Vermeulen is niet de verbalisant die de aangifte opnam, maar heeft als coach binnen de stichting waar [betrokkene 1] verbleef een verklaring bij de politie afgelegd (zie bewijsmiddel 5). Het betreft een kennelijke verschrijving door de raadsvrouw.
HR, 01-09-2009, nr. 07/11362
ECLI:NL:PHR:2009:BJ6753
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
07/11362
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BJ6753
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ6753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ6753
Conclusie 01‑09‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens (2) ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd’ en (3) ‘verkrachting’ veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2.
Namens verzoeker heeft mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging over de betrouwbaarheid van [betrokkene 1], terwijl het arrest hiervan wezenlijk afwijkt.
4.
Het hof heeft ten laste van verzoeker onder 2 bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 oktober 2004 tot 6 april 2005 te [plaats], terwijl hij, verdachte, toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [betrokkene 1], die zich als cliënt aan verdachte's zorg had toevertrouwd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten.’
5.
Als bewijsmiddel heeft het hof onder meer gebezigd:
- (2)
het proces-verbaal d.d. 27 april 2005 inhoudende — voor zover relevant — als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 1]:
‘Op 27 april 2005 verscheen aan het bureau van politie te Vlissingen: [betrokkene 1], wonende te [woonplaats]. Zij was in gezelschap van [betrokkene 2], als psychologe/ orthopedagoge werkzaam bij de Stichting [A]. [Betrokkene 2] deelde mij mede dat zij [betrokkene 1] begeleidt en dat [betrokkene 1] haar onlangs had verteld dat een inmiddels ontslagen werknemer van de Stichting [A] haar had lastig gevallen. [Betrokkene 1] vertelde mij vervolgens dat [verdachte] groot en sterk is en dat zij van hem moest zwijgen. [Verdachte] was van de leiding van het huis waar [betrokkene 1] woont. [Verdachte] is nu ontslagen. [Betrokkene 1] vertelde dat zij zich nu veiliger voelt in het huis. Zij durfde eerst niet te vertellen dat [verdachte] aan haar lichaam zat. [Verdachte] is op haar kamer gekomen en hij voelde aan haar borsten. [Betrokkene 2] deelde mij mede dat [betrokkene 1] vanaf oktober vorig jaar steeds heeft gezegd dat zij zich onveilig voelde in het huis. Nadat [betrokkene 1] hoorde dat [verdachte] ontslagen was bij [A] heeft zij tegen [betrokkene 2] verteld dat het [verdachte] was die haar lastig viel en waardoor zij zich niet veilig voelde’;
- (3)
het proces-verbaal d.d. 3 mei 2005 inhoudende —zakelijk weergegeven — de verklaring van [betrokkene 3]:
‘Ik ben in mijn functie van coach binnen de stichting [A] bevoegd tot het doen van aangifte van feiten ten opzichte van een cliënt die in één van de huizen van [A] is geplaatst. [Verdachte] was destijds werkzaam als zorgmedewerker binnen de stichting [A]. In zijn functie had hij de zorg over de cliënt genaamd [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] is woonachtig te [woonplaats] in een woning van [A]. In de periode tussen 1 oktober 2004 en 6 april 2005 was [verdachte] één van de twee zorgverleners. Via [betrokkene 2] ben ik op de hoogte gebracht van de handelingen die bij [betrokkene 1] zijn gepleegd. Deze bestonden uit het betasten van het lichaam van [betrokkene 1]. In een intakegesprek heeft [betrokkene 1] te kennen gegeven dat zij aangifte wil doen tegen [verdachte] omdat hij haar onzedelijk betast heeft. Zij is bereid haar verhaal te doen. De stichting [A] geeft hierbij toestemming om haar te horen’;
- (4)
het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 17 mei 2005 inhoudende — zakelijk weergegeven — de verklaring van [betrokkene 1]:
‘Ze is in [woonplaats] gaan wonen. Nadat ze de afwas had gedaan was ze naar haar kamer gegaan. Toen kwam [verdachte] naar haar kamer toe. Toen begon hij haar borsten aan te raken en was hij handtastelijk. Hij kwam met zijn handen aan haar borsten. Hij deed van alles aan haar borsten. Het strelen van haar borsten was onder haar kleren. Het was onder haar beha. Op de vraag wanneer het gebeurd was waarover ze nu verteld heeft antwoordt ze dat het in 2004 of in 2005 gebeurd is’;
- (6)
het proces-verbaal d.d. 12 juli 2005 inhoudende — zakelijk weergegeven — de verklaring van [betrokkene 4]:
‘Ik werk bij de stichting [A] in [plaats]. Ik begeleid cliënten. Eén van de cliënten is [betrokkene 1]. Op 13 april 2005 is [betrokkene 1] bij mij gekomen. Zij vertelde mij dat zij bang was. Zij vertelde dat het om [verdachte] ging. Hij heet met zijn achternaam [achternaam verdachte]. Hij vroeg [betrokkene 1] of hij aan haar mocht zitten.’
