Rb. Gelderland, 03-06-2016, nr. 302643
ECLI:NL:RBGEL:2016:3563, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
03-06-2016
- Zaaknummer
302643
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:3563, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 03‑06‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:6207, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:1467
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering tot staking of schorsing van de executie van een eerder bodemvonnis. Het bodemvonnis is in strijd met HR 31 oktober 2014, NJ 2015, 181 gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de beide mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden, zonder dat door de rechtbank van die (voorgenomen) rechterswissel voorafgaand aan het wijzen van vonnis mededeling is gedaan aan de partijen. De gang van zaken levert een ernstige schending op van het fundamentele recht dat een partij zijn standpunt mondeling naar voren heeft kunnen brengen. De regels omtrent de werkwijze in geval van een rechterswissel na de mondelinge behandeling kunnen niet worden ontgaan door dan maar helemaal geen rekening te houden met wat er bij de mondelinge behandeling is gezegd (zoals volgens een brief van de griffier is gebeurd). Vordering tot staking executie toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/302643 / KG ZA 16-229
Vonnis in kort geding van 3 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
statutair gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] ,
statutair gevestigd te [plaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] ,
statutair gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. N.W.M. van den Heuvel te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] (meervoud) genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van [eiseres]
- -
de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is een onderneming die zich bezighoudt met de verkoop van onderdelen, accessoires en aansluitmaterialen voor een grote verscheidenheid aan huishoudelijke apparaten. [eiseres] handelde eerst onder de naam [naam 1] en sinds begin 2014 onder de naam [naam 2]. Onder die laatste naam is [eiseres] een franchiseformule en een webwinkel gaan exploiteren en heeft zij een groot aantal [naam 1] winkels omgezet in [naam 2] winkels.
2.2.
[gedaagde 1] is een houderstermaatschappij die via Sirrino Investments B.V. 100% van de aandelen houdt in een aantal Nederlandse en internationale vennootschappen waaronder [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [bedrijf] . Binnen het [gedaagde 1] -concern, een totaal-leverancier van onderdelen en accessoires voor de elektro-huishoudelijke branche, is vanaf 1993 de naam [naam 2] door [gedaagde 2] gebruikt voor een winkelformule. [gedaagde 2] verkoopt in Nederland via 81 [gedaagde 2] -winkels producten aan particulieren. Het beeldmerk [naam 2] en de aanduiding [naam 2] worden door [gedaagde 2] sinds de jaren ’90 gebruikt voor winkels (waaronder een webwinkel) onder deze naam en als huismerk van [gedaagde 2] .
2.3.
In 2014 is [eiseres] bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie [plaats 2] , een bodemprocedure gestart tegen [gedaagden] , waarin zij onder meer heeft gevorderd:
1. de vervallenverklaring uit te spreken van het Benelux beeldmerk [naam 2] geregistreerd op 16 april 1998 en daarvan ambtshalve de doorhaling te bevelen, voor zover mogelijk per 12 maart 2014, de dag van het uitbrengen van de dagvaarding, dan wel per datum vonnis;
2. de vervallenverklaring uit te spreken van het Benelux woordmerk [naam 2]
geregistreerd op 19 augustus 1993 en daarvan ambtshalve de doorhaling te bevelen, voor zover mogelijk per 12 maart 2014, de dag van het uitbrengen van de dagvaarding, dan wel per datum vonnis;
3. [gedaagden] te veroordelen om elke inbreuk op het merkrecht van [eiseres] in de Benelux te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen het bestellen, de aankoop, distributie, het aanbieden, verkopen, de opslag, leveren en/of verhandelen, alles in de ruimste zin van het woord, van inbreuk makende producten waaronder accessoires voor stofzuigers;
4. [gedaagden] te veroordelen om elke schending van de handelsnaamrechten van [eiseres] , althans elk onrechtmatig handelen ten aanzien van de handelsnaam van [eiseres] in Nederland te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen ieder gebruik van de
aanduiding [naam 2] ter onderscheiding van de onderneming van [gedaagden]
