In het kadastraal bericht object is te zien dat [betrokkene 1] en [verdachte] samen eigenaar zijn van de woning aan de [a-straat 1] te Bergen op Zoom (p. 99-100).
HR, 19-12-2017, nr. 16/03976
ECLI:NL:HR:2017:3216
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
16/03976
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1387, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1387, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3216, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht t.a.v. opzet op aanwezig hebben van hennep. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/03976
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 juli 2016, nummer 20/001394-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W. Anker, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht t.a.v. opzet op aanwezig hebben van hennep. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 16/03976 Zitting: 21 november 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 27 juli 2016 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot honderd uren taakstraf.
Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Hiertoe heeft mr. W. Anker, advocaat te Breda, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het voorwaardelijk opzet heeft bewezenverklaard terwijl dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans het verweer dat het voorwaardelijk opzet ontbrak onterecht, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“op 27 februari 2013 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/schuur aan [a-straat 1]) een hoeveelheid van (in totaal) 83070 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling van het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (p. 20 t/m 28), voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2013, omstreeks 10.40 uur, was ik bij de woning [a-straat 1] te Bergen op Zoom.
Aantreffen vermoedelijk geruimde hennepdrogerij
Omstreeks 10.50 uur zag ik dat in de schuur van de woning vermoedelijk een geruimde hennepkwekerij had gezeten en zag ik dat er een groot aantal speciaal vervaardigde houten rekken waren opgesteld die vermoedelijk gebruikt waren voor het drogen van hennep. Tevens zag ik in deze ruimte ook gebruikte witte kunststof droognetten en rook ik de mij bekende hennepgeur vermoedelijk van de restanten van de hennepplant die veelvuldig op deze netten en rekken zichtbaar waren.
Achter de woning aan het einde van de tuin zag ik een berging of garage. Bij de deur rook ik de sterke penetrante geur van hennep.
Aantreffen hennepdrogerij
Bij het betreden van de berging/garage zag ik een toegangsdeur naar de naastgelegen ruimte. In de ruimte zag ik een groot aantal gebruikte witkleurige kunststof droognetten die aldaar opgestapeld waren. Tevens zag ik er een hangende en staande koolstoffilter en zag ik dat er aan de wand enkele ventilatoren hingen. Ik zag dat in deze ruimte een groot aantal houten droogrekken stonden opgesteld in drie stapels. Ik zag dat alle rekken volledig afgevuld waren met daar te drogen nog deels vochtige geoogste hennepbloemtoppen. Ik zag op de vloer resten van henneptoppen liggen.
Ik zag diverse jerrycans met vloeistoffen, een aantal op de grond staande verwarmingselementen hingen gekoppeld middels grote ventilatieslangen aan twee lucht aan- en afvoerkasten gekoppeld aan het plafond. Na meting en telling bleek dat in de hennepdrogerij 34 gevulde droogrekken stonden.
De gehele hennepdrogerij werd op 27 februari 2013 in beslag genomen. De in de 34 droogrekken aangetroffen henneptoppen werden afzonderlijk per rek verpakt en gewogen.
2.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 2] (p. 48-49), voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2013 bevond ik mij in het politiebureau te Bergen op Zoom. Aldaar lagen een aantal zakken hennep welke waren aangetroffen in een hennepdrogerij aan de [a-straat 1] te Bergen op Zoom (het hof begrijpt: [a-straat 1]).
Ik zag dat collega [verbalisant 3] de zakken 1 voor 1 op de weegschaal legde, waarbij hij de volgende aantallen aan mij doorgaf:
Zak 1: 2670 gram
Zak 2: 2060 gram
Zak 3: 2060 gram
Zak 4: 2410 gram
Zak 5: 2870 gram
Zak 6: 2560 gram
Zak 7: 2350 gram
Zak 8: 2350 gram
Zak 9: 2660 gram
Zak 10: 2870 gram
Zak 11: 2070 gram
Zak 12: 1950 gram
Zak 13: 2770 gram
Zak 14: 2460 gram
Zak 15:2210 gram
Zak 16: 2540 gram
Zak 17: 2420 gram
Zak 18:2370 gram
Zak 19: 2260 gram
Zak 20: 2870 gram
Zak 21: 3310 gram
Zak 22: 2180 gram
Zak 23: 1920 gram
Zak 24: 2390 gram
Zak 25: 2520 gram
Zak 26: 2400 gram
Zak 27: 2390 gram
Zak 28:2150 gram
Zak 29: 2100 gram
Zak 30: 2430 gram
Zak 31: 2940 gram
Zak 32: 3070 gram
Zak 33: 2040 gram
Zak 34: 2710 gram
Ik heb de aantallen bij elkaar opgeteld waarbij ik zag dat het totaal op het rekenmachine 83330 gram aangaf. Ik het hier het gewicht van de plastic zakken afgehaald, waarop de rekenmachine 81878 aangaf. Ik zag dat collega [verbalisant 3] de laatste 3 zakken op de weegschaal legde, waarbij hij de volgende aantallen aan mij doorgaf:
Zak 35: 242 gram (netto)
Zak 36: 864 gram (netto)
Zak 37: 86 gram (netto)
3.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] (p. 50), voor zover inhoudende:
Op 6 maart 2013 werd door mij een onderzoek ingesteld in verband met vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werden gesteld door [verbalisant 5].
