Zie het bericht ‘Zestien raadsheren opnieuw beëdigd’ op rechtspraak.nl (https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Gerechtshoven/Gerechtshof-s-Hertogenbosch/Nieuws/Paginas/Zestien-raadsheren-opnieuw-beedigd.aspx, laatst geraadpleegd op 20 juni 2023).
HR, 19-09-2023, nr. 21/04461
ECLI:NL:HR:2023:1256
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2023
- Zaaknummer
21/04461
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1256, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:601
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:4393
ECLI:NL:PHR:2023:601, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1256
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Voorbereidingshandelingen grootschalige hennepteelt (art. 11a jo. 11.5 Opiumwet). 1. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. 2. Is bij verdachte aangetroffen PGP-telefoon bestemd tot crimineel doel (telen van hennep)? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04461
Datum 19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 oktober 2021, nummer 20-002928-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van drie weken volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2023.
Conclusie 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG: Schuldwitwassen (art. 420quater Sr) en voorbereiding/vergemakkelijking hennepteelt (art. 11a Opiumwet). Middel 1: onjuiste beëdiging raadsheren Den Bosch. Middel 2: bij verdachte aangetroffen PGP-telefoon bestemd tot het criminele doel (telen van hennep)? AG meent van wel. Middel 3: overschrijding redelijke termijn in cassatiefase. Volgens AG kan de Hoge Raad in dit geval (gevangenistraf minder dan een maand) volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04461
Zitting 20 juni 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 27 oktober 2021 wegens 1. “schuldwitwassen” en 2. “voorwerpen vervoeren en voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Daarnaast heeft het hof een geldbedrag, sealbags, een weegschaal, een sealmachine/-apparaat en een PGP-telefoon verbeurdverklaard.
- 2.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II. Het eerste middel
3. Het eerste middel behelst de klacht dat sprake is van een fundamenteel gebrek dat tot nietigheid van de uitspraak moet leiden omdat het arrest is gewezen door een raadsheer of meer raadsheren die niet op de door de wet voorgeschreven wijze beëdigd is of zijn. Het betreft hier volgens de stellers van het middel dezelfde onvolkomenheid in de wijze waarop de beëdiging heeft plaatsgevonden als die welke aan de orde was in het arrest van 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, NJ 2023/43, m.nt. Vellinga.
4. Toen vaststond dat een aantal raadsheren van het hof Den Bosch niet was beëdigd op de door de wet voorgeschreven wijze, heeft de president van het hof daarover een brief verzonden aan de advocaten wie dit aanging en daarin duidelijk gemaakt op welke zaak van de advocaat deze onvolkomenheid betrekking had.1.In de voorliggende zaak hebben de stellers van het middel deze brief niet bijgevoegd. Ook ontbreekt onder de stukken van het geding een ander stuk of gegeven waaruit blijkt dat deze zaak behandeld zou zijn door één of meer niet op de wet voorgeschreven wijze beëdigde raadsheren. Omdat mij ook ambtshalve niet bekend is om welke raadsheren het in dit verband ging, kan ik de feitelijke grondslag van de klacht niet beoordelen.
5. Ook als zou (moeten) worden aangenomen dat het onderhavige arrest is gewezen door een of meer raadsheren die niet op de juiste wijze was of waren beëdigd, mist de klacht doel. In de toelichting op het middel wordt naar het arrest van HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, NJ 2023/43, m.nt. Vellinga verwezen, maar niet iets nieuws aangevoerd dat een ander licht op de kwestie zou kunnen werpen. Ik meen derhalve dat het middel dan afstuit op hetgeen de Hoge Raad in dat arrest ter zake heeft overwogen (zie o.m. rov. 5.7).
6. Het eerste middel leidt niet tot cassatie.
III. Het tweede middel
7. Het tweede middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat de bij de verdachte aangetroffen PGP-telefoon was bestemd tot het criminele doel (het telen van hennep).
8. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard, voor zover hier van belang, dat:
“2. hij op 26 maart 2020 in Nederland voorwerpen heeft vervoerd en voorhanden heeft gehad, te weten een sealmachine/- apparaat (Sealer PK 400) en (100) sealbags en een (digitale) weegschaal en een verpakkingstaperoller en (werk)handschoenen en een PGP-telefoon, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.”
9. Het hof heeft onder meer het volgende overwogen;
“Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde goederen bestemd waren voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf of voor het telen van een grote hoeveelheid hennep.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 11a Opiumwet stelt onder meer strafbaar degene die voorhanden heeft en vervoert stoffen of voorwerpen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (als bedoeld in artikel 11, derde lid, Opiumwet), dan wel voor het telen van een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Met betrekking tot de term ‘grote hoeveelheid’ als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet geldt dat in artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit is bepaald dat als een grote hoeveelheid moet worden beschouwd: 500 gram hennep, 200 hennepplanten en 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in lijst II.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de politie op 26 maart 2020 in de auto van de verdachte verschillende aan hennepteelt gerelateerde voorwerpen heeft aangetroffen, onder welke met name 100 sealbags, een verpakkingsroller, een sealmachine/-apparaat, een (digitale) weegschaal, en (werk)handschoenen. Daarnaast heeft de politie bij de fouillering van verdachte een PGP telefoon aangetroffen; een type telefoon dat regelmatig in het criminele circuit wordt gebruikt. Gelet op de aard en samenstelling van (het geheel van) alle aangetroffen voorwerpen en in het bijzonder de sealmachine, het aantal aangetroffen sealbags en de afmetingen daarvan (30/50 cm), kan uit de gezamenlijkheid van de aangetroffen voorwerpen niet anders afgeleid worden dan dat sprake is van een gerichtheid op en bestemming tot grootschalige hennepteelt en dat dit bij de verdachte bekend was of dat hij ernstige redenen had om zulks te vermoeden, te meer nu verdachte eerder is veroordeeld ter zake van hennepteelt. Daaraan doet niet af dat er voorwerpen zijn die ieder afzonderlijk ook voor de teelt van andere producten of anderszins kunnen worden gebruikt.
