Zie o.m. HR 13 mei 1986, NJ 1987, 277.
HR, 07-07-2009, nr. 07/11826
ECLI:NL:HR:2009:BH5707
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/11826
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BH5707
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5707, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5707
ECLI:NL:PHR:2009:BH5707, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5707
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
1. Voorhouden van de stukken ex art. 301 Sv. 2. Bewijs poging tot uitvoer. Ad 1. Gelet op de gang van zaken m.b.t. de tot het bewijs gebezigde aanvullende pv’s, en in aanmerking genomen dat de raadsman, nadat de Vz. de korte inhoud van een aantal stukken had medegedeeld, heeft verklaard geen behoefte te hebben aan het verder voorhouden van de stukken uit het dossier, heeft de verdediging geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat genoemde pv’s niet t.t.z. zijn voorgelezen dan wel aldaar niet de korte inhoud daarvan is medegedeeld. Ad 2. Mede in het licht van ’s Hofs (uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleide) vaststellingen is ’s Hofs oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en zijn mededaders naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf om 200 kg weed buiten NL grondgebied te brengen, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
7 juli 2009
Strafkamer
nr. 07/11826
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 2007, nummer 21/003871-03, in de strafzaak tegen:
[HV], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 24 maart 2002 tot en met 26 maart 2002 in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, in totaal ongeveer 200 kilogram weed, zijnde weed een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II (hierna te noemen: softdrugs), immers hebben verdachte en zijn mededaders, opzettelijk:
- afspraken gemaakt over de verkrijging en aanschaf van genoemde hoeveelheid softdrugs en de prijs van die softdrugs en de financiële afwikkeling van de transactie en de plaats van de overdracht en de betaling van die softdrugs en de wijze waarop de overdracht en de betaling van die softdrugs zou plaatsvinden en
- een geldbedrag voor de aankoop van die softdrugs verschaft en
- een deel van die softdrugs opgehaald en in een auto (een blauwe volkswagen transporter) geladen en vervoerd naar de plek van de overdracht en overgeladen in een andere auto (een witte mercedes vito voorzien van een Engelse kentekenplaat), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 26 maart 2002 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft afgeleverd een hoeveelheid van (ongeveer) 40,5 kilogram hennep en/of weed, zijnde hennep en/of weed een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als de waarnemingen van het regionale rechercheteam:
"Op dinsdag 26 maart 2002, omstreeks 18.00 uur, werd gezien dat een blauwe Volkswagen Transporter, gekentekend [AA-00-BB], met daarachter een grijze Volvo S80, gekentekend [CC-00-DD], en met daarachter een rode Alfa Romeo, gekentekend [EE-00-DD] reden in de richting van het "Tulip Inn" hotel. Dezelfde dag omstreeks 18.05 uur werd de bestuurder van de Volkswagen Transporter herkend als: [JvE].
Dezelfde dag omstreeks 19.50 uur werd gezien dat een donkerkleurige personenauto, merk Jaguar, gekentekend [GG-00-HH], de parkeerplaats opreed van genoemd "Tulip Inn" hotel. Er zat één persoon in de Jaguar die daar uitstapte. Deze werd herkend als [HV], geboren op [geboortedatum] 1953. Gezien werd dat [HV] via de hoofdingang het "Tulip Inn" hotel binnen ging. Op het moment dat de Jaguar daar de parkeerplaats opreed, reed daar een grijze Mercedes Vito, voorzien van het Engelse kenteken [II-00-JJ], achteraan.
Dezelfde dag omstreeks 20.20 uur werd gezien dat [JvE] als bestuurder van de Volkswagen Transporter daarmee eveneens de parkeerplaats bij het "Tulip Inn" hotel opreed. Hij parkeerde de Volkswagen Transporter op een afstand van ongeveer 30 meter achter de Mercedes Vito.
Kort daarna werd gezien dat [JvE] en [HV] met elkaar stonden te praten op deze parkeerplaats. Daarna liep een persoon, die werd herkend als [RR], geboren op 20 september 1957, op de parkeerplaats en ging bij [JvE] en [HV] staan.
Dezelfde dag omstreeks 20.25 uur werd gezien dat [HV] via de hoofdingang naar binnen liep. Meteen daarna liep [HV] weer op de parkeerplaats in de richting van [JvE] en [RR]. Hij was op dat moment in gezelschap van een blanke man, ongeveer 1.65 a 1.70 meter lang, smal postuur, kort donker haar, geen gezichtsbeharing. Gezien werd dat [JvE] daarna de Volkswagen Transporter links naast de Mercedes Vito parkeerde. Gezien werd dat de achterdeur van de Volkswagen Transporter was geopend. Gezien werd dat [JvE] voorover achter in de Volkswagen Transporter bukte en daarna naar de Mercedes Vito liep, waarvan inmiddels de linker zijschuifdeur ook was geopend. Nadat [JvE] daar was aangekomen werd die schuifdeur weer gesloten."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van voornoemde verbalisanten dan wel een van hen:
"Op dinsdag 26 maart 2002 omstreeks 21:00 uur werd door ons, verbalisanten, in de Mercedes Vito voorzien van Engels kenteken [II-00-JJ] in de achterruimte een viertal gevulde kartonnen dozen aangetroffen. In de ruimte van de bus, waar deze dozen stonden, hing een voor ons bekende geur van weed. Door mij, verbalisant [verbalisant 3], werd een (1) doos opengemaakt. In deze doos zagen wij, verbalisanten, dat er 20 pakketten weed lagen."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In een cel van het politiebureau te Epe zag ik 4 grote kartonnen dozen staan, waarin een aantal plastic zakken met daarin kennelijk gedroogde toppen van hennepplanten. Totaal werd gewogen 40,50 kilogram.
Aan kleur, geur en uiterlijk herkende ik de inhoud van de zakken als hennep. Uit een willekeurige zak van iedere doos en uit de geopende zak nam ik een monster waarop ik een indicatieve test uitvoerde middels het daarvoor aangewezen testbuisje nummer 8 van de Narco test-set Duquenois Reagent. Ik zag dat bij iedere test de vloeistof in het testbuisje, na samenbrengen met het monster, blauw-paars verkleurde. Dit wil zeggen dat de stof T.H.C, (tetra hydro cannabinol) bevat, de werkzame stof van hennepplanten. Deze gedroogde bloemtoppen worden verkocht als weed/wiet."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [MA]:
"De man van de garage (het hof begrijpt: [JvE]) reed op 26 maart 2002 in de blauwe bus voorop, daarachter reed [RR] (het hof begrijpt: [RR]) in de grijze Volvo S80 en daarachter reed ik in de rode Alfa. Het tijdstip dat we wegreden schat ik op een uur of vijf. Omstreeks 18.00 uur kwamen we met zijn drieën aan op de parkeerplaats van een hotel genaamd Tulip Inn. Het betrof hier de parkeerplaats waar ik later op de avond ben aangehouden. Kort nadien reed de man van de garage weer weg in zijn blauwe bus.