Deze partij was inbeslaggenomen bij de hennepdrogerij, welke werd aangetroffen op de [a-straat 1] te Bergen op Zoom.
De aangetroffen partij verdovende middelen bestond uit:
81878 kilogram henneptoppen, verpakt in 34 grote gripzakken 1 zak henneptoppen à 242 gram 1 zak henneptoppen à 864 gram 1 zak henneptoppen à 86 gram
Uit de aangetroffen hoeveelheid materiaal werden door mij 3 representatieve monsters genomen. Deze monsters werden ieder getest, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC Narcotest Cannabis.
De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op lijst II, onderdeel B van de Opiumwet.
4.
Het relaas van verbalisant [verbalisant 5] (p. 45), voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2013 was ik belast met een onderzoek in een woning gelegen aan de [a-straat 1] in Bergen op Zoom. In de losstaande garage c.q. schuur van deze woning werd een inwerking zijnde hennepdrogerij aangetroffen. De deur aan de straatzijde was voorzien van zwaar hang- en sluitwerk en achter deze deur bleek nog een elektrisch bedienbaar rolluik aanwezig te zijn.
Tijdens onze aanwezigheid in de woning zag ik op de eettafel in de keuken een sleutelbos liggen. Ik heb de sleutelbos inbeslaggenomen en ik heb de sleutels geprobeerd in de sloten van de deur aan de straatzijde en de elektrisch bedienbare roldeur. Ik zag dat de sleutel met de blauwe huls paste op de deur aan de straatzijde en dat het sluitwerk hiermee te openen was. De sleutel met de rode huls bleek te passen in het contact van de elektrische roldeur en dit rolluik was hiermee te bedienen.
In de hal van de woning werd aan een haakje aan de muur ook een sleutel aangetroffen. Ik heb waargenomen dat het sluitwerk van de deur ook te bedienen was met de sleutel afkomstig uit de hal van de woning.
5.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 13 juli 2016, voor zover inhoudende:
Toen de politie op 27 februari 2013 is binnengetreden op de [a-straat 1] te Bergen op Zoom, woonde ik daar. In de garage bij die woning zijn verdovende middelen aangetroffen. Mijn man en ik hebben deze garage laten plaatsen.
Op een gegeven moment stond de garage leeg. Mijn man heeft de garage verhuurd.
Ik heb af en toe het schuurtje gebruikt voor mijn fiets. In de schuur stonden wat kratachtige dingen, waardoor mijn fiets niet meer in de schuur paste. Ik heb mijn man daarnaar gevraagd. Mijn man zei dat die van die jongen was die de garage huurde. Mijn man had een sleutel van de garage. De sleutel hing binnen.
6.
De verklaring van [betrokkene 1], afgelegd bij de politie op 28 februari 2013 (p. 145 t/m 153), voor zover inhoudende:
Ik woon samen met mijn vrouw en mijn twee dochters aan de [a-straat 1] in Bergen op Zoom. Dit is een koopwoning en ik heb hem voor € 200.000,00 gekocht.1.”
3.4. Het hof heeft voorts het volgende (nader) overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit in primaire en subsidiaire vorm. De raadsman heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezige hennepdrogerij. Van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, kan in de visie van de verdediging aldus geen sprake zijn.
Het hof overweegt het volgende.
Om tot bewezenverklaring van (ten minste) het ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen te blijken dat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden en dat bij de verdachte een zekere mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die verboden middelen op haar perceel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de - losstaande - garage achter de woning van verdachte een hennepdrogerij was ingericht en dat er in de schuur hennep werd bewaard. In de schuur rook de politie een penetrante hennepgeur. In de schuur was een groot aantal speciaal vervaardigde houten rekken opgesteld en werden in gebruikte witte kunststof droognetten gezien. Op de netten en rekken waren henneprestanten zichtbaar.
