Vgl. HR 18 november, NS 2009, 9, HR 28 augustus 2007, LJN BA5629, NJ 2008, 96, m.nt. JR, HR 14 februari 2006, LJN AU8125, NJ 2006, 165 en HR 5 juli 2005, LJN AT5797.
HR, 09-06-2009, nr. 07/12082 P
ECLI:NL:HR:2009:BI0517
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-06-2009
- Zaaknummer
07/12082 P
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI0517
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI0517, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI0517
ECLI:NL:PHR:2009:BI0517, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI0517
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Ex art. 511g.2 Sv en art. 359.3 Sv dient de uitspraak van de rechter op een ontnemingsvordering op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijke voordeel is ontleend. De door het Hof bevestigde uitspraak van de Pr voldoet niet aan dat vereiste.
9 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/12082 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 september 2007, nummer 20/002889-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de door het Hof bevestigde uitspraak van de Politierechter niet, althans niet in voldoende mate de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, zodat het Hof die uitspraak niet had mogen bevestigen.
2.2. De door het Hof bevestigde uitspraak houdt het volgende in:
"Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de volgende bewijsmiddelen, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
1. het proces-verbaal nr. PL2064/04-012344 van de politie regio Midden en West Brabant, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken;
2. het ambtsedig proces-verbaal d.d. 7 september 2004, opgenomen als dossierpagina's 22-25 in het proces-verbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1];
3. het geschrift d.d. 9 september 2004, opgenomen als dossierpagina's 44-45 in het procesverbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, opgemaakt door inspecteur [A] BV, [betrokkene 1] en ontvangen door verbalisant [verbalisant 2];
4. het ambtsedig proces-verbaal d.d. 4 november 2004, opgenomen als dossierpagina's 33-37 in het proces-verbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3].
De politierechter is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in proces-verbaal nr. PL2064/04-236001 juist is.
De officier van justitie heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 17.545,=. Gelet hierop zal de politierechter het terug te betalen bedrag vaststellen op € 17.545,=."
2.3. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak van de rechter op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijk voordeel is ontleend.
2.4. De door het Hof bevestigde uitspraak van de Politierechter voldoet niet aan dit vereiste. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 juni 2009.
Conclusie 07‑04‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = betrokkene]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft in hoger beroep bij uitspraak van 21 september 2007 bevestigd een beslissing van de politierechter in de rechtbank te Breda van 13 juli 2006, waarbij aan verzoeker de verplichting is opgelegd tot betaling van een bedrag van € 17.545,- aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Deze zaak hangt samen met de strafzaak tegen verzoeker met nr. 07/12078, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
4.
Het eerste middel bevat de identieke klacht als in de strafzaak. Mijn oordeel daarover is niet anders dan in mijn conclusie bij de strafzaak is weergegeven. Ik verwijs daarnaar.
5.
Het middel faalt.
6.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de beslissing van de politierechter heeft bevestigd, nu die beslissing niet, althans niet in voldoende mate, de bewijsmiddelen waarop de beslissing berust vermeldt.
7.
De door het hof bevestigde beslissing van de politierechter houdt onder het hoofd ‘de beoordeling’ het volgende in:
‘Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de volgende bewijsmiddelen, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- 1.
het proces-verbaal nr. PL2064/04-012344 van de politie regio Midden en West Brabant, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken;
- 2.
het ambtsedig proces-verbaal d.d. 7 september 2004, opgenomen als dossierpagina 's 22–25 in het proces-verbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1];
- 3.
het geschrift d.d. 9 september 2004, opgenomen als dossierpagina 's 44–45 in het procesverbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, opgemaakt door inspecteur [A] BV, [betrokkene 1] en ontvangen door verbalisant [verbalisant 2];
- 4.
het ambtsedig proces-verbaal d.d. 4 november 2004, opgenomen als dossierpagina 's 33–37 in het proces-verbaal genoemd onder 1, van de politie regio Midden en West Brabant, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 3].
De politierechter is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in proces-verbaal nr. PL2064/04-236001 juist is.
De officier van justitie heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 17.545,=. Gelet hierop zal de politierechter het terug te betalen bedrag vaststellen op € 17.545,=.’
8.
Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 (oud) Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.1.
9.
De door het hof bevestigde beslissing van de politierechter voldoet niet aan het hiervoor onder 8 genoemde vereiste. In deze beslissing is weliswaar verwezen naar het proces-verbaal van politie, nr. PL2064/04-012344, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken, en is aangeduid welke delen van dit proces-verbaal voor de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel relevant worden geacht. Daarin is evenwel niet de relevant bevonden inhoud van voornoemd proces-verbaal opgenomen.2.
10.
Het middel slaagt
11.
Het eerste middel faalt. Afdoening met de aan art. 81 RO ontleende overweging behoort tot de mogelijkheden. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑04‑2009
Vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7929.