Hof 's-Hertogenbosch, 08-03-2022, nr. 200.296.327, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:735
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-03-2022
- Zaaknummer
200.296.327_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:735, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑03‑2022; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2022-0080
JIN 2022/125 met annotatie van Mellema, C.M.
Uitspraak 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
verdeling eenvoudige gemeenschap, ex-samenwoners, vergoedingsrecht
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.296.327/01
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. C. Bayrak te Bergen op Zoom,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juni 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 mei 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/377715 / HA ZA 20-605)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- -
de memorie van grieven met producties;
- -
de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben samengeleefd. De vrouw vordert verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning aldus dat de woning aan de man wordt toegedeeld en hij aan haar de helft van de waarde van die woning dient te voldoen. De man doet een beroep op het bestaan van een vergoedingsrecht aan zijn zijde. Volgens de vrouw kan de man hier geen aanspraak op maken vanwege (i) een tussen partijen bestaande stilzwijgende afspraak en/of (ii) het bestaan van een natuurlijke verbintenis.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen hebben gedurende ongeveer 20 jaar een affectieve relatie gehad. Zij hebben met elkaar samengewoond.
Tussen partijen is geen schriftelijke samenlevingsovereenkomst tot stand gekomen.
Uit de relatie van partijen zijn twee kinderen geboren. De zoon van de vrouw uit een eerdere relatie is bij partijen woonachtig geweest.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] (hierna: de woning). De woning is op 31 maart 2003 aan partijen geleverd. De koopprijs van de woning bedroeg € 169.500,--. De woning is niet bezwaard met een recht van hypotheek.
De samenwoning van partijen is geëindigd op 10 juni 2020. De vrouw heeft de woning verlaten. De man heeft de bewoning voortgezet.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In deze procedure vordert de vrouw in conventie, voor zover in hoger beroep van belang, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de woning verdeelt op de wijze zoals neergelegd in rov. 3.1 onder 1 en 2 van het bestreden vonnis. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat zij als deelgenoot op grond van art. 3:178 BW is gerechtigd om de verdeling van de woning te vorderen.
3.2.2.
De man heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Daarnaast heeft de man in (voorwaardelijke) reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat hij jegens de vrouw een vergoedingsrecht heeft en de vrouw gehouden is aan hem € 205.866,--, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te voldoen.
3.2.4.
De vrouw heeft de vordering in (voorwaardelijke) reconventie weersproken.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 27 januari 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021.
3.2.5.
In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en voor zover in hoger beroep van belang:
- -
de woning aan de man toegedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw;
- -
de proceskosten gecompenseerd;
- -
het meer of anders gevorderde afgewezen.
De procedure bij het hof
3.3.
De vrouw heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot het (deels) vernietigen van de bestreden vonnis (het hof leest: voor zover de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen) en opnieuw rechtdoende, bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot (samengevat):
afwijzing van de vorderingen van de man;
toewijzing van haar volgende vorderingen:
primair: partijen te veroordelen om over te gaan tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning, waarbij de man de helft van de waarde van de woning, welke waarde door een door het hof aan te wijzen makelaar zal worden vastgesteld, aan de vrouw zal voldoen, uiterlijk binnen één maand na betekening van het te wijzen arrest, althans zodanige veroordeling uit te spreken als het hof juist acht;
subsidiair: indien de man de vrouw niet kan uitkopen, de vrouw te machtigen om de woning te gelde te maken en in dat kader alles te doen wat voor de verkoop van de woning noodzakelijk is en daarbij:
a. te bepalen dat het te wijzen arrest in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man tot het in de verkoop houden van de woning bij de door het hof aangewezen makelaar;
b. te bepalen dat het te wijzen arrest op grond van art. 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de door de notaris op te stellen akte van levering voor de woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering;
c. de man te veroordelen de woning te ontruimen en ontruimd te houden binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest, op voorwaarde dat de woning is verkocht, op verbeurte van een door het hof vast te stellen dwangsom;
3. kosten rechtens.
De vrouw heeft hiertoe drie grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
- -
het bestaan van afspraken tussen partijen (grieven 1 en 3);
- -
de inhoud en betekenis van het testament van de man (grief 2).
De man heeft de grieven weersproken. Hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten bij de rechtbank en in hoger beroep.
stilzwijgende afspraak partijen
3.4.
Gelet op de onderlinge samenhang, zal het hof de grieven gezamenlijk behandelen.
3.4.1.
