking.
12.
De verzoekende Partij kan eisen dat de aangezochte Partij het bestaan en de inhoud van het verzoek geheimhoudt, behalve voor zover bekendmaking nodig is voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte Partij niet kan voldoen aan het vereiste van geheimhouding, stelt zij de verzoekende Partij daarvan onverwijld op de hoogte.
13.
Indien een persoon zich op het grondgebied van een Partij bevindt en als getuige of deskundige gehoord moet worden door de gerechtelijke autoriteiten van een andere Partij, kan de eerste Partij op verzoek van de andere, waar mogelijk en overeenkomstig de grondbeginselen van het nationale recht, toestaan dat het verhoor plaatsvindt door middel van videovergaderen, indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of wenselijk is persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende Partij. De Partijen kunnen overeenkomen dat het verhoor wordt uitgevoerd door een gerechtelijke autoriteit van de verzoekende Partij en wordt bijgewoond door een gerechtelijke autoriteit van de aangezochte Partij.
14.
Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd:
- a.
indien het verzoek niet in overeenstemming met dit artikel is gedaan;
- b.
indien de aangezochte Partij uitvoering van het verzoek schadelijk acht voor haar soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere vitale belangen;
- c.
indien het de autoriteiten van de aangezochte Partij krachtens haar nationale recht verboden zou zijn de verzochte actie uit te voeren ten behoeve van een vergelijkbaar strafbaar feit, indien het onder hun eigen rechtsmacht zou worden onderworpen aan onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure;
- d.
indien het verzoek betrekking heeft op een misdrijf waarvoor de maximumstraf in de aangezochte Partij minder dan twee jaar gevangenisstraf of een andere vorm van vrijheidsbeneming is, of indien, naar het oordeel van de aangezochte Partij, het verlenen van de hulp een onevenredige belasting zou vormen van haar middelen ten opzichte van de ernst van het misdrijf; of
- e.
indien honoreren van het verzoek in strijd zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Partij ter zake van wederzijdse rechtshulp.
15.
Elke weigering van wederzijdse rechtshulp wordt met redenen omkleed.
16.
De Partijen weigeren niet wederzijdse rechtshulp ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het bankgeheim.
17.
De Partijen mogen een verzoek om wederzijdse rechtshulp niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het strafbare feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten.
18.
De Partijen mogen weigeren wederzijdse rechtshulp ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarstelling. De aangezochte Partij kan evenwel, indien zij dit passend acht, rechtshulp verlenen in de door haar te bepalen mate, ongeacht of de handeling een strafbaar feit zou opleveren volgens het nationale recht van de aangezochte Partij.
19.
De aangezochte Partij voert het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo spoedig mogelijk uit en houdt zoveel mogelijk rekening met eventuele uiterste termijnen die door de verzoekende Partij zijn vermeld en die, bij voorkeur in het verzoek, met redenen zijn omkleed. De aangezochte Partij antwoordt op redelijke verzoeken van de verzoekende Partij om informatie over de voortgang van de behandeling van het verzoek. De verzoekende Partij stelt de aangezochte Partij onverwijld in kennis indien de verzochte rechtshulp niet langer nodig is.
20.
De wederzijdse rechtshulp kan door de aangezochte Partij worden uitgesteld op grond van het feit dat een lopend onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure hierdoor wordt doorkruist.
21.
Alvorens een verzoek ingevolge het veertiende lid te weigeren of de uitvoering ervan uit te stellen ingevolge het twintigste lid van dit artikel, overlegt de aangezochte Partij met de verzoekende Partij teneinde te overwegen of rechtshulp kan worden verleend onder de door haar nodig geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende Partij rechtshulp aanvaardt onder die voorwaarden, dient zij daaraan te voldoen.
22.
De gewone kosten voor de uitvoering van een verzoek worden gedragen door de aangezochte Partij, tenzij anders is overeengekomen door de betrokken Partijen. Indien met de uitvoering van het verzoek aanzienlijke kosten of kosten van buitengewone aard zijn of zullen zijn gemoeid, plegen de Partijen overleg om de voorwaarden en omstandigheden te bepalen waaronder het verzoek zal worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.
23.
In het geval van een verzoek:
- a.
verstrekt de aangezochte Partij de verzoekende Partij afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover zij beschikt die krachtens haar nationale wet toegankelijk zijn voor het algemene publiek; en
- b.
kan de aangezochte Partij, naar eigen oordeel, aan de verzoekende Partij volledige of delen van of onder door haar passend geachte voorwaarden, afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover zij beschikt verstrekken die krachtens haar nationale recht niet toegankelijk zijn voor het algemene publiek.
24.
De Partijen overwegen, indien nodig, de mogelijkheid van het aangaan van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die dienstig kunnen zijn voor, praktische uitvoering geven aan of bevorderlijk zijn voor de bepalingen van dit artikel.