6.
Het hof heeft in het arrest geen nadere bewijsoverweging opgenomen. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 19 maart 2007 heeft de raadvrouw van verzoeker overeenkomstig haar pleitnotitie — voor zover relevant — het volgende aangevoerd:
‘Het 2de feit waarvan cliënt wordt verdacht betreft vermeend ontucht door [verdachte] bij [betrokkene 1]. Ook hier zal ik eerst de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen bespreken.
(…)
Eerst zal ik de verklaring van [betrokkene 1] zoals zij tijdens de studioverhoren deed bespreken. Hierbij zal ik direct de conclusies betrekken die de heer dr. Bullens ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] heeft verbonden (getrokken? NJ).
Verklaringen aangeefster
[Betrokkene 1] verklaart dat zij door [verdachte] onder haar kleren aan haar borsten en billen is betast. Dit verklaart zij tegen [betrokkene 2]. Tijdens het verhoor in de verhoorstudio verklaart zij dat zij aan haar borsten en haar vagina is betast maar over de betastingen aan haar vagina is zij zeer onzeker. Ze verklaart hierover dat [verdachte] haar broek had losgemaakt en onder haar onderbroek in haar vagina ging. [Betrokkene 1] weet niet meer hoe het voelde en zegt: ‘Maar ik weet wel van mijn borsten dat hij wel gestreeld had, maar volgens mij, denk ik ook hetzelfde met mijn vagina.… Ik denk dat nee, ik weet zeker dat hij eh, mijn borsten gestreeld heeft maar het kan ook zijn dat hij ook mijn eh vagina ook gestreeld heeft’. …‘ dat weet ik niet goed meer’. Onduidelijk blijft dus in deze verklaring of volgens [betrokkene 1] haar vagina zou zijn betast. Kennelijk weet ze dat niet goed meer.
Dr. Bullens noemt het opmerkelijk dat [betrokkene 1] omtrent te perifere zaken uitgebreid verklaart terwijl zij over het vermeende seksueel misbruik slechts weinig gedetailleerd verklaart. Of er volgens haar aan of in haar vagina is gezeten blijft zelfs onduidelijk of dit is voorgevallen.
De heer dr. Bullens omschrijft ook de verklaring van [betrokkene 1] als scriptmatig. Dit is opvallend omdat wel duidelijk en uitgebreid over bijzaken wordt verklaard. Verder is dit opmerkelijk omdat ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 1] niet gesteld kan worden dat het vermeende seksueel misbruik dermate vaak zou hebben plaatsgevonden dat hieruit een scriptmatige verklaring zou kunnen volgen.
Een verklaring voor het vage en scriptmatige van de verklaring van [betrokkene 1] zou kunnen zijn dat het vermeende seksueel misbruik feitelijk niet heeft plaatsgevonden. [Betrokkene 1] zou derhalve niet meer gedetailleerd kunnen verklaren en blijft in het afleggen van haar verklaring beperkt tot het geven van een beschrijving in algemene termen.
