Hof 's-Gravenhage 16 februari 2010, rov. 1. Zie voor een uitgebreidere weeregave van de feiten het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2007, rov. 2.1-2.9.
HR, 12-04-2013, nr. 12/00677
ECLI:NL:HR:2013:BY8732
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
12/00677
- Conclusie
Mr M.H. Wissink
- LJN
BY8732
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY8732, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8732
ECLI:NL:PHR:2013:BY8732, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8732
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Ontbinding koopovereenkomst auto op grond van dwaling. Tekortschieten in teruggaveverplichting, vaststelling schadevergoeding; vergoeding van de ten behoeve van het te restitueren goed gemaakte kosten, art. 6:206 in verbinding met 3:120 lid 2 BW.
12 april 2013
Eerste Kamer
12/00677
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 282104/HA ZA 07-981 van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2007 en 19 december 2007;
b. de arresten in de zaak 105.007.764/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 april 2008, 16 februari 2010, 22 juni 2010 en 1 november 2011.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 1 november 2011 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 16 januari 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 19 mei 2006 heeft [eiser] aan [verweerster] een auto verkocht (hierna: de auto) voor een koopprijs van € 10.000,--. [verweerster] heeft een aanbetaling van € 1.000,-- verricht.
(ii) [Verweerster] heeft aan de aan haar geleverde auto een aantal reparaties laten verrichten. Naar aanleiding van deze reparaties heeft zij de auto op 8 september 2006 door de ANWB laten keuren. In het desbetreffende keuringsrapport staat onder meer vermeld:
"Volgens NAP is de km stand onlogisch:
Op dd. 12-02-2003 was de km stand 240193.
Op dd. 20-08-2003 was de km stand 141984."
(iii) In RDW-keuringsrapporten die met betrekking tot de auto zijn afgegeven, staan de volgende kilometerstanden vermeld:
datum afgifte rapport kilometerstand
14 augustus 2002 221.506
20 augustus 2003 141.984
11 april 2005 170.834
18 april 2006 183.947
(iv) Bij brief van 25 september 2006 heeft [verweerster] aan [eiser] bericht dat zij de koop wegens (met name) geknoei met de kilometerstand ongedaan wenst te maken. Voorts heeft zij (voor zover van belang) in die brief geschreven dat zij, in aanmerking nemende dat [eiser] er geen behoefte aan heeft om de auto terug te nemen, ervan uitgaat dat hij haar naar aanleiding van het ANWB-keuringsrapport ingenomen standpunt deelt dat de auto ten tijde van het aangaan van de koop ten hoogste € 2.000,-- waard was.
(v) Eveneens op 25 september 2006 dan wel kort daarna heeft [verweerster] de auto voor € 2.275,-- aan een garagebedrijf verkocht en bij datzelfde bedrijf een andere auto aangeschaft.
(vi) [Eiser] heeft [verweerster] bij brief van 29 september 2006 gemaand tot betaling van de resterende € 9.000,-- van de overeengekomen koopprijs.
3.2 In deze procedure vordert [eiser] van [verweerster] het hiervoor in 3.1 onder (vi) genoemde restantbedrag. [Verweerster] heeft onder meer het verweer gevoerd dat zij de koop wegens dwaling heeft vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [verweerster] de overeenkomst rechtsgeldig op grond van dwaling heeft vernietigd, maar gehouden is schadevergoeding te betalen omdat zij is tekortgeschoten in de verplichting de auto terug te geven. De rechtbank heeft de werkelijke waarde van de auto geschat op € 3.500,-- en [verweerster] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van dat bedrag minus de aanbetaling en door haar ten behoeve van de Mercedes gemaakte kosten. Gezien de reparatiekosten van € 1.372,69, heeft de rechtbank de gemaakte kosten begroot op "ongeveer € 1.500". De rechtbank heeft [verweerster] veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van (€ 3.500,-- - (€ 1.500,-- + € 1.000,--) =) € 1.000,-- te betalen.
3.3.1 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd na zich door een deskundige te hebben laten voorlichten over de waarde van de auto op de verkoopdatum.
3.3.2 De door het hof benoemde deskundige is onder meer tot de volgende bevindingen gekomen:
- waarde van de onderhavige auto op 19 mei 2006 zonder gebreken en met recent onderhoud: € 5.250.
- aftrek in verband met door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte kosten: € 1.372,69.
- aftrek in verband met nog uit te voeren reparaties (ANWB-keuringsrapport) en in verband met geknoei met de kilometerstand: € 850.
- reële waarde van de onderhavige auto op 19 mei 2006: € 3.027,31.
