RvdW 2015/73
Het door de raadsman aangevoerde behoefte het hof niet op te vatten als een verweer in de zin van art. 359a Sv.
HR 09-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3541
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 december 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den Brink
- Zaaknummer
13/04623
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:3541, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑12‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:2256, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑09‑2014
- Wetingang
Art. 359a Sv
Essentie
Het hof heeft het door de raadsman aangevoerde kennelijk niet opgevat als een verweer in de zin van art. 359a Sv waarop bepaaldelijk een met redenen omklede beslissing diende te worden gegeven. Gelet enerzijds op wat in HR 30 maart 2004, NJ 2004/376 is vooropgesteld en anderzijds op hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 september 2013, nummer 20/000661-11, in de strafzaak ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.