alsook ieder gebruik van de aanduiding [naam 2] ter onderscheiding van waren en
diensten van [gedaagden] , waaronder accessoires voor stofzuigers;
5. te bepalen dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt voor ieder product waarmee - ter keuze van [eiseres] – door [gedaagden] aan de veroordeling onder 3. en/of 4. voormeld in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg is gegeven;
6. betaling aan [eiseres] van de volledige advocaatkosten van het geding ex artikel
1019h Rv, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde
termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen
vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
In reconventie hebben [gedaagden] gevorderd:
1. nietig te verklaren de door [eiseres] geregistreerde merken:
• Benelux beeldmerk [nummer 1] [naam 2] - logo d.d. 15 november2012;
• EG beeldmerk [nummer 2] [naam 2] - logo d.d. 11 februari 2014;
• EG woordmerk [nummer 3] [naam 2] d.d. 11 februari 2014;
en daarvan ambtshalve de doorhaling te bevelen voor zover mogelijk per 4 juni 2014 dan
wel per datum van het vonnis;
2. [eiseres] te veroordelen om iedere inbreuk op de merkrechten van [gedaagde 2] / [gedaagde 1] te weten;
• Benelux woordmerk [nummer 4] - [naam 2];
• Benelux woord-/beeldmerk [nummer 5] [naam 2] - logo;
• Benelux woord-/beeldmerk met depotnummer [nummer 6] [naam 2] - logo;
te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom;
3. [eiseres] te veroordelen om iedere schending van de handelsnaamrechten van [gedaagde 2] / [gedaagde 1] , althans ieder onrechtmatig handelen ten aanzien van de handelsnaam van [gedaagde 2] / [gedaagde 1] in Nederland te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen ieder gebruik van de aanduiding [naam 2] ter onderscheiding van de
onderneming van [eiseres] maar ook ieder gebruik van de aanduiding [naam 2] ter
onderscheiding van waren en/of diensten, zulks op straffe van een dwangsom;
4. [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van de door [gedaagde 2] / [gedaagde 1] op
[naam 2] geleden schade ten gevolge van de inbreuk op haar merkrechten, althans ten
gevolge van de schending van haar handelsnaamrechten, althans ten gevolge van het
onrechtmatig handelen van [eiseres] jegens haar, welke schade zal zijn op te maken hij
staat en te vereffenen volgens de wet;
5. veroordeling van [eiseres] in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten
waaronder de volledige advocaatkosten ex artikel 1019h Rv.
2.4.
Op 20 oktober 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van mr. R.T. Hermans, rechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie [plaats 2] . Partijen, bijgestaan door hun advocaten, zijn daarbij verschenen. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is vermeld dat partijen nog in onderhandeling zijn en aanhouding van drie weken vragen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 12 november 2014 voor doorhaling dan wel datumbepaling voortzetting comparitie van partijen. Indien partijen geen doorhaling of voortzetting van de comparitie wensten, zou de zaak worden verwezen naar een nadere rol voor het nemen van een conclusie van repliek in conventie aan de zijde van [eiseres] .
2.5.
Op 12 februari 2015 is de comparitie van partijen voortgezet ten overstaan van mr. R.T. Hermans, waarbij alleen de advocaten van partijen zijn verschenen. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is vermeld:
De advocaten van partijen hebben om deze voortzetting verzocht om te bespreken op welke wijze de procedure zal worden voortgezet.
Afgesproken is dat de conclusie van antwoord in reconventie tevens zal worden aangemerkt als een conclusie van repliek in conventie, gelet op de samenhang tussen de conventie en reconventie. Dat betekent dat mr. Van Gorp aan de beurt is om een conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie te nemen. Vervolgens zal mr. Chalmers Hoynk van Papendrecht nog een conclusie van dupliek in reconventie mogen nemen, waarbij hij zich uitdrukkelijk tot de reconventie zal beperken. Vervolgens zullen partijen vonnis vragen.
De zaak wordt verwezen naar de rol van woensdag 1 april 2015 voor het nemen van conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie.
2.6.
Op 18 mei 2016 is (eind)vonnis gewezen door mr. P.W.A. van Geloven, rechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie [plaats 2] . In dat vonnis (hierna verder: het vonnis) is het volgende overwogen en beslist:
3.62.