3.3.3 Het hof heeft naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige het volgende overwogen (rov. 4):
"De deskundige heeft de gebreken die tot onder meer de door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte reparatie-/onderhoudskosten van (in totaal) € 1.372,69 hebben geleid, waardedrukkend geacht. [Eiser] betoogt echter dat het onjuist is deze kosten in mindering te brengen op de door de deskundige tot uitgangspunt genomen waarde van € 5.250,00, omdat het eigenlijk slechts zou gaan om werkzaamheden die bij een normale onderhoudsbeurt horen en niet om werkzaamheden tot herstel van gebreken. Het voor deze (normale onderhouds)werkzaamheden in rekening gebrachte bedrag van € 1.372,69 is bovendien buitensporig hoog, zo stelt hij. Het hof verwerpt dit betoog.
Nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden nodeloos zijn uitgevoerd, betekent dit dat vaststaat dat ten tijde van de koop geen sprake was van een auto "met recent onderhoud". Het hof ziet daarom, mede gelet ook op de door de deskundige genoemde onzekere, waardedrukkende, historie van de auto, geen aanleiding de deskundige op dit punt niet te volgen. Dit geldt ook voor de aftrek van € 850,00 voor nog uit te voeren reparaties en geknoei met de kilometerteller. Dit betekent dat het hof de door de deskundige genoemde waarde van de auto van € 3.027,31 tot uitgangspunt zal nemen. (...)."
3.3.4 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd omdat het in mindering brengen van bedragen van € 1.372,69 (reparatiekosten) en € 1.000,-- (aanbetaling) op de waarde van de auto van € 3.027,31, waarvan op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep moet worden uitgegaan, zou leiden tot toekenning van een lager bedrag dan de rechtbank had vastgesteld.
In verband hiermee heeft [eiser] geen belang bij zijn klacht dat de rechtbank de kosten heeft vastgesteld op € 1.500,-- in plaats van € 1.372,69, aldus het hof.
3.4.1 De middelen klagen vanuit verschillende invalshoeken erover dat het hof bij de vaststelling van het door [verweerster] te vergoeden bedrag tweemaal rekening heeft gehouden met het reparatiebedrag van € 1.372,69.
3.4.2 Voor zover de middelen klagen dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [verweerster] op grond van art. 6:206 in samenhang met art. 3:120 lid 2 BW recht heeft op vergoeding van de in juni en juli 2006 aan de auto gemaakte reparatiekosten, falen zij. Dit oordeel van het hof is juist, uitgaande van het in dat oordeel besloten liggende en door de middelen niet bestreden oordeel dat [verweerster] in juni en juli 2006 nog niet ervan op de hoogte was dat op haar een ongedaanmakingsverplichting zou komen te rusten.
3.4.3 De klachten slagen echter voor zover zij zich richten tegen de waarde die het hof aan de auto heeft toegekend. De gehoudenheid tot schadevergoeding van [verweerster] is gegrond op het tekortschieten in de nakoming van haar verplichting de auto terug te geven. Die teruggave diende te geschieden in de staat waarin de auto zich bevond toen de koopovereenkomst werd vernietigd (op 25 september 2006). De deskundige heeft de in juni en juli 2006 door [verweerster] gemaakte reparatiekosten van € 1.372,69 tot dat volledige bedrag medebepalend geacht voor de waarde van de auto op 19 mei 2006. Dit laat geen andere uitleg toe dan dat de auto, die op 19 mei 2006 een waarde had van € 3.027,31, in juni en juli 2006 met een bedrag van € 1.372,69 in waarde is gestegen. Ofwel heeft het hof miskend dat de auto diende te worden teruggegeven in de staat waarin deze zich bevond op 26 september 2006, ofwel is onbegrijpelijk hoe het is gekomen tot het oordeel dat op die datum met de waardestijging in juni en juli 2006 geen enkele rekening meer behoefde te worden gehouden.
3.5 Het arrest van het hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De waarde van de auto wordt bepaald op (€ 3.027,31 + € 1.372,69 =) € 4.400,--. Voorts klaagt [eiser] in hoger beroep terecht erover dat de rechtbank de te verrekenen kosten heeft bepaald op een bedrag van € 1.500,--; de werkelijke reparatiekosten ten bedrage van € 1.372,69 dienen in aanmerking te worden genomen. [Verweerster] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 4.400,-- (waarde auto), verminderd met bedragen van € 1.000,-- (aanbetaling) en € 1.372,69 (reparatiekosten), derhalve € 2.027,31 in plaats van het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 1.000,--.