Het hof verwerpt in zoverre het verweer.”
10. Het onder 2 tenlastegelegde is toegesneden op art. 11a Opiumwet. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip “bestemd zijn tot” moet daarom geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling. Art. 11a Opiumwet luidt als volgt:
“Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.”
11. De totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt (Stb. 2014, 444), op grond waarvan art. 11a Opiumwet is komen te luiden als hiervoor weergegeven, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Reikwijdte strafrechtelijke aansprakelijkheid bij voorbereidingshandelingen
Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht.”
(Nota naar aanleiding van het eindverslag)2.
En:
“De term illegale hennepteelt wordt in dit verband gebruikt voor de bedrijfs- en beroepsmatige teelt en teelt van grote hoeveelheden en voor het gehele productieproces van cannabis, inclusief diensten en handelingen die met het oog daarop en op de verhandeling van cannabis worden verricht, alsmede de illegale uitvoer van grote hoeveelheden cannabis. Die ruime strekking is nodig, omdat de illegale teelt van hennep zich sinds de invoering van de expliciete strafbaarstelling van het telen van hennep heeft ontwikkeld tot een conglomeraat van activiteiten dat niet langer beperkt is tot illegale handelingen met hennepstekken of -planten of onderdelen daarvan. Rond de eigenlijke teelt is als het ware een hele industrie ontstaan, die op alle mogelijke manieren een bijdrage heeft geleverd en levert aan de professionalisering, schaaluitbreiding en innovatie van de illegale productie van cannabis. De hoogtijdagen van kleine hobbytelers die de kleine, lokale coffeeshop bevoorraden zijn allang voorbij. Tegenwoordig hebben veel coffeeshops een omzet die een systematische en stabiele toelevering van cannabis van constante kwaliteit vereist en alleen beroepsmatige en/of grootschalige telers kunnen dit garanderen. Het is overigens een misverstand te denken, dat de in Nederland geproduceerde cannabis alleen bestemd is voor de coffeeshops. Het tegendeel is waar, de hoeveelheid cannabis die in Nederland wordt geproduceerd overstijgt in ruime mate de nationale behoefte aan cannabis en dat overschot is voor de illegale export bestemd.”
(Memorie van toelichting)3.
12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328, NJ 2018/281, m.nt. Rozemond overwogen dat blijkens de (hiervoor weergegeven) wetsgeschiedenis voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet is vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.
13. De stellers van het middel menen dat “uit het arrest noch de bewijsmiddelen kan volgen dat de telefoon bestemd was tot het criminele doel”. De toelichting op het middel doet vermoeden dat zij daarbij enkel het oog hebben op het puur feitelijk telen. Alsdan berust het middel op een onjuiste, want te strikte rechtsopvatting betreffende de uitleg van het begrip illegale hennepteelt. Blijkens de hierboven geciteerde memorie van toelichting vallen onder (bedrijfsmatige/grootschalige) hennepteelt immers verschillende handelingen die in verband kunnen worden gebracht met het gehele productieproces van cannabis, waaronder tevens diensten en handelingen met het oog op de teelt en de verhandeling van cannabis zijn begrepen.4.In dat licht bezien acht ik het oordeel van het hof dat een regelmatig in het criminele circuit gebruikte PGP-telefoon bestemd is voor grootschalige hennepteelt, niet onbegrijpelijk. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat het hof de aard en samenstelling van het geheel, dus de gezamenlijkheid van alle aangetroffen voorwerpen bij zijn oordeel heeft betrokken.5.
14. Het tweede middel faalt.
IV. Het derde middel
15. Het derde middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
16. Namens de verdachte is op 28 oktober 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 augustus 2022 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim één maand is overschreden. Een voortvarende behandeling die overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, is niet meer mogelijk. Het middel klaagt daarover terecht. Omdat de opgelegde gevangenisstraf minder beloopt dan een maand, kan de Hoge Raad volstaan met de enkele constatering dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.6.
V. Slotsom
17. Zowel het eerste middel als het tweede middel faalt. Beide middelen kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering. Het derde middel is terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2023
Vgl. ook de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt: “Met nederwietteelt wordt in het algemeen het gehele illegale productieproces aangeduid vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct. Daarbij gaan de gedachten primair uit naar een teelt van enige omvang, welke mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico’s een professioneel karakter heeft.” (Kamerstukken II 1996/97, 25 325, nr. 3, p. 1).
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis (rov. 3.6.2 onder C).