[RR] en ik zouden hier blijven wachten op de man van de Jaguar, die omstreeks 19.00 uur hier naar toe zou komen. [RR] en ik zijn toen naar binnen gegaan en hebben in het restaurant wat gegeten en gedronken. Omstreeks 19.00 uur was de man met de Jaguar nog niet verschenen. Ik merkte dat [RR] geïrriteerd begon te raken omdat de man er nog niet was. Volgens mij heeft [RR] een aantal telefoontjes gepleegd. Het was rond 20.00 uur dat we de Jaguar het terrein op zagen rijden. Vlak achter de Jaguar kwam ook de bus de parkeerplaats op rijden. [RR] vertelde dat hij naar buiten zou gaan, en hij vroeg mij om aan de tafel te blijven zitten. Ik vond dat geen probleem. Ongeveer 5 minuten later kwam [RR], in het gezelschap van twee mannen het restaurant weer binnen. Een van de mannen herkende ik als bestuurder/eigenaar van de Jaguar. De andere man betrof een blanke man met kort stekelig haar. Alle drie de mannen kwamen bij mij aan de tafel zitten. Ik hoorde dat de man met het stekelig haar Engels sprak. Ik weet niet of het een Engelsman was, maar hij sprak de Engelse taal. Zowel [RR] als de man van de Jaguar spraken in de Engelse taal met hem. Op een gegeven moment stapten de man van de Jaguar, en de Engels sprekende man op en liepen naar buiten."
e. schriftelijke bescheiden, voor zover inhoudende uitgewerkte (door [verbalisant 5] uitgeluisterde) tapgesprekken:
"Gespreksgegevens: [...]
Tijdstip: 26-03-02 12:59:01 In/uit: U
Met nummer 31 - 06 - [001]
Tenaamstelling
Beller [H]
Gebelde ENGELS SPREKEND PERSOON
Onderwerp AFLEVERING
Classificatie
In PV
Luisteraar [verbalisant 5]
Samenvattend gesprek.
[H] belt uit met een Engelssprekend persoon. [H] zegt dat om vijf uur, het oké is dat de NN man 100 krijgt en dat morgen voor 8 uur de andere honderd geleverd wordt.
Gespreksgegevens: [...]
Tijdstip: 26-03-02 14:10:01 In/uit: U
Met nummer 31 - 06 - [001]
Tenaamstelling IN GEBRUIK BIJ [RR]
Beller [H]
Gebelde [RR] EN [JvE]
Onderwerp LEVERING
Classificatie
In PV
Luisteraar [verbalisant 5]
Samenvattend gesprek.
[H] belt uit met [RR]. [RR] zegt dat hij wilde weten hoe of wat. Hierna had die persoon tegen [RR] gezegd dat er toch een auto gehuurd kan worden en bij Naarden geplaatst kan worden. [H] zegt dat hij toch gewoon met zijn eigen bus die zooi er neer kan zetten. [H] zegt dat het er maar honderd zijn. [RR] zegt dat die persoon zelf wel even aan de lijn komt.
Hierna komt [JvE] aan de telefoon. [H] zegt dat het toch gewoon in de blauwe bus kan. [H] vraagt aan [JvE] of morgenvroeg het restant...
Gespreksgegevens; [...]
Tijdstip: 26-03-02 19:07:01 In/uit: U
Met nummer 31 - 06 - [001]
Tenaamstelling IN GEBRUIK BIJ [RR]
Beller [H]
Gebelde [RR]
Onderwerp WACHTEN OP DE LEVERING
Classificatie
In PV
Luisteraar [verbalisant 5]
Samenvattend gesprek.
[H] belt met [RR]. [RR] zit nog steeds te wachten. [H] zegt dat die gozer al bij hem is.
Gespreksgegevens [...]
Tijdstip 26-03-02 19:30:01 In/uit: U
Met nummer 31 - 06 - [001]
Tenaamstelling IN GEBRUIK BIJ [RR]
Beller [H]
Gebelde [RR]
Onderwerp LEVERING
Luisteraar [verbalisant 5]
Samenvattend gesprek.
[H] belt met [RR]. [RR] zit daar nog steeds te wachten zegt hij. [H] zegt tegen [RR] dat hij dan beter met die gozer naar [RR] kan komen, anders moeten hun ook nog straks naar [H] en die gozer rijden.
Gespreksgegevens [...]
Tijdstip 26-03-02 19:36:01 In/uit: U
Met nummer 31 - 06 - [001]
Tenaamstelling IN GEBRUIK BIJ [RR]
Beller [H]
Gebelde [RR]
Onderwerp AFLEVERING.
Luisteraar [verbalisant 5]
Samenvattend gesprek.
[H] belt met [RR] en zegt dat hij onderweg is met die jongen en [RR] daar moet blijven. [H] vraagt of die jongen van hem, met hem mee is. [RR] zegt dat die hier ook zit."
f. een proces-verbaal van politie van 15 mei 2006, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:
"Contact tussen [HV] en één van de anderen ontstond veelal na een semafoon/buzzermelding gedaan door bovengenoemde [JvE] of [RR], middels een cijfercode.
Na de semafoon/ buzzer-melding werd dan een telefonisch contact vastgesteld met een manspersoon welke een jong klinkende stem droeg met een 'Utrechts accent'.
Die stem werd door mij gedurende het onderzoek als de stem van [HV] betiteld.
Omdat deze persoon, [HV], zo frequent in contact was met [JvE] en/of [RR], werd hij in de uitwerking van de tapgesprekken betiteld met enkel zijn voornaam: [H]. Daar waar ik enkel de voornaam [H] gebruikte in het uitwerken, werd daarmee door mij bedoeld [HV].
