NJB 2023/1572:Weigering uitlevering vanwege het risico van een flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces en het ontbreken van een effectief rechtsmiddel: herhaling en toepassing van HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:463, over de bevoegdheidsverdeling tussen de rechter en de minister t.a.v. een beroep op een inbreuk op art. 6 EVRM en art. 14 lid 1 IVBPR. In casu is sprake van een uitzondering op het uitgangspunt dat in de gevallen waarin de uitlevering ter strafvervolging is gevraagd, de uitleveringsrechter in beginsel niet inhoudelijk oordeelt over een beroep op dreigende en/of voltooide mensenrechtenschendingen, nu n.a.v. een voldoende onderbouwd verweer is komen vast te staan: dat een reëel risico bestaat dat de opgeëiste persoon bij uitlevering te maken zal krijgen met politieke inmenging in zijn berechting en dat hij dan niet zal worden berecht door een onafhankelijk gerecht; dat regelgeving in dit geval onvoldoende waarborg voor een eerlijke berechting biedt gelet op de zeer zorgelijke recente geschiedenis van de vervolging en berechting van politieke tegenstanders; en dat voor de opgeëiste persoon i.v.m. de aldus omschreven flagrante inbreuk op het recht op een eerlijk proces geen effectief rechtsmiddel openstaat.