Met haar grieven betoogt de vrouw het volgende. Partijen hebben tijdens hun relatie stilzwijgend afspraken gemaakt op basis waarvan aan de man geen vergoedingsrecht (vanwege een privé-investering in een gemeenschappelijk goed) toekomt. Daarom moet de waarde van de woning (het hof begrijpt: na toedeling van de woning aan de man) bij helfte worden verdeeld.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake was van het bestaan van stilzwijgende afspraken over de verdeling van de woning. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte uitsluitend acht geslagen op de omstandigheid dat de woning op beider naam is gekocht en de man heeft gezegd dat de woning voor de vrouw en kinderen is bestemd. De rechtbank heeft verzuimd alle overige van belang zijnde omstandigheden mee te wegen bij haar oordeel. De vrouw wijst op de volgende omstandigheden op grond waarvan zij er nooit aan heeft getwijfeld dat zij recht heeft op de helft van de waarde van de woning.
1. Partijen hebben, ondanks dat de man de woning nagenoeg volledig heeft gefinancierd, gezamenlijk de eigendom van de woning verkregen.
2. Tijdens de affectieve relatie van partijen van 20 jaar was sprake van een traditionele rolverdeling. De vrouw nam de zorgtaken voor de kinderen en de man op zich. Die zorg was zwaar vanwege de persoonlijke problematiek van de kinderen en de ziekte van de man. Zij heeft, vanwege de traditionele rolverdeling, nooit de ruimte gehad om een “serieuze baan” te zoeken.
3. Het gezinsinkomen bestond uitsluitend uit het spaargeld van de man. Hij had geen ander inkomen. Het was kennelijk zijn bedoeling dat hij zou interen op zijn spaargeld. Uit de traditionele rolverdeling kan worden afgeleid dat partijen stilzwijgend hebben beoogd om de door de man gedane investeringen “niet te verrekenen” dan wel dat de man met zijn inbreng heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis.
4. Partijen hebben tijdens hun relatie nooit enig bedrag verrekend. Zij hebben evenmin gesproken over gescheiden vermogens, vergoedingen en/of verrekeningen. Zij voerden geen gescheiden financiële huishouding. Ook hechtten zij geen belang aan het bestaan van verschil in financiële bijdragen aan de gezamenlijke uitgaven; alles werd voldaan vanuit het vermogen van de man. Het inkomen van de vrouw “ging direct naar de man waarmee de kosten van de huishouding werd betaald”.
5. De vrouw heeft tijdens de affectieve relatie geen vermogen of pensioen opgebouwd. Zij kan geen aanspraak maken op partneralimentatie.
6. Het was de bedoeling van partijen dat de woning uiteindelijk “aan de vrouw zou toekomen”. Dit is haar tijdens de aankoop toegezegd. Mede daarom is zij mede-eigenaar van de woning geworden. Zij vertrouwde er steeds op dat zij evenveel recht had op de woning als de man. Dit is haar meerdere malen toegezegd en blijkt ook uit het testament van de man. Hierin heeft hij bepaald dat de vrouw de woning uiteindelijk zal erven. De man heeft dit ook aan haar medegedeeld.
Op grond van deze omstandigheden en de eisen van redelijkheid en billijkheid, is tussen partijen stilzwijgend een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan de man geen aanspraak kan maken op zijn vergoedingsrecht.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat die omstandigheden betrekking hadden op de situatie tijdens de relatie van partijen en niet op de situatie na de beëindiging daarvan omdat partijen nooit over die laatste situatie zouden hebben gesproken. Doorgaans wordt tijdens een relatie niet gesproken over de situatie na echtscheiding. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over de (financiële) situatie na echtscheiding. De vrouw vertrouwde er daarom op dat bij echtscheiding “geen verrekening zou plaatsvinden”.
Ten slotte is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan hetgeen partijen op grond van hun gedragingen en verklaringen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten waarbij wordt gekeken naar alle omstandigheden tijdens de relatie van partijen.
3.4.2.
De man heeft de grieven weersproken. Hij betwist dat de vrouw recht heeft op de helft van de overwaarde van de woning. Hij voert hiertoe het volgende aan.
Hij heeft de woning, met zijn spaargeld, betaald. De vrouw heeft geen enkele financiële bijdrage geleverd aan de verkrijging van de woning en evenmin aan de aan de woning verbonden kosten. De vrouw had nagenoeg geen inkomen; zij had geen baan en verdiende alleen wat “zakgeld” met het bezorgen van reclamefolders. De man werkte evenmin. Hij droeg zorg voor de huishouding en de kinderen. De vrouw had dus de gelegenheid om te werken. De omstandigheid dat de vrouw niet over financiële middelen beschikt, is haar eigen keuze geweest. Zij was in staat om te werken, maar heeft dat nagelaten. Partijen hebben lang geleefd van de rente op het vermogen van de man. Nadat de renteopbrengsten daalden, moest hij noodgedwongen interen op zijn vermogen.