De periode waarin de stem van [HV] te horen was, betreft enkele maanden voordat de aanhouding plaatsvond. In deze maanden was deze stem met regelmaat, in ieder geval enkele malen in de week, te horen tijdens de afgeluisterde telefoongesprekken. Het afluisteren van telefoonlijnen van [HV] begon vanaf 4 februari 2002, daarvoor was zijn stem te horen over de afgeluisterde lijnen van [JvE] en [RR]. Deze lijnen kregen voor de verwerking binnen het daarvoor gebruikte computerprogramma letter/cijfer codes mee. Zo werden lijnen welke [HV] gebruikte genaamd: VER-1, VER-2, EIJK-1. Hiermee aangevende dat de herkenning van de stem van [HV] zonder twijfel werd genoteerd in de uitwerking van de gesprekken.
Daarnaast was er een duidelijk verschil op te maken tussen beide stemmen. [HV] sprak met een 'jong klinkende' stem met 'Utrechts' accent, terwijl [HdB] met een zgn. 'kampers' accent sprak. Overigens wordt opgemerkt dat er geen telefoonlijnen zijn afgetapt van [HdB]. Voor mij als rechercheur die belast was met het bijna dagelijks uitwerken van afgeluisterde telefoongesprekken was er, na enkele aangehoorde gesprekken, geen twijfel wanneer [HV] een telefoongesprek voerde."
g. een proces-verbaal van politie van 15 mei 2006, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas verbalisant:
"Gedurende de periode september 2001 tot juni 2002 was ik als tactisch coördinator werkzaam binnen het onderzoeksteam Eldop. In die periode werden er vele telefoongesprekken afgeluisterd van onder andere [HV]. De gesprekken die door deze [H] werden gevoerd werden in de uitgewerkte tapgesprekken aangeduid als '[H]' of '[HV]. Dit betrof: [HV], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats]. Gedurende het onderzoek werden door mij vele uitgewerkte telefoongesprekken uitgeluisterd, die inhoudelijk van belang waren voor het onderzoek. Door mij werden met name de telefoongesprekken uitgeluisterd die binnen het onderzoek plaats vonden op 26 maart 2002. Hieronder waren ook de telefoongesprekken die die dag werden gevoerd door een persoon die binnen het onderzoek bekend was geworden als [HV]. De stem van [H] klonk jeugdig en was duidelijk herkenbaar door een zogenaamd Utrechts accent. Deze telefoongesprekken werden door mij die dag als tactisch coördinator mee uitgeluisterd, vanwege het feit dat er op die dag door mij een aanhoudingsactie en onderscheppingsactie werd gecoördineerd. [HV] werd tijdens deze aanhoudingsactie op 26 maart 2002 aangehouden en enkele dagen ingesloten in het politiebureau Doetinchem. Tijdens de periode dat [HV] daar was ingesloten heb ik hem ontmoet en werd door mij een gesprek met hem gevoerd. Ik hoorde toen dat de stem van deze [HV] dezelfde stem was als de stem van de persoon die, in de door mij uitgeluisterde telefoongesprekken, op de dag van zijn aanhouding te horen was en die door de uitluisteraars werd aangeduid als [H] of [HV]."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [JvE]:
"Ik wil u nu verklaren wat mijn aandeel is in de aankoop van 40 kg weed, welke is aangetroffen op 26 maart 2002 tijdens mijn aanhouding in Naarden.
Ik wil beginnen in het weekend van 23/24 maart 2002. [RR] (het hof begrijpt: [RR]) kwam bij mij en vroeg mij of ik weed kon regelen. Hij zei dat hij elke week wel 200 kg kwijt kon. Die maandag daarna belde hij mij en vroeg of ik al wat geregeld had. Ik vertelde hem dat ik niks geregeld had zonder dat ik zekerheid had. Ik bedoel daarmee dat ik geld wilde zien. Toen ik onderweg was naar Doornspijk werd ik gebeld door [RR] en we maakten de afspraak dat we elkaar zouden ontmoeten in Bussum. In Bussum heeft [RR] mij een tas met geld laten zien. Ik kreeg van [RR] een plastic zak met daarin geld. Na de ontmoeting met [RR] in Bussum, heb ik met [BO] (het hof begrijpt: [BO]) gebeld. Ik heb met [BO] afgesproken bij de BMW garage. [BO] was met [HdB] samen. Ik heb [BO] die avond die plastic zak gegeven. Dit was voor een aanbetaling. Ik heb aan [BO] een bestelling gedaan voor 200 kg weed. [BO] had gezegd dat als ze 100 kg konden krijgen het al veel was. [BO] en [H] hebben mij gezegd dat het 5300,= NLG per kilo moest kosten. De volgende dag, dinsdag 26 maart 2002, ben ik een hapje gaan eten in een restaurantje in Naarden. [H] en [BO] (het hof begrijpt: [HdB] en [BO]) kwamen later. [BO] bleef bij mij. Ik gaf de sleutels aan [H] en [H] stapte in mijn bus en ging voor twee uur weg met mijn bus. Omdat zij het adres geheim wilden houden zijn ze zonder mij het spul gaan halen. Nadat [H] met de bus was teruggekomen, zei [H] tegen [BO] dat er 40 in zat. Ik ben daarna in de bus gestapt en naar de Tulip Inn gereden."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [JvE]:
"Al maanden vertelt [RR] aan mij dat hij weed kan afzetten in het buitenland waaronder Engeland. Hij noemt ook Duitsland, hij heeft eigenlijk overal mensen zitten. Ik heb tegen [RR] gezegd dat de prijs 5300,= NLG per kilo is. Op zaterdag stond [RR] bij mij op de dam. Toen [RR] bij mij kwam wilde hij dat ik 200 kg weed regelde. Op maandag werd ik gebeld door [RR] dat hij mij wilde zien. Hij kon mij de zekerheid tonen. Met die zekerheid bedoel ik het geld. Ik ben die avond naar Bussum gegaan en heb [RR] en NNman ontmoet.
Ik kreeg daar een gele plastic zak met Engels geld van [RR]. Dit geld was bedoeld als een aanbetaling van 10% voor de weed. Ik ben weggegaan en heb gebeld met [BO] met de snor (het hof begrijpt: [BO]). Ik heb [BO] daarna ontmoet bij de BMW garage in Naarden.