De kosten van de door het hof benoemde deskundige zullen ten laste van beide partijen worden gebracht en de overige kosten van het geding in feitelijke instanties zullen worden gecompenseerd. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 november 2011, alsmede het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2007, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.027,31, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 2006 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt elk van partijen in de helft van de kosten van de door het hof benoemde deskundige;
compenseert de proceskosten van het geding voor de rechtbank en het hof voor het overige aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 473,82 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 12 april 2013.
Conclusie 11‑01‑2013
Mr M.H. Wissink
Partij(en)
Rolnr. 12/00677
Mr M.H. Wissink
Zitting: 11 januari 2013
conclusie inzake
[Eiser],
wonende te [woonplaats]
(eiser in cassatie, hierna: [eiser])
tegen
[Verweerster],
wonende te [woonplaats]
(verweerster in cassatie, niet verschenen, hierna: [verweerster])
1. Inleiding
1.1
Deze zaak betreft de bepaling van de waarde van een tweedehands auto nadat de koop is vernietigd en de auto niet meer kan worden teruggeleverd.
1.2
Het gaat, samengevat en voor zover in cassatie nog van belang, om het volgende.1.
- (i)
Op 19 mei 2006 heeft [eiser] aan [verweerster] een auto verkocht van het merk Mercedes, type C220 diesel, bouwjaar 1997 (hierna: de auto). Partijen kwamen daarbij een koopprijs van € 10.000,- overeen. [Verweerster] heeft ter zake van deze koopprijs een aanbetaling van € 1.000,- verricht.
- (ii)
[Verweerster] heeft aan de aan haar geleverde auto een aantal reparaties laten verrichten. Naar aanleiding van deze reparaties heeft zij de auto op 8 september 2006 laten keuren door de ANWB. In het desbetreffende keuringsrapport staat onder "Algemeen" bij "Opmerkingen" vermeld:
"Volgens NAP is de km stand onlogisch:
Op dd. 12-02-2003 was de km stand 240193.
Op dd. 20-08-2003 was de km stand 141984."
- (iii)
In RDW-keuringsrapporten, die met betrekking tot de auto zijn afgegeven, staan de volgende kilometerstanden vermeld:
datum afgifte rapport kilometerstand
- 14.
augustus 2002 221.506
20
augustus 2003 141.984
- 11.
april 2005 170.834
18 april 2006 183.947
- (iv)
Bij brief van 25 september 2006 heeft [verweerster] aan [eiser] bericht dat zij de koop wegens (met name) geknoei met de kilometerstand ongedaan wenst te maken. Voorts heeft zij (voor zover van belang) in die brief geschreven dat zij, in aanmerking nemende dat [eiser] er geen behoefte aan heeft om de auto terug te nemen, ervan uitgaat dat hij haar naar aanleiding van het ANWB-keuringsrapport ingenomen standpunt deelt dat de auto ten tijde van het aangaan van de koop ten hoogste € 2.000,- waard was.
- (v)
Op dezelfde datum (25 september 2006) dan wel kort daarna heeft [verweerster] de auto voor € 2.275,- aan een garagebedrijf verkocht en bij datzelfde bedrijf een andere auto aangeschaft (voormeld bedrag betreft dus een inruilopbrengst).
- (vi)
[Eiser] heeft [verweerster] bij brief van 29 september 2006 gemaand tot betaling van de resterende € 9.000,- van de overeengekomen koopprijs. Tegen deze aanspraak heeft [verweerster] (schriftelijk) verweer gevoerd.
1.3 [Eiser] heeft [verweerster] gedagvaard en aanspraak gemaakt op, kort gezegd, betaling van € 9.000,-, te vermeerderen met rente en proceskosten. Als verweer heeft [verweerster] onder meer aangevoerd dat zij de koop wegens dwaling heeft vernietigd. De rechtbank te Rotterdam heeft in haar eindvonnis van 19 december 2007 dit verweer gehonoreerd en geoordeeld dat [verweerster] de overeenkomst rechtsgeldig op grond van dwaling heeft vernietigd, maar gehouden is schadevergoeding te betalen, omdat zij tekort is geschoten in de verplichting de auto terug te geven. De rechtbank heeft in rov. 5.11 de werkelijke waarde van de auto geschat op € 3.500,- en [verweerster] veroordeeld om aan [eiser] dat bedrag minus de aanbetaling en door haar ten behoeve van de Mercedes gemaakte kosten. Gezien de reparatiekosten van € 1.372,6, heeft de rechtbank de gemaakte kosten begroot op 'ongeveer € 1.500,--'. De rechtbank heeft [verweerster] op basis hiervan veroordeeld om aan [eiser] een bedrag van (€ 3.500 - (€ 1.500,-- + € 1.000,--) =) € 1.000,-- te betalen, te vermeerderen met rente.