De rechter, ten overstaan van wie de comparities zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen omdat zij niet meer in het team handelsrecht werkzaam is.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1.
verklaart het Benelux beeldmerk [naam 2] met inschrijfnummer [nummer 5] gedeponeerd op 16 april 1998 vervallen voor alle waren en diensten in de klasse 11 en beveelt de doorhaling daarvan,
4.2.
verklaart het Benelux woordmerk [naam 2] met inschrijfnummer [nummer 4] gedeponeerd op 19 augustus 1993 vervallen voor alle waren en diensten in de klasse 11 en beveelt de doorhaling daarvan,
4.3.
wijst voor het overige de vorderingen af,
4.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 23.108,00,
4.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.6.
verklaart zich niet bevoegd voor wat betreft de vorderingen inzake de Gemeenschapsmerken van [eiseres] ,
4.7.
verklaart nietig het Benelux beeldmerk [naam 2] met inschrijfnummer [nummer 1] gedeponeerd op 15 november 21012 en beveelt de doorhaling daarvan,
4.8.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op het Benelux beeldmerk [naam 2] met inschrijfnummer [nummer 5] gedeponeerd op 16 april 1998 en het Benelux woordmerk [naam 2] met inschrijfnummer [nummer 4] gedeponeerd op 19 augustus 1993 te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat [eiseres] aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg zal geven tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt,
4.9.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis iedere schending van de handelsnaamrechten van [gedaagde 2] in Nederland te staken en gestaakt te houden, waaronder begrepen ieder gebruik van de aanduiding [naam 2] (s) ter onderscheiding van de onderneming van [eiseres] maar ook ieder gebruik van de aanduiding [naam 2] (s) ter onderscheiding van waren en/of diensten, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag dat [eiseres] aan deze veroordeling in het geheel of gedeeltelijk geen gevolg zal geven tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt,
4.10.
veroordeelt [eiseres] tot vergoeding van de door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geleden schade ten gevolge van de inbreuk op het Benelux beeldmerk [naam 2] met inschrijvingsnummer [nummer 5] gedeponeerd op 16 april 1998 en het Benelux woordmerk [naam 2] met inschrijvingsnummer [nummer 4] gedeponeerd op 19 augustus 1993, welke schade zal zijn op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4.11.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 22.500,00,
4.12.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 4.8. t/m 4.11. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
2.7.
Op 23 mei 2016 heeft de deurwaarder het vonnis van 18 mei 2016 aan [eiseres] betekend.
2.8.
In reactie op de brief van de advocaat van [eiseres] van 20 mei 2016 heeft de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , de advocaten van partijen bij brief van 24 mei 2016 als volgt bericht:
In deze zaak heeft een (comparitiezitting) plaatsgehad voor het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, partijen wel bekend, en een (comparitie)zitting na de datum van dat arrest.
In de processen-verbaal van deze zittingen is niets anders vermeld dan dat partijen om aanhouding van de zaak vragen in verband met schikkingsonderhandelingen, respectievelijk dat met partijen de verdere procesgang wordt besproken, te weten nadere conclusiewisseling. De zittingsrechter, mr. Hermans, is na afloop van de conclusiewisseling in een ander team werkzaam geworden.
De zaak is toebedeeld aan mr. Van Geloven. Hiervan is aan partijen geen melding gemaakt. De reden daarvan is dat het vonnis, gelet op de inhoud van de processen-verbaal, niet is gebaseerd, ook niet mede, op het verhandelde ter zitting, maar uitsluitend op grond van de uitvoerige conclusiewisseling tussen partijen.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter
I.