[BO] was daar samen met [H] (het hof begrijpt: [HdB]). Ik heb op dat moment met [BO] en [H] de bestelling gedaan voor 200 kg weed. Ik begreep dat 200 kg zeer moeilijk haalbaar was om te regelen. Thuis heb ik met [RR] gesproken dat het overige Engelse geld moest worden gewisseld."
j. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ken [JvE]. Op de dag van mijn aanhouding, 26 maart 2002, was ik op het parkeerterrein bij het Tulip Inn hotel in Naarden. Ik stond bij de auto met het Engelse kenteken, want [JvE] stond bij deze auto. Ik ben in een discussie met [JvE] geraakt."
k. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [BO]:
"Een paar dagen voor de levering van mij van de weed nam [JvE] contact met mij op. [JvE] vroeg aan ons (het hof begrijpt: [BO] en [HdB]) of we aan weed konden komen. Ik geloof dat we op een maandag contact met hem hebben gehad. In ieder geval hebben we op een maandag een prijsafspraak met [JvE] gemaakt. We kwamen een prijs overeen van 5300,- gulden per kilo weed. Ik heb toen met hem afgesproken dat we meteen 40 kilo konden leveren. [JvE] wilde ons in Engelse ponden betalen. De daadwerkelijke aflevering van de weed was bij de BMW garage in Naarden. Het was toen omstreeks 19.00 uur 's avonds."
2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Verweer van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat niet kan worden bewezen dat de persoon die in de in het dossier aangehaalde taps "[H]" wordt genoemd, verdachte [HV] betreft.
Waar in het dossier wordt gesproken over [H], kan alleen worden bedoeld [HdB], omdat verdachte niets te maken heeft met de drugsdeal. Op het moment van aanhouding was verdachte op het parkeerterrein van het Tulip Inn hotel in Naarden om aan [JvE] geld te overhandigen. Dit geld, in totaal 5000 engelse ponden, was de ex-partner van verdachte aan [JvE] verschuldigd, omdat [JvE] haar auto had gerepareerd. Deze verklaring wordt volgens de raadsman ondersteund door de feiten, genoemd in de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Utrecht, gedateerd 19 maart 2003 (door de raadsman ter zitting overgelegd). Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [RR] en [BO] niet kent. Hij heeft dan ook geen telefoongesprekken gevoerd met [RR]. Met de [H] die in de tapgesprekken wordt genoemd kan daarom niet verdachte worden bedoeld. Geen van de medeverdachten heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte. De raadsman is van mening dat de verklaring hiervoor eenvoudig is: verdachte was niet betrokken bij de drugsdeal.
Er is volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Overwegingen van het hof
1. [MA], evenals verdachte op 26 maart 2002 aangehouden op het parkeerterrein bij de Tulip Inn, heeft bij de politie verklaard dat hij die avond samen met [RR] bij het hotel in Naarden was. [RR] vertelde hem dat zij daar zouden wachten op de man met de Jaguar, die omstreeks 19:00 uur naar de Tulip Inn zou komen. [MA] verklaarde dat de man met de Jaguar er omstreeks 19:00 uur nog niet was en dat [RR] hierop een aantal telefoontjes pleegde. Het was rond 20:00 uur dat de Jaguar het parkeerterrein bij de Tulip Inn op kwam rijden. Vlak achter de Jaguar kwam ook een bestelbus de parkeerplaats oprijden. Volgens [MA] kwam [RR] ongeveer vijf minuten later in het gezelschap van twee mannen het restaurant van de Tulip Inn binnen. [MA] herkende de ene man als de bestuurder van de Jaguar, de andere man sprak in de Engelse taal.
2. Ook de politie is getuige geweest van de samenkomst op het parkeerterrein bij de Tulip Inn op 26 maart 2002. Uit het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de observatie van het parkeerterrein blijkt het volgende. Op 26 maart 2002 wordt omstreeks 19:50 uur gezien dat een personenauto, merk Jaguar, de parkeerplaats oprijdt van het hotel Tulip Inn. Uit deze Jaguar stapt één persoon die wordt herkend als [HV], verdachte. Op het moment dat de Jaguar de parkeerplaats opreed, reed daar een Mercedes Vito bestelbus, voorzien van een Engels kenteken, achteraan. Omstreeks 20:20 uur wordt gezien dat [JvE] in een Volkswagen Transporter eveneens de parkeerplaats van het Tulip Inn hotel oprijdt. De Transporter wordt naast de Mercedes Vito bestelbus met het Engelse kenteken geparkeerd. Vervolgens wordt gezien dat [JvE] voorover in de Transporter bukt en daarna naar de Vito loopt. In de Mercedes Vito worden uiteindelijk in de achterruimte een viertal dozen aangetroffen met daarin pakketten weed.
3. Op 26 maart 2002 wordt [RR] om 19:07:01 uur gebeld door [H]. [RR] zegt dat hij nog steeds zit te wachten. [H] zegt dat die gozer al bij hem is. Om 19:30:01 uur wordt [RR] opnieuw gebeld door [H]. [RR] zegt dat hij daar nog steeds zit te wachten. [H] zegt tegen [RR] dat hij beter met die gozer naar [RR] kan komen, anders moeten zij ook nog straks naar [H] en die gozer rijden. [RR] wordt nogmaals door [H] gebeld om 19:36:01 uur. In dit gesprek zegt [H] tegen [RR] dat hij onderweg is met die jongen en dat [RR] daar moet blijven. [H] vraagt of die jongen van hem met hem mee is. [RR] zegt dat die bij hem zit. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat telefoonlijnen welke verdachte gebruikte onder andere genaamd werden: VER-2. Bovengenoemde gespreksverslagen zijn alle voorzien van het kenmerk VER-2. Hiermee werd aangegeven dat de herkenning van de stem van [HV], verdachte, zonder twijfel werd genoteerd in de uitwerking van de gesprekken.
4. Op 26 maart 2002 te 20:40 uur worden op de parkeerplaats van het Tulip Inn hotel aangehouden: [JvE] en verdachte, alsmede te 20:41 uur: [SW], [RR] en [MA]. Verdachte [SW] blijkt de Engelse nationaliteit te hebben.
5. Op woensdag 3 april 2002 wordt de verdachte [RR] een foto getoond van [SW]. [RR] verklaart dat hij met [SW] de Engelse taal heeft gesproken in het hotel in Naarden op 26 maart 2002, dat [SW] wel bij de Engelse bus zal horen en dat hij had begrepen dat [SW] de man was die de drugs kwam ophalen.
