HR, 16-04-2002, nr. 00329/00
ECLI:NL:HR:2002:AD9946
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-04-2002
- Zaaknummer
00329/00
- Conclusie
Nr. 00329/00
- LJN
AD9946
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD9946, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑04‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD9946
ECLI:NL:HR:2002:AD9946, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD9946
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2002, 414 met annotatie van J. Riphagen
Conclusie 16‑04‑2002
Nr. 00329/00
Partij(en)
Mr Jörg
Nr. 00329/00
Zitting 26 februari 2002
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 6 januari 2000 wegens mishandeling en twee vuurwapendelicten veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht het hof bij de beraadslaging ten onrechte geen acht heeft geslagen op een door de raadsman na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting gestuurd faxbericht.
4.
De inhoud van het faxbericht welke blijkens de aan de schriftuur gehechte verzendbevestiging op 28 december 1999 is verzonden en blijkens onze informatie op bij het hof is binnengekomen luidt als volgt:
- "()
Ter zitting op 23 december jl te 12.45 uur heb ik uw Hof geen uitleg kunnen geven waarom mijn cliënt [verdachte] niet aanwezig was ter zitting. Wel heb ik Uw Hof uitgelegd waarom wellicht [verdachte] onder een geheim adres leefde; Bij politie, [verdachte] en mijzelf was bekend dat kennelijk iemand vermoedelijk huurmoordenaar(s) naar cliënt stuurde om hem te liquideren; Een eerdere poging daartoe is reeds in onderzoek; Wat ik ter zitting niet kon bevroeden was dat cliënt een dag voor de zitting in zijn achtertuin neergeschoten is; Cliënt belde met een nauwelijks hoorbare stem vanuit de intensive-care met deze mededeling en verzocht mij dit aan uw Hof door te geven, aan welk verzoek ik hierbij voldoe; Cliënt liet weten gaarne later nog in de gelegenheid gesteld te willen worden om alsnog ook persoonlijk zijn belangen te verdedigen. Wellicht ziet uw Hof reden om een tussenarrest te wijzen. ()"
5.
Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding blijkt het navolgende: volgens de GBA was verzoeker ten tijde van het hoger beroep zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. In de appèlakte heeft verzoeker wel een adres opgegeven. Blijkens het proces-verbaal van 's hofs zitting dd. 7 juni 1999 is namens verzoeker om aanhouding verzocht, aangezien hij in België verbleef alwaar zijn vrouw die dag werd geopereerd. Verzoeker had hiertoe een faxbericht naar het kantoor van zijn raadsman verstuurd. Blijkens datzelfde proces-verbaal heeft het hof vervolgens het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de verdachte in staat te stellen alsnog te verschijnen. Blijkens het proces-verbaal van de daaropvolgende zitting dd. 23 december 1999 is verzoeker echter wederom niet verschenen en is het verleende verstek gehandhaafd. Opgemerkt zij dat niet blijkt dat verzoeker voor die zitting is opgeroepen op het door hem in de appèlakte opgegeven adres. Over dit punt kan worden heengestapt omdat uit het faxbericht blijkt dat verzoeker op de hoogte was van de zittingsdatum, zodat hij niet in zijn belangen is geschaad.
6.
In zijn arrest van 6 januari 2000 heeft het hof geen melding gemaakt van het in punt 4 genoemde faxbericht. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat gezien de in punt 5 weergegeven omstandigheden verzoeker vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en heeft het in het faxbericht geen aanleiding gezien het onderzoek op de zitting overeenkomstig art. 346, eerste lid, Sv te heropenen.
7.
Het faxberichtbericht bevat echter een duidelijke aanwijzing voor het tegendeel, zodat het oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is (vgl. HR 13 november 2001, nr. 03493/00).
8.
Het middel slaagt.
9.
Het tweede middel klaagt erover dat het hof ten onrechte de omstandigheid dat met het door verzoeker overgedragen pistool met munitie een ander is gedood, heeft meegewogen in de straf, nu dat gebruik van dat vuurwapen pas twee maanden later heeft plaatsgevonden en verzoeker daarvoor weliswaar als verdachte is aangemerkt, maar niet vervolgd.
10.
Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen straf overwogen:
- "()
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een pistool met daarbij behorende munitie overgedragen. Met dit vuurwapen is een ander gedood. Dat het wapen is gebruikt met die afloop bepaalt in sterke mate de zwaarte van de aan verdachte op te leggen straf. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, soms met ingrijpende gevolgen, en veroorzaken dan veelal gevaar en ernstige gevoelens van onveiligheid. Ook komen regelmatig ongelukken voor bij het hanteren van vuurwapens. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het overdragen van vuurwapens en munitie ()."
11.
Vooropgesteld zij dat de keuze van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt (vgl. HR 16 november 1999, NJ 2000, 214). Het hof heeft blijkens zijn strafmotivering rekening gehouden met de omstandigheid dat verzoeker door het overdragen van een pistool met munitie een bijdrage heeft geleverd aan de circulatie van vuurwapens met de daaraan verbonden (en in casu verwezenlijkte) gevaren. Dit wordt verzoeker aangerekend en dat stond het hof vrij. Verzoeker wordt - anders dan middel stelt - niet aansprakelijk gehouden voor de levensberoving met het door hem geleverde vuurwapen.
12.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 16‑04‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
16 april 2002
Strafkamer
nr. 00329/00
LR/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 2000, nummer 22/001808-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1964, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 14 april 1998 - de verdachte ter zake van 1. "handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en 3. "mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing naar een aangrenzend Hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen naar aanleiding van een na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting doch vóór het eindarrest door de raadsman aan het Hof verzonden faxbericht.
3.2.
Met betrekking tot de behandeling van de zaak in hoger beroep is het volgende van belang:
- (i)
De eerste behandeling van het hoger beroep vond plaats op 7 juni 1999. Het Hof heeft op die terechtzitting het onderzoek geschorst, nadat de raadsvrouw namens de verdachte om aanhouding had verzocht vanwege de omstandigheid dat de verdachte in België verbleef in verband met een operatie van zijn vrouw.
- (ii)
Blijkens het proces-verbaal van de nadere terechtzitting van 23 december 1999 heeft het Hof het tegen de verdachte verleende verstek gehandhaafd en heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof de uitspraak bepaald op 6 januari 2000.
- (iii)
Op 6 januari 2000 heeft het Hof het bestreden arrest uitgesproken.
3.3.
Aan de schriftuur is een copie gehecht van een op 28 december 1999 gedateerd faxbericht van de raadsman aan de voorzitter van het Hof. Dat faxbericht houdt onder meer in:
"Ter zitting op 23 december jl. te 12.45 uur heb ik uw Hof geen uitleg kunnen geven waarom mijn cliënt [verdachte] niet aanwezig was ter zitting; (...) Wat ik ter zitting niet kon bevroeden was dat cliënt een dag voor de zitting in zijn achtertuin neergeschoten is; Cliënt belde met een nauwelijks hoorbare stem vanuit de intensive-care met deze mededeling en verzocht mij dit aan uw Hof door te geven, aan welk verzoek ik hierbij voldoe; Cliënt liet weten gaarne later nog in de gelegenheid gesteld te willen worden om alsnog ook persoonlijk zijn belangen te verdedigen. Wellicht ziet uw Hof reden om een tussenarrest te wijzen."
3.4.
Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal verstrekte informatie is genoemde fax op 28 december 1999 bij het Hof ingekomen. De Hoge Raad gaat er daarom van uit dat het Hof vóór de bestreden uitspraak van de inhoud ervan heeft kennis genomen.
Die inhoud heeft - naar in de bestreden uitspraak ligt besloten - het Hof geen aanleiding gegeven tot heropening van het onderzoek.
Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het belang dat gemoeid is met afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn dient te prevaleren boven de in het faxbericht vervatte wens van de verdachte om "later" nog in de gelegenheid gesteld te worden om "alsnog persoonlijk zijn belangen te verdedigen". Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van enige rechtsregel, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is, gelet op de omstandigheid dat de feiten dateren uit 1996 en 1997 en op het hiervoor onder 3.2 geschetste procesverloop in hoger beroep en voorts in aanmerking genomen dat in het faxbericht zelfs niet bij benadering is aangegeven op welke termijn de klaarblijkelijk ernstig gewonde verdachte in staat zou zijn ter terechtzitting te verschijnen.
3.5.
Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte heeft op 6 januari 2000 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 22 januari 2002 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 april 2002.