primair
[gedaagden] per direct gebiedt niet over te gaan tot dan wel te staken dan wel in te trekken de tenuitvoerlegging van het vonnis, dan wel de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen totdat in hoger beroep door het hof (in kracht van gewijsde) zal zijn beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt,
subsidiair
aan de eventueel toe te stane tenuitvoerlegging de uitdrukkelijk voorwaarde te verbinden dat [gedaagden] deugdelijke uit te winnen zekerheid stelt voor het alsdan door [eiseres] te betalen bedrag, te vermeerderen met de door de voorzieningenrechter te bepalen opslag voor kosten zijdens [eiseres] ,
meer subsidiair
een voorziening treft die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren,
II. bepaalt dat het vonnis van 18 mei 2016 onder punt 4.8. zodanig moet worden gelezen dat het verbod tot het gebruik van het merk en de handelsnaam [naam 2] zich niet uitstrekt tot het gebruik van het merk en de handelsnaam [naam 2] door andere (rechts)personen dan [eiseres] , waaronder in ieder geval begrepen de franchisenemers van [eiseres] ,
III. [gedaagden] veroordeelt in de volledige kosten van het geding ex artikel 1019h Rv, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagden] hebben zich er in de eerste plaats op beroepen dat [eiseres] geen (spoedeisend) belang bij haar vordering tot staking of schorsing van de executie heeft, omdat [eiseres] inmiddels uitvoering heeft gegeven aan het vonnis. Dat standpunt moet worden verworpen. Namens [eiseres] is verklaard dat zij wel druk bezig is met de uitvoering van het vonnis, maar dat de hoeveelheid uitingen waarin het woord ‘ [naam 2] ’ voorkomt zo groot is dat de kans groot is dat die niet allemaal zullen zijn verwijderd op het moment dat de termijn voor voldoening aan het vonnis verstrijkt. Voldoende aannemelijk is dat die kans reëel aanwezig is, gezien de onweersproken stelling van [eiseres] dat zij omvangrijke bedrijfsactiviteiten op internet ontplooit, alsmede sponsoringactiviteiten. Daarmee dreigt ook het niet denkbeeldige risico dat na het verstrijken van de termijn voor voldoening aan het vonnis [gedaagden] aanspraak zullen maken op verbeurde dwangsommen in verband met (mogelijk ook over het hoofd geziene) uitingen waarin het woord ‘ [naam 2] ’ nog voorkomt. Met het oog hierop heeft [eiseres] er een spoedeisend belang bij reeds voor het verstrijken van de termijn voor voldoening aan het vonnis duidelijkheid erover te krijgen of [gedaagden] het vonnis verder mogen ten uitvoerleggen vanwege de daaraan volgens [eiseres] klevende gebreken in de wijze van tot standkoming.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vordering tot staking of schorsing van de executie ten grondslag dat aan het vonnis zodanige gebreken kleven wat betreft de wijze van totstandkoming dat executie daarvan in afwachting van de uitkomst van een door haar tegen dat vonnis in te stellen hoger beroep misbruik van bevoegdheid van [gedaagden] oplevert. Volgens [eiseres] is het vonnis in strijd met het bepaalde in HR 31 oktober 2014, NJ 2015, 181 gewezen door een andere rechter dan de rechter ten overstaan van wie de beide mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden, zonder dat door de rechtbank van die (voorgenomen) rechterswissel voorafgaand aan het wijzen van het vonnis mededeling is gedaan aan de partijen. Meer in het algemeen beroept [eiseres] zich erop dat door de gang van zaken het fundamentele beginsel van het recht op een mondelinge behandeling is geschonden.
4.3.
Geconstateerd moet worden dat in de procedure voorafgaand aan het vonnis twee comparities hebben plaatsgevonden ten overstaan van de rechter mr. Hermans, een eerste op 20 oktober 2014 en een tweede op 12 februari 2015. Van beide comparities is achteraf, buiten aanwezigheid van de partijen, een kort proces-verbaal opgemaakt, waarin in het geheel niets is vermeld van hetgeen over de inhoud van de zaak door de rechter toen is gevraagd en door de partijen en hun raadslieden daarover is verklaard. Tussen de partijen is niet in geschil dat in ieder geval over de inhoud van de zaak tijdens de drie en een half uur durende comparitie tussen de rechter, de partijen en hun raadslieden is gesproken. Geconstateerd moet voorts worden dat vervolgens op 18 mei 2016 vonnis is gewezen door een andere rechter dan mr. Hermans. Dat was het eerste vonnis dat sinds de eerste mondelinge behandeling in de procedure is gewezen en tevens het laatste, want een eindvonnis. Vast staat ook dat voorafgaande aan het wijzen van dat vonnis door de rechtbank geen mededeling is gedaan aan de partijen dat het vonnis door een andere rechter gewezen zou gaan worden.