Conclusie
Op grond van bovenstaande is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting bij het hof, niet juist is. Het hof heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte [RR] wel degelijk kende. Met de verklaringen van [MA] en [RR], het observatieverslag van de politie en de gesprekgegevens acht het hof voldoende wettig bewijs aanwezig voor het feit dat verdachte op 26 maart 2002 met [RR] een afspraak had, dat [RR] omstreeks 19:00 uur al bij het Tulip Inn hotel was en vervolgens met verdachte heeft gebeld over hun afspraak. [RR] en verdachte hebben elkaar uiteindelijk tegen 20:00 uur die avond getroffen bij het Tulip Inn hotel in Naarden. Verdachte was daar in het gezelschap van de Engelse [SW] naartoe gekomen, met de kennelijke bedoeling om op het parkeerterrein in totaal 40,5 kilogram weed af te (laten) leveren aan [SW]. Vanuit de Volkswagen Transporter bestelbus werd de weed overgeladen in de bestelbus van [SW]. Alle betrokkenen zijn op heterdaad aangehouden door de politie.
Voorts acht het hof op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen, dat het oorspronkelijk om een hoeveelheid van 200 kilogram weed ging, maar dat verdachte en zijn medeverdachten er tot op de dag van aanhouding niet in geslaagd waren om meer dan de inbeslaggenomen hoeveelheid weed bij elkaar te krijgen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 301 Sv ten bezware van de verdachte acht heeft geslagen op twee processen-verbaal van politie van 15 mei 2006 die niet ter terechtzitting zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud aldaar niet is medegedeeld.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2005 houdt het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
(...)
De raadsman van verdachte vraagt het woord en betoogt -zakelijk weergegeven-:
(...)
Er bevinden zich ondermeer twee telefoontaps in het dossier, waarbij ik uit de taps zelf niet kan halen welke [H] het gesprek voert, terwijl in het overzichtsproces-verbaal wordt aangegeven dat het gaat om mijn cliënt. Beide mensen worden echter [H] genoemd.
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
- dat het hof de zaak verwijst naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Zutphen, (...)
- dat, gelet op de opmerking van de raadsman dat bij de telefoontaps niet telkenmale duidelijk is welke [H] het gesprek voert, aan de rechter-commissaris wordt verzocht om de desbetreffende politieambtenaren te laten rapporteren, welke aan [H] toegeschreven telefoongesprekken zijn terug te voeren op de verdachte [HV], waarbij het hof onder meer denkt aan de telefoongesprekken over het wisselen van het geld (pagina 198 tot en met 208)
(...)."
3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich:
a. een brief van de Rechter-Commissaris van 17 oktober 2005 aan de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], inhoudende:
"Bovenvermelde zaak is door het Gerechtshof Arnhem terugverwezen aan de rechter-commissaris in Zutphen en is door de raadsman van verdachte [HV] gevraagd om aan de rechter-commissaris door u te laten rapporteren, welke aan [H] toegeschreven telefoongesprekken met name de telefoongesprekken over het wisselen van het geld (pagina 198 t/m 208 van het proces-verbaal) op verdachte [HV] of verdachte [HdB] zijn terug te voeren. Zoudt u bij aanvullend proces-verbaal dit aan de rechter-commissaris kunnen rapporteren?"
b. een brief van de Advocaat-Generaal bij het Hof van 26 april 2006 aan de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], waarop met pen is aangetekend 'ex adv/oag', inhoudende:
"Zoals ik telefonisch reeds met u en uw collega [verbalisant 5] heb besproken, zou ik nog graag enige aanvullende informatie ontvangen in verband met de strafzaak tegen [HV] geboren [geboortedatum]/1953 te [geboorteplaats], welke zaak bij het Gerechtshof te Arnhem zal dienen op 15 juni 2006. Ik heb u en uw collega [verbalisant 5] benaderd na overleg met en verkregen instemming door de rechter-commissaris te Zutphen. Het gaat om het navolgende.
Uw collega [verbalisant 5] heeft op 22 oktober 2005 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt en ingezonden aan de rechter-commissaris te Zutphen. Dit proces-verbaal betreft de vraag op welke gronden kan (kon) worden vastgesteld dat de "[H]" die meermalen in afgeluisterde telefoongesprekken naar voren kwam dezelfde is als de verdachte [HV]. Uw collega verwijst daarbij naar de paginanummers 210 (kennelijk is bedoeld: pag. 201) tot en met 208 uit het dossier.
Mijn verzoek aan u is om te willen toelichten op grond van welke bevindingen valt vast te stellen dat de ook op andere dossierpagina's genoemde [H] dezelfde is als de verdachte [HV], Ik heb u hierbij een aantal pagina's genoemd, te weten pag. 6, 159, 161 t/m 173, 179, 182 t/m 186, 190 t/m 197. Op sommige pagina's is door de verbalisant vermeld stemherkenning" (bijv. pag. 179, 171, 168 en 169), waaruit ik afleid dat door het rechercheteam de stem van [HV] onmiskenbaar herkend kon worden en op hem kon worden teruggevoerd.
Gaarne zou ik van u tijdig een aanvullend proces-verbaal ontvangen waarin wordt uitgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het hier telkens gaat om de verdachte [HV]."
3.4. Blijkens een daarop geplaatst stempel zijn de in het middel bedoelde aanvullende processen-verbaal van 15 mei 2006 op 18 mei 2006 bij het Ressortsparket te Arnhem ingekomen.
3.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2006 houdt het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
(...)
De raadsman van verdachte vraagt het woord en betoogt -zakelijk weergegeven-:
(...)
Ook is het de verdediging nog steeds onduidelijk welke [H] welk telefoongesprek voert als in het dossier bij de telefoontaps [H] wordt genoemd. Spreekt men dan over verdachte, [HV], of over [HdB]. Zo heeft de rechtbank in eerste aanleg twee telefoontaps voor het bewijs gebruikt terwijl die taps zijn terug te voeren op [HdB].
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
- dat het hof de zaak verwijst naar de rechter-commissaris, belast me de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Zutphen, (...)
- dat, gelet op de opmerking van de raadsman dat bij de telefoontaps niet telkenmale duidelijk is welke [H] het gesprek voert, de rechter-commissaris wordt verzocht aan [HdB] te vragen of hij in een of meerdere van de getapte telefoongesprekken het woord heeft gevoerd en zo ja, in welke dan.
(...)."
3.6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2007 houdt het volgende in:
"Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
(...)