Uit zijn testament kan geen enkele toezegging worden afgeleid. Bovendien heeft de man in februari 2021 een nieuw testament gemaakt. De twee kinderen van partijen zijn daarin benoemd tot zijn (enig) erfgenamen. In zijn eerdere testament, een “langstlevende-testament” uit 2002, is over de woning niets vermeld.
Van stilzwijgende afspraken tussen partijen is evenmin sprake. Het vertrouwen waarop de vrouw zich beroept, is ongerechtvaardigd.
Van een overwaarde van de woning kan, omdat geen sprake was van een hypothecaire lening, geen sprake zijn. De eventueel gestegen woningwaarde moet worden beschouwd als vermogensaanwas aan de zijde van de man, omdat met zijn geld is geïnvesteerd in de woning.
3.4.3.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.3.1. Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat de woning gemeenschappelijk eigendom is van partijen en is verworven met uitsluitend privévermogen van de man ter grootte van € 205.866,--. Op grond hiervan komt aan de man een nominaal vergoedingsrecht, ter grootte van dit bedrag, toe (zie HR 21 april 2006 ECLI:NL:HR:2006:AU8938 en HR 10 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:707).
3.4.3.2. Voor zover de vrouw betoogt dat de man geen beroep kan doen op dat vergoedingsrecht vanwege stilzwijgende afspraken tussen partijen die inhouden dat hij van dat vergoedingsrecht afstand zou hebben gedaan, zijn die – door de man betwiste – afspraken niet komen vast te staan.
Van een natuurlijke verbintenis die zou inhouden dat de man zijn vergoedingsrecht niet te gelde kan maken is evenmin sprake. De vrouw is immers, als mede-eigenaar van de woning, gerechtigd tot de helft van de waarde van die woning. In hoeverre daarnaast nog sprake kan zijn van een natuurlijke verbintenis die ertoe leidt dat de man zijn vergoedingsrecht niet te gelde kan maken, heeft de vrouw niet toegelicht.
Dit betekent dat het beroep van de vrouw op het bestaan van stilzwijgende afspraken en/of een natuurlijke verbintenis niet kan slagen.
3.4.3.3. Voor zover de man betoogt dat de vrouw niet is gerechtigd tot de waarde van de woning omdat zij, kort gezegd, op geen enkele wijze een financiële bijdrage aan de (verwerving van de) woning heeft geleverd, berust dat betoog op een onjuiste rechtsopvatting. Partijen zijn immers gezamenlijk eigenaar van de woning en tussen hen bestaat een eenvoudige gemeenschap. Dit betekent dat partijen in gelijke mate zijn gerechtigd tot de (waarde van de) woning (art. 3:166 lid 2 BW). Het nominale vergoedingsrecht van de man dient daarop eerst in mindering te worden gebracht. Het resterende saldo (waarde woning -/- vergoedingsrecht van € 205.866,--) dient vervolgens bij helfte te worden verdeeld tussen partijen (in die zin ook HR 21 april 2006 hiervóór aangehaald).
In zoverre slagen de grieven van de vrouw en zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Hetgeen de man in eerste aanleg heeft aangevoerd (randnr. 6 tot en met 14 CvA in conventie) kan niet leiden tot een ander oordeel.
3.5.
Het hof zal, gelet op hetgeen is overwogen in rov. 3.4.3.1. tot en met 3.4.3.3., partijen veroordelen over te gaan tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning in die zin dat de helft van de waarde van de woning die resteert na aftrek van het vergoedingsrecht van de man van € 205.866,-- door de man aan de vrouw dient te worden voldaan uiterlijk binnen één maand na betekening van dit arrest. De waarde van de woning dient te worden vastgesteld door een door het hof aan te wijzen makelaar door middel van een niet gevalideerde taxatie. De kosten van de makelaar dienen partijen ieder bij helfte te dragen. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
Proceskosten
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis aan uitsluitend voor zover het betreft de vaststelling van de verdeling (in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie) onder 5.1.;
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt partijen over te gaan tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van woning in die zin dat de helft van de waarde van de woning aan de [adres 1] te [postcode 1] [plaats], die resteert na aftrek van het vergoedingsrecht van de man van € 205.866,-- door de man aan de vrouw dient te worden voldaan uiterlijk binnen één maand na betekening van dit arrest;
wijst aan tot makelaar teneinde de waarde van de woning aan de [adres 1] te [postcode 1] [plaats] vast te stellen:
[de makelaar]
ViaOns Makelaardij BV
[adres 2]
[postcode 2] [plaats];
bepaalt dat de kosten van de makelaar door partijen gezamenlijk zullen worden gedragen, ieder voor de helft;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 maart 2022.
griffier rolraadsheer