Dr. Bullens noemt verder dat het opmerkelijk is dat ook de verklaring van [betrokkene 1] weinig doorleefd overkomt. Dr. Bullens noemt dat er nauwelijks een effect (affect? NJ) verandering bij [betrokkene 1] plaatsvindt. Bovendien reageert [betrokkene 1] op een wat aparte, niet bij het verhaal passende manier. [Betrokkene 1] schiet op een bepaald moment, vlak na het vertellen van het seksueel misbruik in de lach.
Tegenstrijdigheden verklaring [betrokkene 1]
Verder zijn er nog enkele tegenstrijdigheden in de verklaring van [betrokkene 1]. Zo verklaart zij op een moment dat ze constant smoesjes moest verzinnen om te voorkomen dat ze met [verdachte] naar zijn huis zou gaan. Wanneer de interviewster later vraagt hoe vaak [verdachte] heeft voorgesteld om naar zijn huis te gaan, antwoordt [betrokkene 1]: ‘Dat was één keer denk ik, ja’. Ik noemde reeds de inconsistentie met betrekking tot de verklaring van [betrokkene 1] omtrent het al dan niet aanraken van haar vagina. Een andere inconsistentie betreft de regelmaat van het vermeende seksueel misbruik. Op een moment zegt [betrokkene 1] dat het seksueel misbruik elke dag gebeurde als [verdachte] dienst had, maar later zegt ze dat de betastingen op haar kamer drie of vier keer heeft (hebben? NJ) plaatsgevonden.
Bekend is dat [betrokkene 1] borderline problematiek heeft. Verder heeft zij een hechtingsstoornis. De deskundigen zijn het er over eens dat mensen met een borderline problematiek fantasie en realiteit gemakkelijk in elkaar laten overvloeien. Dit kan tot gevolg hebben dat een verzonnen verhaal vervolgens door de persoon zelf volledig geloofd gaat worden (P52). [Betrokkene 2] verklaart hier evenwel over dat, hoewel [betrokkene 1] erg manipulatief is, ze zou zijn gestopt (in het geval van het afleggen van een onware verklaring) op het moment dat de politie erbij kwam. De vraag rijst hier echter op welke wijze [betrokkene 2] dit zo zeker weet. [Betrokkene 2] noemt in ieder geval niet dat dit al een keer eerder is voorgevallen.
Motief valse verklaring
Zoals gemeld is vanuit de wetenschappelijke literatuur bekend dat personen met een Borderline persoonlijkheidsstoornis vaak ook melding maken van seksueel misbruik waarbij in een meer dan gemiddeld aantal gevallen is komen vast te staan dat deze beschuldigingen zijn verzonnen om daarmee aandacht te verwerven c.q. slachtofferidentiteit te kunnen aannemen. Deze slachtofferidentiteit dient dan ter compensatie van een gebrekkig ontwikkelde eigenheididentiteit. Hierin kan het motief van [betrokkene 1] liggen om een valse verklaring tegen hem af te leggen.
Samengevat kan gezegd worden dat ook de verklaring van [betrokkene 1] mager en scriptmatig imponeert.
De verklaring van [betrokkene 1] wordt niet gesteund door enig ander bewijs. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (de verbalisant die de aangifte opnam)1. komen alle() uit dezelfde bron als de verklaring van [betrokkene 1]. Dit zijn verklaringen van horen zeggen. Ook ten aanzien van feit 2 is er dus geen enkele dubbele bevestiging van overdenkingen.
De verklaring van [betrokkene 1] omtrent de ontuchtige handelingen is bovendien ook erg ongeloofwaardig in het licht van de behandelingshistorie van [betrokkene 1]. Hierin komt immers naar voren dat [betrokkene 1] erg agressief zou [/] kan zijn. [Verdachte] verklaart hierover dat er meerdere mensen nodig waren om [betrokkene 1], als zij een agressieve uitbarsting had, in de isoleercel te krijgen. In dit licht is erg onwaarschijnlijk dat [verdachte] in staat zou zijn geweest om [betrokkene 1] ontuchtig te betasten.’
(…)
Conclusie
Vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient cliënt te worden vrijgesproken.’
7.
Hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van [betrokkene 1] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de onder nummer 5 genoemde bewijsmiddelen tot het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft in beginsel ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
8.
Op deze regel bestaan een aantal uitzonderingen, waarvan er hier twee relevant zijn. Het nieuwe art. 359, tweede lid, Sv heeft geen wijziging gebracht in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal; bovendien kan het geval zich voordoen dat de uitspraak voldoende gegevens bevat, bijv. in de gebezigde bewijsmiddelen (HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393). De onderhavige zaak vormt een grensgeval. Het hof heeft in het geheel geen bewijsoverweging gewijd contra het betoog van de raadsvrouw. Het geschilpunt betreft de waardering van de verklaring van het slachtoffer. Gegeven de aan de persoonlijkheid van de getuige inherente beperkingen zou de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn, aldus de verdediging. Daarbij put zij steun uit het rapport van de deskundige Bullens. Die steun is niet bijzonder groot: de verklaring van het slachtoffer is weinig gedetailleerd over het misbruik zelf; het is scriptmatig en weinig doorleefd, aldus Bullens. Er is verder, aldus de verdediging, geen dubbele bevestiging van de verdenkingen.
9.
De beslissing van het hof om de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar genoeg te achten voor een bewezenverklaring is niet contrair aan het oordeel van de deskundige, maar gaat verder dan het enkel uitoefenen van de waarderingsvrijheid van de rechter. Juist omdat de ondersteunende verklaringen alle uit dezelfde bron: van het slachtoffer, afkomstig zijn, en het enige ‘harde’ andere bewijs de verklaring van verzoeker is dat hij destijds werkte voor de instelling waar het slachtoffer verzorging en woonruimte kreeg meen ik dat het hof niet stilzwijgend aan de bezwaren van de verdediging voorbij kan gaan, à la: als we die verklaring niet betrouwbaar hadden gevonden hadden we verzoeker vrijgesproken. Heeft het hof zich in stilzwijgen gehuld? Men zou het antwoord van het hof kunnen vinden in de verklaring van de psychologe [betrokkene 2] (bewijsmiddel 5) waar zij van oordeel is dat het verhaal van het slachtoffer betrouwbaar is; dat het slachtoffer haar steeds hetzelfde verhaal heeft horen vertellen; dat het slachtoffer heel consistent in haar verhaal is; en dat zij pas met het verhaal naar buiten is gekomen (heeft durven komen, zo interpreteer ik, NJ) nadat verzoeker was ontslagen.
10.
Daarmee heeft het hof gebruik gemaakt van de verklaring van een getuige (tevens in materiele zin een deskundige) die een ander oordeel heeft over de verklaring van het slachtoffer dan de externe deskundige Bullens. Het is zeker wel een punt dat de psychologe [betrokkene 2] in dienst was van de stichting die de zorg voor het slachtoffer had zodat haar verklaring met de nodige voorzichtigheid moet worden beoordeeld, maar het komt mij voor dat alleen daardoor haar verklaring nog niet van onwaarde wordt en in zekere zin wèl mag ‘concurreren’ met de verklaring van Bullens. Nu deze laatste niet een keiharde conclusie van onbetrouwbaarheid inhoudt hel ik, alles overziende, net over naar het oordeel dat in een bewijsmiddel het antwoord op het uitdrukkelijk ingenomen standpunt valt te vinden.
11.
Het tweede en het derde middel klagen beiden over het gebruik van de verklaringen van [betrokkene 5] voor het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde feit. Aangezien de uitkomst van het derde middel van betekenis is voor de uitkomst van het tweede middel begin ik met de bespreking van het derde middel.
12.
Het derde middel klaagt dat het hof, in strijd met art. 360, eerste lid, Sv, de verklaring van [betrokkene 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 juni 2006 als bewijsmiddel heeft gebruikt, zonder in het vonnis de bijzondere redenen op te gegeven voor het gebruik daarvan. Volgens de steller van het middel had het hof het gebruik van deze verklaring nadrukkelijk moeten motiveren, nu uit de processtukken blijkt dat [betrokkene 5] een getuige met een gebrekkige ontwikkeling is.