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
- Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 6], brigadier van politie DCB Noord en West Veluwe, unit Epe en [verbalisant 5], hoofdagent van politie DCB Noord en West Veluwe, unit Epe, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600:RRT:02:13, gesloten en getekend op 24 mei 2002 te Epe, met de daarbij behorende bijlagen;
- Een aantal mapjes met stukken, betrekking hebbende op de proceshandelingen van de rechter-commissaris;
- Een mapje met stukken, betrekking hebbende op de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 19 maart 2003;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 23 juli 2003;
- Het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 6 augustus 2003, waarvan beroep;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 22 juli 2004;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 16 augustus 2005;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 15 juni 2006;
- Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 27 maart 2007;
- Het, de verdachte betreffend, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 augustus 2007.
(...)
De advocaat-generaal en de raadsman verklaren geen behoefte te hebben aan het verder voorhouden van stukken uit het dossier.
(...)."
3.7. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken met betrekking tot de tot het bewijs gebezigde - hiervoor onder 2.2 sub f en g weergegeven - aanvullende processen-verbaal van 15 mei 2006 en in aanmerking genomen dat de raadsman, nadat de Voorzitter de korte inhoud van de hiervoor onder 3.6 weergegeven stukken had medegedeeld, heeft verklaard geen behoefte te hebben aan het verder voorhouden van stukken uit het dossier, heeft de verdediging geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat die processen-verbaal niet ter terechtzitting zijn voorgelezen dan wel aldaar niet de korte inhoud daarvan is medegedeeld.
3.8. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn mededaders gepoogd hebben om 200 kg weed buiten het grondgebied van Nederland te brengen, zoals onder 1 is bewezenverklaard.
4.2. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid:
(i) dat de verdachte en zijn mededaders voornemens waren in totaal 200 kg weed (eerst 100 kg, daags daarna nog eens 100 kg) te leveren om deze in het buitenland, onder meer in Engeland af te zetten (bewijsmiddelen e, h en i);
(ii) dat na een aanbetaling van 10% een bestelling is gedaan voor 200 kg weed (bewijsmiddelen h en i);
(iii) dat de prijs per kilogram werd bepaald op fl. 5300,= (bewijsmiddel h en i);
(iv) dat is afgesproken dat meteen 40 kg zou worden geleverd (bewijsmiddel k);
(v) dat een leverantie van 100 kg volgens de toeleverancier "al veel was" (bewijsmiddel h) en "dat 200 kg zeer moeilijk haalbaar was om te regelen" (bewijsmiddel i);
(vi) dat de aflevering van die 40 kg plaatvond bij de BMW-garage in Naarden (bewijsmiddel k) en dat die 40 kg daar in een bus is geladen (bewijsmiddel h);
(vii) dat daarmee naar een Tulip Inn hotel is gereden alwaar zich op de parkeerplaats ook de verdachte bevond (bewijsmiddelen a en d);
(viii) dat op deze parkeerplaats de bus werd geparkeerd naast een Mercedes Vito die was voorzien van een Engels kenteken (bewijsmiddel a);
(xi) dat de politie in de achterruimte van die Mercedes Vito een viertal gevulde kartonnen dozen heeft aangetroffen waarvan een doos is geopend en waarin 20 pakketten weed lagen (bewijsmiddel b);
(x) dat in de ruimte van de bus waar deze dozen voordien stonden, de geur van weed hing (bewijsmiddel b).
4.3. Mede in het licht van deze vaststellingen is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en zijn mededaders naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf om 200 kilogram weed buiten het grondgebied van Nederland te brengen, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.4. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch alleen ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot feit 1 en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 10‑03‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[HV]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte voor het onder 2 primair tenlastegelegde. Verdachte is voorts door het Hof op 31 augustus 2007 voor 1 primair. ‘Poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’, en 2 subsidiair: ‘Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Tenslotte zijn beslissingen genomen ten aanzien van het inbeslaggenomene als nader in het arrest omschreven.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 415 jo. 301 lid 4 Sv ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op twee aanvullende processen-verbaal van de politie, zulks terwijl die stukken niet ter terechtzitting zijn voorgelezen en de inhoud daarvan ook niet ter terechtzitting is medegedeeld.
5.
De steller van het middel heeft het oog op twee processen-verbaal over de herkenning van verdachtes stem, die als bewijsmiddelen 6 en 7 voor het bewijs zijn gebruikt. Bovendien beroept het Hof zich in voetnoot 7 van zijn bewijsoverwegingen op één van deze processen-verbaal.
6.
Ten aanzien van deze stemherkenning van over de tap afgeluisterde telefoongesprekken is de procesgang als volgt geweest. De verdediging heeft meermalen aangevoerd dat niet vaststaat dat de in de tapverslagen met [H] aangeduide persoon de verdachte is. Het Hof heeft de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde nader onderzoek te doen. In het dossier bevindt zich een schrijven gedateerd 17 oktober 2005 namens de Rechter-Commissaris aan rechercheur [verbalisant 5], inhoudende het verzoek om aanvullend proces-verbaal op te maken. Blijkens dit schrijven en het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof d.d. 16 augustus 2005 is door het Hof om een dergelijk onderzoek verzocht naar aanleiding van een opmerking van de raadsman van verdachte. Het aanvullende proces-verbaal van [verbalisant 5], gedateerd 22 oktober 2005, is vervolgens naar de Rechter-Commissaris gezonden. Op dit aanvullende proces-verbaal staat een stempel: ‘Adv. Verzonden 26 oktober 2005.’ Ik ga er derhalve vanuit dat dit proces-verbaal naar de verdediging is gezonden. Kennelijk omdat dit aanvullende proces-verbaal toch nog vragen openliet, is op 26 april 2006 namens de Advocaat-Generaal het verzoek uitgegaan aan [verbalisant 6], brigadier van politie, om nogmaals aanvullend proces-verbaal op te maken. Op deze brief is met pen aangetekend: ‘ex adv/oag’. Het lijkt er dus op dat aan de raadsman een kopie van het nadere verzoek is verzonden. Op 18 mei 2006 zijn bij het Ressortsparket twee aanvullende processen-verbaal binnengekomen, een van [verbalisant 6], d.d. 15 mei 2006 en een van [verbalisant 2], rechercheur, eveneens d.d. 15 mei 2006. Op deze aanvullende processen-verbaal staat niet aangetekend dat kopieën zijn verzonden naar de verdediging. Onduidelijk is wanneer en op welke wijze deze aanvullende processen-verbaal in het dossier zijn terechtgekomen.
7.
