Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.2.3
18.4.2.3 Toepasselijkheid art. 3:321 BW: additionele verlengingsgronden
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS377920:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Toepasselijkheid van art. 3:321 BW heeft ten aanzien van de aldaar subfgenoemde grond gezien de inhoud van art. 611g lid 3 Rv geen gevolgen; evenmin bestaat een relevant verschil waar de genoemde verlengingsgrond tevens een wettelijk beletsel oplevert als bedoeld in art. 611g lid 2 Rv.
Dit kan zelfs het geval zijn wanneer echtgenoten in gemeenschap zijn gehuwd, zie HR 23 december 1960, NJ 1961, 86, AA X, 235, m.nt. ARdeB; HR 6 februari 1981, NJ 1982, 182 (X/Y), m.nt. Heemskerk; HugenholtzfHeemskerk 2006, p. 274.
Mits hier sprake is van 'oplopende' dwangsommen.
Wanneer we ervan uitgaan dat de in art. 611g Rv bedoelde schorsing als verlenging van de verjaring moet worden opgevat, zoals bedoeld in art. 3:320 BW, blijft nog een vraag ter beantwoording over: vervolgens moet worden vastgesteld of bij toepasselijkheid van de regels die op verlenging van de verjaring zien, ook art. 3:321 BW van toepassing is, in welk artikel een zevental gronden voor verlenging van de verjaring worden gegeven.1
Krachtens art. 3:321 BW bestaat bijvoorbeeld een grond voor verlenging van de verjaring tussen niet van tafel en bed gescheiden echtgenoten. In deze verhouding komen - bijvoorbeeld in de aanloop naar een echtscheiding - dwangsomveroordelingen wel voor.2 Wanneer moet worden aangenomen dat hier ook wat betreft de verjaring van de dwangsomvordering een verlengingsgrond bestaat, betekent dit dat de verjaring van dwangsommen na een - vaak substantieel - langere termijn wordt voltooid dan waarin art. 611g lid 1 Rv voorziet. Ook hier kan het in de Toelichting gevreesde geval zich echter voordoen, dat de schuldeiser door stil te zitten de dwangsommen laat oplopen.3 Toepasselijkheid van art. 3:321 BW kan daarmee dus wel eens in strijd komen met art. 611g Rv en de uitdrukkelijk in de Toelichting vastgelegde bedoeling van de daarin vervatte korte verjaringstermijn.