In de losstaande garage werd een inwerking zijnde hennepdrogerij aangetroffen. De deur was voorzien van zwaar hang- en sluitwerk en achter deze deur bleek een elektrisch bedienbaar rolluik aanwezig te zijn. De sleutels van de garagedeur en van het rolluik werden door de politie aangetroffen aan een sleutelbos die werd gevonden op de keukentafel. In de hal van de woning werd aan een haakje aan de muur ook een sleutel van de deur van de garage aangetroffen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op de ten laste gelegde datum de woning aan de [a-straat 1] te Bergen op Zoom, die zij met haar gezin bewoonde, met haar echtgenoot in eigendom had. De verdediging heeft gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de door de politie aldaar aangetroffen hennep. Het hof is echter van oordeel dat - nu als uitgangspunt heeft te gelden dat van een eigenaar van een pand op een perceel dat haar eigendom is en dat door haar wordt bewoond, mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van hetgeen zich op haar perceel bevindt - het op de weg van de verdediging had gelegen om deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door een verklaring over de verdeling van verantwoordelijkheden tussen haar en haar mede- eigenaar, tevens echtgenoot. Een dergelijke inhoudelijke verklaring heeft verdachte achterwege gelaten. Gelet op het hiervoor gestelde is het niet aannemelijk geworden dat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep zich niet in de machtssfeer van de verdachte als eigenaar van de woning heeft bevonden en dat bij de verdachte geen zeker mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die planten in zijn woning.
Nu bovendien uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte toegang had tot de sleutels van de garage waarin de hennepdrogerij aanwezig was, dat de geur van hennep niet alleen bij de garage maar ook in de schuur waarneembaar was en dat verdachte voorts gebruik maakte van de schuur waarin droogrekken stonden opgestapeld met waarneembaar hennepresten - welke rekken haar naar haar zeggen ook zijn opgevallen omdat ze in de weg stonden - houdt het hof het ervoor dat verdachte moet hebben geweten dat zich op de in de ten laste gelegde genoemde datum hennep op haar perceel bevond en aldus dat zij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij hennep aanwezig had.
Het verweer van de verdediging dat opzet op het aanwezig hebben van hennep bij gebrek aan wetenschap bij verdachte niet kan worden bewezen, wordt op grond van het voorgaande verworpen.”
3.5. Voorts heeft de verdachte blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2016 (onder meer) het volgende verklaard:
“Op een gegeven moment stond de garage leeg. Ik gebruikte namelijk de schuur in plaats van de garage. Ik vroeg aan mijn man: "Als we de garage verhuren, wat dan?" Vanaf toen kwam ik niet meer in de garage. Ik heb nooit met mijn man gesproken over wie hem zou huren. Ik ging niet over de financiën en sprak daar niet met hem over. Ik vertrouwde hem en wist nergens van.
Mijn man heeft de garage verhuurd. Hij weet van de verdovende middelen af.
Ik heb af en toe het schuurtje gebruikt voor mijn fiets. In de schuur stonden wat kratachtige dingen, waardoor mijn fiets niet meer in de schuur paste. Ik heb mijn man daarnaar gevraagd. Mijn man zei dat die van die jongen was die de garage huurde. Ik wist niet waar ze voor dienden. Ik wist ook niet wie die jongen was. Ik heb nooit hennepgeur geroken. Ik vond het niet opmerkelijk. Mijn man had een sleutel van de garage. Ik niet. De sleutel hing wel binnen, maar het waren niet mijn sleutels. Ik zou niet weten welke van de sleutels van de garage was.
De garage staat best op grote afstand van het huis.”
3.6. De Hoge Raad bepaalde in het HIV-I arrest dat voor voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is vereist dat ‘de verdachte willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een gevolg zal intreden.’2.In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad de overwegingen uit het HIV-I arrest herhaald en (verder) aangescherpt:
“ 3.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).”3.
Bij Opiumwetdelicten staat de ondergrens van voorwaardelijk opzet vaak ter discussie. In dergelijke gevallen kan het voorwaardelijk opzet aan de hand van algemene ervaringsregels worden ingevuld.4.Indien de verdachte ontkent het feit opzettelijk te hebben gepleegd zal, juist vanwege het gebruik van deze ervaringsregels, de kracht en onderbouwing van de ontkenning zwaar wegen.5.De Hullu signaleert in het gebruik van voorgenoemde ervaringsregels een dilemma in zowel theorie als praktijk. Enerzijds kan het gebruik van de algemene ervaringsregel leiden tot een moeilijke opgave voor de verdachte. Niet iedere ontkenning is immers altijd voldoende stevig te onderbouwen. Anderzijds kan zonder het gebruik van deze ervaringsregels in een groot aantal zaken bewijsproblemen ontstaan.6.Het voorgaande wil echter niet zeggen dat het gebruik van algemene ervaringsregels in alle gevallen afdoende is om het voorwaardelijk opzet (nader) in te vullen.7.