1.4 [Eiser] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Na een comparitie te hebben bevolen, heeft het hof Den Haag bij tussenarrest van 16 februari 2010 het oordeel van de rechtbank over het beroep op dwaling in stand gelaten en overwogen dat in verband met de vaststelling van de omvang van de schade een deskundige moet worden benoemd. Bij tussenarrest van 22 juni 2010 is M.H.M. Marcelis als deskundige benoemd, met als onderzoeksopdracht de reële waarde van de auto op de verkoopdatum te bepalen op basis van het ANWB-rapport en de RDW-keuringsrapportages en het feit dat de kilometerteller met bijna 100.000 kilometer is teruggedraaid.
1.5 Uit rov. 2 van het bestreden arrest d.d. 1 november 2011 blijkt dat de deskundige tot de volgende bevindingen is gekomen:
- -
waarde van de onderhavige auto op 19 mei 2006 zonder gebreken en met recent onderhoud: € 5.250,00
- -
aftrek in verband met door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte kosten: € 1.372,69
- -
aftrek in verband met nog uit te voeren reparaties (ANWB-keuringsrapport) en in verband met geknoei met de kilometerstand: € 850,00
- -
reële waarde van de onderhavige auto op 19 mei 2006: € 3.027,31
Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, in het bestreden arrest de door de deskundige genoemde waarde van de auto van € 3.027,31 tot uitgangspunt genomen, daarbij overwegend:
"4.
De deskundige heeft de gebreken die tot onder meer de door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte reparatie-/onderhoudskosten van (in totaal) € 1.372,69 hebben geleid, waardedrukkend geacht. [Eiser] betoogt echter dat het onjuist is deze kosten in mindering te brengen op de door de deskundige tot uitgangspunt genomen waarde van € 5.250,00, omdat het eigenlijk slechts zou gaan om werkzaamheden die bij een normale onderhoudsbeurt horen en niet om werkzaamheden tot herstel van gebreken. Het voor deze (normale onderhouds)werkzaamheden in rekening gebrachte bedrag van € 1.372,69 is bovendien buitensporig hoog, zo stelt hij. Het hof verwerpt dit betoog. Nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden nodeloos zijn uitgevoerd, betekent dit dat vaststaat dat ten tijde van de koop geen sprake was van een auto "met recent onderhoud". Het hof ziet daarom, mede gelet ook op de door de deskundige genoemde onzekere, waardedrukkende, historie van de auto, geen aanleiding de deskundige op dit punt niet te volgen. Dit geldt ook voor de aftrek van € 850,00 voor nog uit te voeren reparaties en geknoei met de kilometerteller. Dit betekent dat het hof de door de deskundige genoemde waarde van de auto van € 3.027,31 tot uitgangspunt zal nemen. (...)."
Het hof heeft geoordeeld dat voor de vaststelling van het verschuldigde bedrag de aanbetaling van [verweerster] van € 1.000,- in mindering moet worden gebracht (rov. 5), evenals de door haar gemaakte kosten van € 1.372,69 (rov. 6). Voorts heeft het hof geoordeeld dat [eiser] geen belang heeft bij zijn grief XI, die zich richt tegen de door de rechtbank gemaakte vaststelling van de kosten van [verweerster] op € 1500,-, omdat bij honorering daarvan de devolutieve werking van het appel een behandeling van het verweer van [verweerster] in eerste aanleg dat de auto minder waard was mee zou brengen. Dat verweer zou, gezien de in appel vastgestelde waarde, impliceren dat uit moet worden gegaan van een waarde van de auto die ruim € 450,-- lager ligt dan de rechtbank heeft gehanteerd. Daardoor zou het resultaat voor [eiser] niet gunstiger zijn (rov. 7). Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg bekrachtigd.
1.6 [Eiser] heeft tegen het arrest tijdig cassatie ingesteld bij dagvaarding van 31 januari 2012. Tegen [verweerster] is verstek verleend. [Eiser] heeft afgezien van een schriftelijke toelichting.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
De twee cassatiemiddelen richten zich tegen rov. 6 en 7 van het arrest van 1 november 2011.
2.2
Het eerste middel klaagt dat rov. 6 onbegrijpelijk is, omdat het hof daar voor de tweede maal de reparatiekosten van € 1.372,69 in mindering brengt. Dat bedrag was immers al in mindering gebracht in de door de deskundige vastgestelde waarde (rov. 2), die het hof heeft overgenomen (rov. 4). In de toelichting bij het middel wordt opgemerkt: "Het gerechtshof had anders moeten rekenen en bedenken dat in de € 3.027,31 dat hij tot uitgangspunt had genomen, de gemaakte kosten al zijn verrekend. De werkelijke waarde van de auto weggedacht alle gebreken was immers beduidend hoger."
