GS Faillissementswet (H.H. Lammers), artikel 292 Fw, aant. 11.1; Wessels Insolventierecht IX, 3e druk, 2012, par. 9076a. Dezelfde vrijheid geldt ten aanzien van regels van bewijsrecht in schuldsaneringsprocedures (zie par. 11 van de conclusie van AG Huydecoper vóór HR 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7408) en bij de beoordeling van vergelijkbare open normen in faillissementsprocedures (o.m. HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3705, rov. 3.5). Zulks strookt bovendien met de aard en het doel van de schuldsaneringsprocedure. Gesteld noch gebleken is dat zich een uitzonderingsgeval voordoet zoals aan de orde was in HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857.
HR, 06-12-2013, nr. 13/03627
ECLI:NL:HR:2013:1628
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2013
- Zaaknummer
13/03627
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1628, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑12‑2013; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:995, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:995, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1628, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2013
Partij(en)
6 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03627
LZ/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoekster 2],beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/16/340589/FT RK 13/848 van de rechtbank Midden-Nederland van 8 mei 2013;
b. het arrest in de zaak 200.126.812 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juli 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op de voet van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 25 oktober 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 6 december 2013.
Conclusie 11‑10‑2013
13/03627 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 11 oktober 2013 | |
Conclusie inzake: | |
1. [verzoeker 1], 2. [verzoekster 2], | |
verzoeksters tot cassatie, (hierna: [verzoeker] c.s.) |
1. De rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) heeft bij vonnis van 8 mei 2013 het door [verzoeker] c.s. op 20 maart 2013 ingediende verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [verzoeker] c.s. onvoldoende hadden aangetoond dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van fiscale schulden ten bedrage van € 242.209,82. Dit vonnis werd bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) in zijn arrest van 15 juli 2013. Daarin overwoog het hof kort gezegd dat [verzoeker] c.s. geen inzicht hebben verschaft in de ontstaansdata van hun schulden (rov. 3.5), geen (volledig) inzicht hebben gegeven in hun fiscale schuld om het hof in staat te stellen hun goede trouw te beoordelen (rov. 3.6) en voorts niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schuld aan SNS Bank van € 366.659,74 (rov. 3.7).
2 In het door [verzoeker] c.s. op 23 juli 2013 – derhalve tijdig – ingediende cassatieverzoekschrift wordt in middel 1 betoogd dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, althans het grievenstelsel heeft miskend, door niet slechts een oordeel te geven over de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de fiscale schulden, maar zich ook te buigen over de ontstaansdata van andere schulden en de vraag of zij te goeder trouw waren ten aanzien van de schuld aan SNS Bank. In schuldsaneringszaken heeft het hof deze vrijheid1.. De inhoudelijke, hiervóór samengevatte, oordelen van het hof houden stand in weerwil van de klachten die het middel daartegen aanvoert2.. Hetzelfde geldt voor van middel 2, dat het bestaan van een fiscale schuld betwist, aangezien het oordeel van het hof op dat punt in hoge mate feitelijk en overigens niet onbegrijpelijk is3.. Bij aanvullend verzoekschrift van 27 augustus 2013 zijn nog een reeks klachten aangevoerd tegen vermeende feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 8 juli 2013. Ook dit is geen grond voor cassatie.
3 De in cassatie geponeerde klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Ik concludeer daarom tot toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2013
Zie onder meer de conclusies vóór HR 18 juni 2010, ECLI:HR:2010:BM1844 (81 RO) en HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0640, alsmede GS Faillissementswet (H.H. Lammers), artikel 285 Fw, aant. 16.
Het hof zet in rov. 3.6 uiteen waarom [verzoeker] c.s. nog steeds schadeplichtig zijn ten aanzien van de fiscale schuld en op welke bij het faxbericht van 3 juli 2013 gevoegde stukken dat oordeel is gebaseerd. Dat [verzoeker] c.s. aan deze stukken een andere uitleg en gevolgtrekking verbinden, maakt die motivering nog niet onbegrijpelijk.