4.4.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat deze gang van zaken niet in strijd is met HR 31 oktober 2014, NJ 2015,181, omdat aan schending van de regels die in dat arrest zijn gegeven blijkens het in het arrest geformuleerde overgangsrecht geen rechtsgevolg kan worden verbonden nu de eerste comparitie heeft plaatsgevonden vóór 31 oktober 2014. Dat standpunt wordt verworpen. In de eerste plaats moet worden geconstateerd dat uit het arrest niet volgt dat de in dat arrest geformuleerde regels niet reeds vóór 31 oktober 2014 van toepassing waren, maar alleen dat aan schending daarvan pas rechtsgevolg kan worden verbonden in procedures waarin na de datum van het arrest een mondelinge behandeling plaatsvindt. Nu een tweede comparitie ten overstaan van dezelfde rechter heeft plaatsgevonden na 31 oktober 2014 is er aanleiding wel rechtsgevolg te verbinden aan een schending van die regels, ook al is, daarover zijn de partijen het wel eens, bij die tweede comparitie niet meer inhoudelijk over de zaak gesproken, maar alleen over de vraag hoe het procedureel verder zou gaan. Aan dat laatste kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Zoals uit HR 15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:662) volgt, is de rechtspraktijk, in het bijzonder de administratie van de gerechten, gediend met een eenvoudig werkbaar stelsel en is een stelsel waarin telkens op zaaksinhoudelijke gronden moet worden beslist of aan de partijen mededeling moet worden gedaan van een rechterswisseling, niet eenvoudig werkbaar. Die overweging geldt voor het onderhavige geval ook. Het antwoord op de vraag of van een rechterswissel na een comparitie die na 31 oktober 2014 heeft plaatsgevonden mededeling moet worden gedaan moet niet afhangen van onderzoek ernaar of tijdens die comparitie wel of niet inhoudelijk over de zaak is gesproken. Bepalend is de datum waarop de (laatste) comparitie heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat aan de schending van de regels uit HR 31 oktober 2014, NJ 2015,181 rechtsgevolg kan worden verbonden. Welk rechtsgevolg is een andere vraag, waarop de voorzieningenrechter hierna terugkomt.
4.5.
Dat sprake is van schending van die regels in dit geval is onmiskenbaar. Door in het geheel geen mededeling te doen van de voorgenomen vervanging is aan de partijen de mogelijkheid ontnomen om te vragen om een nadere mondelinge behandeling. Maar ook los van schending van de regels met betrekking tot de werkwijze bij vervanging van de rechter na een mondelinge behandeling, moet worden aangenomen dat aan het vonnis een gebrek kleeft in de wijze van totstandkoming. Uit de brief van de griffier van de rechtbank blijkt dat een mededeling niet aan de partijen is gedaan omdat ‘het vonnis, gelet op de inhoud van de processen-verbaal, niet is gebaseerd, ook niet mede, op het verhandelde ter zitting, maar uitsluitend op grond van de uitvoerige conclusiewisseling tussen partijen’. Hoewel uit het vonnis zelf niet blijkt dat het tot stand is gekomen zonder enige acht te slaan op hetgeen ter zitting is besproken, moet er gelet op die brief van de griffier vanuit worden gegaan dat dit het geval is geweest. Een dergelijke gang van zaken waarbij een rechter -of dat nu de rechter is ten overstaan van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden of een andere- vonnis wijst uitsluitend op grond van schriftelijke processtukken zonder acht te slaan op hetgeen tijdens mondelinge behandelingen (die hebben plaatsgevonden) door en namens de partijen is verklaard, zonder dat de partijen daarmee hebben ingestemd, is ernstig in strijd met fundamentele beginselen van procesrecht. De partijen moeten er mede met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor op kunnen vertrouwen dat de rechter die vonnis wijst zich daarbij baseert op alle proceshandelingen (mondeling of schriftelijk) die zijn verricht en rekening houdt met al hetgeen de partijen door middel van die proceshandelingen naar voren hebben gebracht. Daarnaast levert de gang van zaken een ernstige schending op van het fundamentele recht dat een partij zijn standpunt mondeling naar voren heeft kunnen brengen. Om zulke dingen te voorkomen of in goede banen te leiden gelden nu juist ook de regels met betrekking tot de werkwijze in geval van een rechterswissel na de mondelinge behandeling. Die kunnen uiteraard niet worden ontgaan door dan maar helemaal geen rekening te houden met wat er bij de mondelinge behandeling is gezegd.
4.6.