2.3.1
Het hof heeft in rov. 4 de aanpak van de deskundige onderschreven. De deskundige heeft de reële waarde van de auto op de verkoopdatum bepaald, zulks op basis van het ANWB-rapport en de RDW-keuringsrapportages en het feit dat de kilometerteller met bijna 100.000 kilometer is teruggedraaid.
2.3.2
Als eerste stap heeft de deskundige de waarde bepaald van "de onderhavige auto op 19 mei 2006 zonder gebreken en met recent onderhoud" en deze waarde gesteld op € 5.250,00. In werkelijkheid voldeed de onderhavige auto echter niet aan de omschrijving "zonder gebreken en met recent onderhoud", zoals blijkt uit rov 4.
2.3.3
Als tweede stap heeft de deskundige daarom correcties toegepast om de waarde te bepalen van de gekochte auto met de eigenschappen die deze feitelijk had (dat wil zeggen, kennelijk, met gebreken, zonder recent onderhoud en met een teruggedraaide kilometerteller). Het waardedrukkende effect van de gebreken heeft de deskundige deels begroot aan de hand van de door [verweerster] gemaakte kosten (van € 1.372,69) en deels geschat. Die schatting in verband met nog uit te voeren reparaties werd, tezamen met het waardedrukkende effect van de teruggedraaide kilometerteller, door de deskundige geschat op € 850,-.
De deskundige spreekt blijkens rov. 2 van een "aftrek in verband met de door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte kosten", maar bedoelt daarmee aan te geven dat de auto op de aankoopdatum bepaalde waardedrukkende gebreken had. Dat brengt het hof tot uitdrukking in rov. 4 (eerste volzin) waarin het hof overweegt dat de deskundige "de gebreken die tot onder meer de door [verweerster] in juni en juli 2006 gemaakte reparatie-/onderhoudskosten van (in totaal) € 1.372,69 hebben geleid, waardedrukkend (heeft) geacht" (onderstreping A-G).
2.3.4
Met inachtneming van de correcties kon de deskundige de waarde bepalen van de gekochte auto met de eigenschappen die deze feitelijk had. Deze reële waarde van de gekochte auto op 19 mei 2006 was € 3.027,31.
2.3.5
Aldus is vastgesteld wat de waarde was van de gekochte auto op 19 mei 2006. Deze waarde diende te worden vergoed door [verweerster] nu zij de auto niet kon teruggeven. Van deze vastgestelde waarde op 19 mei 2006 dienden te worden afgetrokken (de aanbetaling en) de na 19 mei 2006 door [verweerster] ten behoeve van de auto gemaakte kosten.
2.4
Het hof heeft de deskundige dus gevolgd in diens oordeel dat gebreken tot een waardevermindering hebben geleid. Dat het hof vervolgens in rov. 4 ingaat op het betoog van [eiser] dat de opgevoerde kosten, onder meer, buitensporig hoog zouden zijn, doet daaraan niet af. Die overwegingen betreffen naar het kennelijke oordeel van het hof slechts de begroting van de aftrek en niet de grondslag ervan. De begrijpelijkheid van de uitleg die het hof geeft aan de waardebepaling door de deskundige staat in cassatie - terecht - niet ter discussie.
Het middel beroept zich ten onrechte op de "werkelijke waarde van de auto weggedacht alle gebreken". Van een dubbele aftrek is, anders dan het middel veronderstelt, geen sprake. Het middel mist daarom feitelijke grondslag. De overweging van het hof is ook niet onbegrijpelijk. Het eerste middel faalt.
2.5
Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het oordeel in rechtsoverweging 7 onbegrijpelijk is, omdat het hof ook hier van een onjuiste waarde van de auto is uitgegaan omdat twee maal rekening is gehouden met het bedrag van € 1.372,69. Het hof had de waarde die de rechtbank hanteert niet moeten vergelijken met de € 3.027,31 waar de deskundige op uitkomt, maar met het bedrag dat de deskundige hanteert voordat hij de verminderingen toepast: € 5.250,-. Het hof heeft, aldus het middel, ook in rov. 7 ten onrechte de aftrek van de reparatiekosten dubbel gehanteerd.
2.6
Het tweede cassatiemiddel faalt op dezelfde gronden als het eerste middel. Ik geef toepassing van art. 81 lid 1 RO in overweging.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2013