Op de daarop volgende zitting van het Hof d.d. 15 juni 2006 wordt geen melding gemaakt van bedoelde processen-verbaal. Hof noch Advocaat-Generaal lijken van deze stukken weet te hebben gehad. De opmerking van de raadsman dat nog steeds onduidelijk is wie er in de taps met [H] wordt bedoeld, vormt mede aanleiding om de zaak opnieuw naar de Rechter-Commissaris te verwijzen onder meer met het verzoek hierover duidelijkheid te verschaffen. Het proces-verbaal van de zitting van 27 maart 2007 vermeldt evenmin iets over eventuele binnengekomen stukken. Op de zitting van 17 augustus 2007 deelt de voorzitter de korte inhoud mee van de volgende stukken:
- ‘—
Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 6], brigadier van politie DCB Noord en West Veluwe, unit Epe en [verbalisant 5], hoofdagent van politie DCB Noord en West Veluwe, unit Epe, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0600:RRT:02:13, gesloten en getekend op 24 mei 2002 te Epe, met de daarbij behorende bijlagen;
- —
Een aantal mapjes met stukken, betrekking hebbende op de proceshandelingen van de rechter-commissaris;
- —
Een mapje met stukken, betrekking hebbende op de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 19 maart 2003;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 23 juli 2003;
- —
Het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Zutphen op 6 augustus 2003, waarvan beroep;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 22 juli 2004;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 16 augustus 2005;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 15 juni 2006;
- —
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Gerechtshof Arnhem, op 27 maart 2007;
- —
Het, de verdachte betreffend, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 augustus 2007.’
8.
Van de aanvullende processen-verbaal van 15 mei 2006 wordt aldus geen melding gemaakt. Deze later opgemaakte processen-verbaal kunnen (hoewel zij hetzelfde nummer PL0600:RRT:02:13 dragen) mijns inziens bezwaarlijk worden gezien als bijlagen bij het als eerste genoemde proces-verbaal van 24 mei 2002. Een andere vraag is of deze processen-verbaal geacht kunnen worden te vallen onder de noemer ‘een aantal mapjes met stukken, betrekking hebbende op de proceshandelingen van de rechter-commissaris’. Hoewel ik deze processen-verbaal heb aangetroffen in één van de bedoelde, aan de Hoge Raad toegezonden mapjes, meen ik dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dit om twee samenhangende redenen. De eerste is dat onduidelijk is wanneer deze processen-verbaal in het bewuste mapje zijn terechtgekomen en, zo deze stukken zich al in dit mapje bevonden ten tijde van de terechtzitting van 17 augustus 2007, of de verdediging daarvan op de hoogte was. De tweede reden is dat het tweede verzoek om aanvullend proces-verbaal rechtstreeks door het Ressortparket aan de politie is gedaan, dus zonder tussenkomst van de Rechter-Commissaris. Om stukken die betrekking hebben ‘op de proceshandelingen van de rechter-commissaris’ gaat het hier dus niet. Nu derhalve uit de processen-verbaal van de verschillende terechtzittingen niet blijkt dat de aanvullende processen-verbaal daar zijn voorgelezen of dat daarvan de korte inhoud is medegedeeld, moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is geschied.
9.
Dit verzuim behoeft niet tot nietigheid te leiden als desondanks mag worden aangenomen dat de verdediging met de bedoelde stukken (en de toevoeging ervan aan het dossier) bekend is geweest.1. Niet voldoende is dat de verdediging daarmee bekend geweest had kunnen zijn als zij zich actief had opgesteld. Het enkele feit dat — naar het zich laat aanzien — een afschrift van het tweede verzoek om een aanvullend proces-verbaal naar de raadsman is gezonden (hetgeen de raadsman, even aangenomen dat het bedoelde afschrift door hem is ontvangen, aanleiding had kunnen geven om te informeren wat er van het verzoek was geworden), is dus onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte door het verzuim niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad.
10.
Uit niets blijkt dat de verdediging ervan op de hoogte was dat bedoelde aanvullende processen-verbaal aan de gedingstukken waren toegevoegd. Uit de gang van zaken op de (laatste) terechtzitting van 17 augustus 2007 lijkt eerder het tegendeel te volgen. In de pleitnota alsmede in de weergave van hetgeen de raadsman ter zitting nog heeft opgemerkt wordt wederom door de verdediging aangevoerd dat met ‘[H]’ een andere ‘[H]’ wordt bedoeld dat verdachte. Daarbij wordt met geen woord in gegaan op de aanvullende processen-verbaal, wat toch voor de hand gelegen zou hebben als de verdediging van die processen-verbaal kennis droeg en desondanks wilde betwisten dat ‘[H]’ de verdachte was. Ook in het weerwoord van de Advocaat-Generaal wordt met geen enkel woord gerefereerd aan de aanvullende processen-verbaal van 15 mei 2006.
11.
Het eerste middel slaagt.
12.
Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht denken, bespreek ik kort de overige middelen.
13.
Het tweede middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht richt zich tegen de bewezenverklaring van het eerste feit en houdt in dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte en zijn mededaders gepoogd hebben om 200 kilo weed Nederland uit te voeren.
14.
Ten laste van verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 24 maart 2002 tot en met 26 maart 2002 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, in totaal ongeveer 200 kilogram weed, zijnde weed een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II (hierna te noemen: softdrugs) immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk:
- —
afspraken gemaakt over de verkrijging en aanschaf van genoemde hoeveelheid softdrugs en de prijs van die softdrugs en de financiële afwikkeling van de transactie en de plaats van de overdracht en de betaling van die softdrugs en de wijze waarop de overdracht en de betaling van die softdrugs zou plaatsvinden en
- —
een geldbedrag voor de aankoop van die softdrugs verschaft en
- —
een deel van de softdrugs opgehaald en in een auto (een blauwe volkswagen transporter) geladen en vervoerd naar de plek van de overdracht en overgeladen in een andere auto (een witte mercedes vito voorzien van een Engelse kentekenplaat),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
15.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. Verdachte en zijn medeverdachte [RR] hadden contacten met buitenlandse afnemers van weed. Volgens [RR] konden ze elke week wel 200 kg kwijt. [RR] benaderde [JvE] met het verzoek om 200 kg te regelen. Daartoe wilde [JvE] pas overgaan nadat hij geld had gezien. Hij kreeg een gele zak met Engels geld als aanbetaling van 10% voor de weed. [JvE] bestelde daarop 200 kg weed bij [BO] en [HdB]. [BO] zei toen dat het al veel was als ze 100 kg konden krijgen. Met de Engelse afnemer was afgesproken dat hij 100 kg zou krijgen en de volgende morgen nog eens 100 kg. Uiteindelijk werd het niet meer dan 40,5 kg. Die 40,5 kg werd op 26 maart 2002 overgeladen in de auto van de Engelse afnemer, waarna arrestatie volgde. Het Hof overweegt in het verkorte arrest dat het oorspronkelijk om 200 kg weed ging, ‘maar dat verdachte en zijn medeverdachten er tot op de dag van aanhouding niet in geslaagd waren om meer dan de inbeslaggenomen hoeveelheid weed bij elkaar te krijgen’.