De vraag is welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden. Dat het vonnis nietig is, zoals [eiseres] heeft betoogd, kan niet worden aangenomen. Zeer bijzondere gevallen daargelaten, heeft een door een rechter gedane uitspraak rechtskracht die alleen door het instellen van een rechtsmiddel kan worden aangetast. Wel is de vraag of een vonnis waaraan een fundamenteel gebrek kleeft in de wijze van totstandkoming hangende een hoger beroep ten uitvoer moet kunnen worden gelegd. Anders dan namens [eiseres] is betoogd is niet gezegd dat een hoger beroep tegen het vonnis tot vernietiging daarvan moet leiden. Bij gegrond bevinding van grieven zal de appelrechter de zaak binnen de kaders van het appelprocesrecht opnieuw inhoudelijk moeten behandelen en kan de uitkomst uiteindelijk bekrachtiging van het vonnis zijn. [gedaagden] hebben betoogd dat hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is gezegd nadien door [eiseres] in een conclusie ook naar voren gebracht heeft kunnen worden en is gebracht. Dat kan een gebrek als het onderhavige niet helen. Ten eerste niet omdat een mondelinge behandeling waarbij de partijen en de rechter direct contact met elkaar hebben juist niet gelijk gesteld kan worden met een schriftelijk processtuk. Maar afgezien daarvan is inherent aan een vonnis waaraan een fundamenteel gebrek als het onderhavige kleeft wat betreft de wijze van totstandkoming dat het debat over hoe de beslissing zou zijn uitgevallen zonder dat gebrek speculatief is en speculatie daarover in beginsel de waarborg die het recht doen op basis van een mondelinge behandeling biedt, niet opzij kan zetten. De partijen hebben overigens geen inhoudelijke standpunten over de zaak gegeven aan de hand waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat de beslissing zonder gebrek in de totstandkoming noodzakelijkerwijs hetzelfde zou zijn uitgevallen. [eiseres] heeft daarentegen juist concreet gesteld dat en waar in het vonnis geen rekening is gehouden met hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht.
4.7.
Hoewel dat voor [gedaagden] , aan wie het gebrek in de wijze van totstandkoming van het vonnis niet kan worden aangerekend, bezwaarlijk is, kan aan de belangen van [eiseres] dat een veroordeling van haar op een zorgvuldige en behoorlijke manier tot stand komt en dat zij niet (grote) schade zal ondervinden van tenuitvoerlegging van een vonnis waaraan een fundamenteel gebrek kleeft in de gegeven omstandigheden bezwaarlijk anders tegemoet worden gekomen dan door de executie van het gebrekkig tot stand gekomen vonnis hangende een hoger beroep daartegen te doen staken. Van [eiseres] mag dan wel worden verlangd dat zij met voortvarendheid procedeert in hoger beroep en de grieven en de toelichting daarop, als het procesreglement daaraan niet in de weg staat, meteen in de dagvaarding opneemt. De hierna te geven beslissing geldt uiteraard onder de voorwaarde dat [eiseres] tijdig hoger beroep instelt tegen het vonnis. Een bevel tot staking van de executie zal beperkt worden totdat in hoger beroep is beslist, maar niet totdat een uitspraak in hoger beroep kracht van gewijsde heeft gekregen. Dat gaat thans te ver.
4.8.
Aangezien op grond van het voorgaande de staking van de executie van het vonnis in afwachting van het hoger beroep zal worden bevolen, heeft [eiseres] geen belang meer bij de beoordeling van de vordering onder II. Dat punt kan zij tevens in hoger beroep aan de orde stellen.
4.9.
Wat overigens nog is aangevoerd, behoeft – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – geen nadere bespreking.
4.10.
Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden die zal worden gemaximeerd zoals hierna is vermeld.
4.11.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten is geen grond, omdat het hier alleen ging over de vraag of het vonnis zodanig gebrekkig tot stand is gekomen dat het niet ten uitvoer behoort te kunnen worden gelegd. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,33
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.522,33
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagden] de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie [plaats 2] , van 18 mei 2016, onmiddellijk te staken en gestaakt te houden totdat in hoger beroep door het hof zal zijn beslist, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] niet aan dit bevel voldoen totdat een maximum van € 2.500.000,00 zal zijn bereikt,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.522,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 3 juni 2016.