3.7. In het onderhavige geval heeft het hof het plegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep als strafbaar gesteld in art. 3C Opiumwet bewezenverklaard. Uit de toelichting op het middel blijkt dat in het bijzonder wordt geklaagd dat ‘s hofs oordeel dat als uitgangspunt dient te gelden dat van eigenaren en bewoners van percelen mag worden verwacht dat zij zich bewust zijn van hetgeen zich op hun perceel bevindt onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
Uit de onder 3.3 en 3.4 weergegeven bewijsvoering van het hof volgt dat er door de verbalisanten een (penetrante) hennepgeur is geconstateerd bij beide drogerijen (bewijsmiddel 1), dat zich in het woonhuis van verdachte sleutels bevonden waarmee toegang tot de garage kon worden verkregen waarin zich de actieve hennepdrogerij bevond, dat de verdachte (derhalve) toegang heeft gehad tot die sleutels (bewijsmiddel 4), dat in het schuurtje waarin zich een (mogelijk) geruimde hennepdrogerij bevond droogrekken en netten aanwezig waren waarop zich volgens de verbalisanten zichtbaar hennepresten bevonden (bewijsmiddel 1) en dat de verdachte heeft verklaard deze netten en rekken te hebben waargenomen (bewijsmiddel 5). Uit de nadere motivering van het hof blijkt dat het – samengevat - als uitgangspunt neemt dat van de eigenaar en tevens bewoner van een perceel mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van hetgeen zich op het perceel bevindt. Hierin lees ik, anders dan de steller van het middel wil, dat het hof met die overweging kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat het de niet verder onderbouwde verklaring van de verdachte dat zij – samengevat – geen weet had van de aanwezigheid van hennep op haar perceel, niet geloofwaardig heeft geacht, wat verder ook zij van de reikwijdte van de door het hof gehanteerde algemene ervaringsregel. Immers, het hof kent in zijn nadere motivering (onder meer) belang toe aan de vastgestelde geur van hennep die zowel in de schuur als bij de garage aanwezig was en de waarneembare droogrekken en netten met hennepresten in de schuur. Het oordeel van het hof dat verdachte – kort gezegd – opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad, is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden en de overwegingen van het hof in onderlinge samenhang worden bezien derhalve niet onjuist, noch ontoereikend gemotiveerd.
Ten overvloede merk ik op dat deze zaak bovendien verschilt van een, ook in het middel aangehaalde, zaak uit 20168.waarin in het huis van verdachte een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De voorgestelde bewijsklacht in die zaak slaagde. Dat zag niet zozeer op het feit dat de verdachte niet bewust de aanwezigheid van de bewezenverklaarde drugs in het huis had aanvaard,9.maar op het bewezenverklaarde medeplegen. Daarover bleek uit de gebezigde bewijsmiddelen niets. In de onderhavige zaak speelt de bewijsvoering aangaande het deelnemen nu juist geen rol, daar het hof het plegen van het feit heeft bewezenverklaard.10.Daarover merk ik tot slot op dat, voor zover het middel daarover beoogt te klagen, het oordeel van het hof dat de verdachte als pleger van het strafbare feit is aangemerkt niet onjuist of onvoldoende is gemotiveerd. Voor de vervolging en bestraffing van deelnemers is niet vereist dat andere betrokkenen (gelijkelijk aan de deelnemer) vervolgbaar zijn of worden vervolgd.11.Met andere woorden: dat de echtgenoot van de verdachte als medepleger is betiteld in de tegen hem ingestelde vervolging is ten opzichte van de verdachte in onze zaak niet relevant.
3.8. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2017
Zie HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I).
HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973.
HR 22 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9054. Zie bijvoorbeeld ook HR 25 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9587.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, § IV.3.3 via Kluwer Navigator, laatstelijk bijgewerkt tot 1 juni 2015.
De Hullu 2015, § IV.3.3.
Zie bijvoorbeeld HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0095. In die zaak bepaalde de Hoge Raad dat het medeplegen van het aftappen van elektriciteit niet kon worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof, die de bewezenverklaring (slechts) nader had gemotiveerd met de algemene ervaringsregel dat het illegaal telen van hennep gepaard gaat met het illegaal aftappen van elektriciteit.
HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2008.
Grote hoeveelheden cocaïne, versnijdingsmiddelen en weegschalen werden namelijk in het hele huis aangetroffen, waaronder open en bloot op de keukentafel. De verdachte had daaromtrent verklaard dat zij in die ruimte aanwezig was geweest. Mijn inziens zou dat voldoende zijn voor het (voorwaardelijk) opzet op het aanwezig hebben van de drugs.
Daarentegen lijkt wel een meer stringente lijn te zijn ingezet als het gaat om de bewijsvoering aangaande het onderscheid tussen de verschillende deelnemingsvormen voor wat betreft hennepteelt. Zie De Hullu 2015, § IV.3.3 en bijvoorbeeld HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317.
HR 10 november 1902, W 7836 en HR 23 februari 1903, W 7889.