16.
In HR 20 juni 1989, NJ 1990, 32 m.nt. ThWvV overwoog de Hoge Raad: ‘Indien (…) iemand het voornemen heeft opgevat tot het opzettelijk vervoeren (…) van een hoeveelheid heroïne kan het enkele zich begeven naar de gemeente waar hij (…) ingevolge tevoren gemaakte afspraak verwacht die heroïne in ontvangst te kunnen nemen, niet worden aangemerkt als een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.’ Wat voor een poging tot het vervoeren van heroïne geldt, zal ook gelden voor een poging tot uitvoer van weed. Ik merk daarbij op dat er in casu minder aan de hand was. De verdachten beschikten niet over 200 kg weed en koesterden ook niet de concrete, op een tevoren gemaakte afspraak gebaseerde verwachting dat zij die 200 kg op een afgesproken plaats in ontvangst zouden kunnen nemen. Hun was immers gezegd dat zelfs 100 kg moeilijk zou worden. Uit latere jurisprudentie blijkt dat poging tot het plegen van formele delicten als het voorhanden hebben en het vervoeren van goederen (zoals drugs) niet ondenkbaar is, maar dat daarvoor ten minste vereist lijkt te zijn dat de verdachte met het voornemen om de goederen in ontvangst te nemen aanwezig is op de plaats waar die goederen daadwerkelijk klaar staan om afgeleverd te worden.2. Dat doet zich in casu niet voor.
17.
Dat de 40,5 kg weed die uiteindelijk door de verdachten werd overgedragen, het voortvloeisel was van een bestelling die oorspronkelijk 200 kg had bedragen, doet daaraan mijns inziens niet af. Anders was het misschien geweest als de verdachten daadwerkelijk de beschikking hadden gehad over een partij van 200 kg weed en als met betrekking tot die partij concrete afspraken waren gemaakt over een gefaseerde aflevering, waarbij het vervoer en de overdracht van de eerste 40,5 kg dan als het begin van uitvoering van het totale plan zou kunnen worden aangemerkt. Die situatie doet zich evenwel niet voor. Het is nog maar de vraag of en zo ja wanneer de aflevering van 40,5 kg een vervolg zou krijgen. Over eventuele vervolgafleveringen dienden in elk geval nieuwe afspraken te worden gemaakt. Het lijkt me daarbij niet direct waarschijnlijk dat die eventuele nieuwe afspraken uitsluitend betrekking zouden hebben op de resterende 159,5 kilo weed. Even goed mogelijk is dan ook over de hoeveelheid te leveren weed nieuwe — wellicht realistischer — afspraken zouden zijn gemaakt.
18.
Ik meen derhalve dat uit de bewijsmiddelen slechts blijkt van een poging tot uitvoer van 40,5 kg weed. De uitvoer van de resterende 159,5 kilo is in de fase van de plannenmakerij blijven steken. Of in dit opzicht sprake is geweest van strafbare voorbereiding kan hier blijven rusten.
19.
De tweede klacht van het tweede middel klaagt erover dat het Hof geen toepassing heeft gegeven aan art. 55 Sr.
20.
Gelet op de door het Hof aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften (waaronder art. 55 Sr) mist deze klacht feitelijke grondslag. Ik merk daarbij op dat het de rechter ingeval van eendaadse samenloop vrijstaat om dubbel dan wel enkelvoudig te kwalificeren, waarbij de vereiste duidelijkheid dan dient te worden verschaft door aanhaling van art. 55, eerste lid, Sr.3. Het Hof heeft in casu bij het aanhalen van art. 55 Sr niet aangegeven op welk lid van dat artikel het Hof het oog had, maar daarover klaagt het middel niet. Overigens meen ik dat in dit geval gezegd kan worden dat het Hof kennelijk art. 55, eerste lid, Sr heeft bedoelen aan te halen.
21.
De eerste klacht van het tweede middel slaagt. De tweede klacht van het middel faalt.
22.
Het derde middel klaagt over de strafmotivering. Deze zou onbegrijpelijk zijn, nu het Hof heeft overwogen dat verdachte sinds de pleegdatum van de onderhavige feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder opiumdelicten. Dit kan volgens de steller van het middel niet blijken uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 augustus 2007 waarop het Hof zich heeft gebaseerd. Bovendien zou onbegrijpelijk zijn dat het Hof overweegt dat verdachte zich aan die latere veroordelingen kennelijk niets gelegen heeft laten liggen.
23.
De steller van het middel heeft het bij het rechte eind. Uit bedoeld uittreksel blijkt inderdaad niet dat verdachte ten tijde van 's Hofs uitspraak na het plegen van de onderhavige feiten meermalen —onherroepelijk — is veroordeeld voor onder meer opiumdelicten. Ook valt niet goed in te zien hoe verdachte zich in 2002 iets aan die latere veroordelingen gelegen zou hebben kunnen laten liggen. Ik heb mij nog afgevraagd of wellicht sprake is van een kennelijke misslag in die zin dat het Hof bedoelde dat verdachte vóór het plegen van de onderhavige feiten reeds meermalen onherroepelijk was veroordeeld wegens Opiumwetdelicten. Daarvoor zie ik echter geen ruimte, nu uit genoemd uittreksel maar van één eerdere onherroepelijke veroordeling wegens overtreding van de Opiumwet blijkt (namelijk die van 15 februari 1996, tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden).
24.
Het derde middel slaagt.
25.
Het eerste middel, de eerste klacht van het tweede middel en het derde middel slagen. De tweede klacht van het tweede middel zou kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
26.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2009
Zie HR 31 augustus 2004, NJ 2004, 592 en HR 17 april 2007, NJ 2007, 436 m.nt. J.M. Reijntjes.
Zie o.m. HR 16 november 2004, NJ 2005, 43.