13.
De verklaring van [betrokkene 5] afgelegd bij de rechter-commissaris op 27 juni 2006 is door het hof als bewijsmiddel 7 gebezigd. Voor zover het middel klaagt dat het hof het gebruik van deze verklaring nadrukkelijk had moeten motiveren, kan het niet slagen, en wel op grond van het volgende.
14.
Het hof is op grond van art. 360, eerste lid, Sv verplicht om het gebruik van de verklaring van een getuige met een gebrekkige ontwikkeling nadrukkelijk te motiveren, indien deze getuige op de wijze als geregeld in art. 216, tweede lid, Sv bij de rechter-commissaris is gehoord (vgl. HR 21 november 2006, NJ 2006, 649). Art. 216, tweede lid, Sv luidt — voor zover hier relevant — als volgt:
‘Indien een getuige met een gebrekkige ontwikkeling (…), naar het oordeel van den rechter, de beteekenis van den eed niet voldoende beseft, (…) wordt hij niet beëedigd, doch aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.’
15.
Art 216, tweede lid, Sv verplicht de rechter-commissaris niet om een getuige met een gebrekkige ontwikkeling aan te manen. Aanmaning geschiedt slechts indien de rechter-commissaris van oordeel is dat de getuige de betekenis van een eed of belofte niet voldoende beseft.2. Uit het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 5] bij rechter-commissaris op 27 juni 2006 blijkt dat [betrokkene 5] de belofte heeft afgelegd en niet is aangemaand. Art. 360, eerste lid, Sv, is in dit geval dan ook niet van toepassing.
16.
Het tweede middel komt in de kern erop neer dat het hof, in strijd met art. 359, tweede lid, Sv, niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging betreffende de bruikbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] voor het bewijs.
17.
Het hof heeft ten laste van verzoeker onder 3 bewezen verklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2002 tot 10 februari 2003 te [plaats] door geweld en/of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden [betrokkene 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [betrokkene 5], hebbende verdachte die [betrokkene 5] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [betrokkene 5] duwde, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [betrokkene 5] heeft vastgepakt en haar broek heeft uitgetrokken en bovenop haar is gaan liggen.’
18.
Als bewijsmiddel heeft hof onder meer gebezigd:
- (7)
het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris op 27 juni 2006 inhoudende zakelijk weergegeven — de verklaring van [betrokkene 5]:
‘Ik heb bij de politie naar waarheid verklaard. Die avond met [verdachte] waarover ik aangifte deed was ik boven. Ik hoorde de voordeurbel en zag [verdachte]. Hij vroeg of hij binnen mocht komen. Ik heb dat toegestaan. Hij vroeg of ik alleen thuis was, ik heb toen verteld dat ik alleen thuis was. Ik ben naar boven gegaan. Hij kwam naar boven. Hij pakte mij vast, overal, bij mijn borsten en mijn vagina. Hij zei toen dat hij het met mij wilde doen. Hij kleedde zich toen helemaal uit. Ik zei tegen hem dat ik niet wilde. Toen heeft hij mij helemaal uitgekleed. Hij heeft zijn pik bij mij erin gedaan. Ik moest toen huilen. Hij vroeg ‘vind je het niet leuk als ik dit met je doe?’ Ik zei dat ik dit liever met mijn man deed. Ik moest nog steeds huilen en herhaalde dat ik dit niet wilde. Hij is met zijn penis in mij geweest en heeft die penis bewogen. Hij heeft eerst zijn penis in mijn vagina gestopt. Dat deed pijn. Hij heeft toen mijn benen helemaal omhoog gedaan. Kort daarna is hij gestopt. Ik vind dat [verdachte] niet kon denken dat ik het leuk vond om seks met hem te hebben’;
- (8)
het proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2005 inhoudende — zakelijk weergegeven — de verklaring van [betrokkene 5]:
‘Ik doe aangifte van verkrachting. Ik woonde voor januari 2005 op [a-straat 1] te [plaats]. [Betrokkene 6] was mijn buurvrouw. Zij had een vriend waarmee zij samen woonde. Dat was [verdachte]. Mijn man is op 10 februari 2003 overleden. Op een bepaald moment, mijn man leefde nog, was ik alleen thuis toen om 22.00 uur aan de voordeur werd gebeld. Ik zag dat het [verdachte] was. Ik heb toen de deur opengemaakt. [Verdachte] trok toen we boven waren mijn broek uit. [Verdachte] zei dat hij mij even lekker wilde neuken. Ik wilde dat niet en zei dat ook tegen hem. [Verdachte] heeft mij verder uitgekleed zodat ik helemaal naakt was. Hierna heeft hij zijn broek en t-shirt uitgedaan. Hij was ook helemaal naakt. Ik zei tegen hem dat ik er helemaal geen zin in had. Ik moest op de matras gaan liggen. Ik lag op de matras met mijn rug. Ik moest mijn benen in de lucht doen van hem. Ik begon op dat moment te huilen. [Verdachte] heeft een hele grote piemel en die was stijf en hij begon mij te neuken. Het deed bij mij vreselijk zeer. Hij heeft mij toen gewoon geneukt. Ik heb gezegd au, het doet zeer. Dat was al toen hij zijn pik in mijn kut stopte. Hij was gewoon te groot voor mij en ik wilde het niet. Ik ben gaan huilen. Het deed heel erg veel pijn en ik bloedde. Toen hij wegging zei [verdachte] tegen mij dat ik niets tegen [betrokkene 6] mocht zeggen. Ik was toen bang. In de week daarna heb ik het tegen mijn dochter [betrokkene 7] verteld.’
19.
De raadvrouw van verzoeker heeft overeenkomstig haar pleitnotitie — voor zover van belang — het volgende aangevoerd:
‘(…)
Ook ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 5] is verzocht om een onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze verklaring. [Betrokkene 5] heeft aan dit onderzoek niet willen meewerken. Het bericht was dat [betrokkene 5] liever niet wilde meewerken aan een dergelijk onderzoek (een breedband onderzoek), daar zij dit als te belastend ervaart. [Betrokkene 8] (persoonlijk begeleidster van [betrokkene 5]) vertelt dat [betrokkene 5] sowieso geen aangifte wilde doen maar dat zij is benaderd door de politie. [Betrokkene 5] heeft inmiddels drie keer een verklaring afgelegd en vond dit alles erg belastend. [Betrokkene 5] wil dat het klaar is en wil een en ander graag achter zich laten. Zij ziet een onderzoek derhalve niet zitten (ook al zou dit ten koste kunnen gaan van de beoordeling (van het hof) van de betrouwbaarheid van haar verklaring). Een breedbandonderzoek heeft dus niet kunnen plaatsvinden.
(…)
[Verdachte] is van mening dat deze weigering medewerking te verlenen consequenties dient te hebben voor het gebruik van de door [betrokkene 5] afgelegde verklaringen voor het bewijs tegen hem.
(…)
[Verdachte] is van mening dat hij niet ten volle van zijn verdedigingrecht gebruik heeft kunnen maken teneinde de belastende verklaring te toetsen. Om deze redenen dienen de verklaringen van [betrokkene 5] buiten beschouwing gelaten te worden.
(…)
Tegenstrijdigheden in de verklaring van [betrokkene 5].
Op verschillende punten is de verklaring van [betrokkene 5] tegenstrijdig. Bij de politie verklaart [betrokkene 5] dat [zij] naar boven zou zijn getrokken. Bij de rechter-commissaris verklaart ze dat zij zelf naar boven ging om een sexy broek aan te trekken en dat zij boven werd overdonderd door [verdachte]. Ook verklaart zij tegenstrijdig over de leren broek. Dr. Bullens noemt dit ook in zijn rapport. Bij de politie verklaart zij dat [verdachte] haar vroeg de leren broek aan te trekken, bij de r.-c. verklaart ze dat ze zelf de leren broek aan [verdachte] liet zien. Verder verklaart [betrokkene 5] dat [verdachte] zou zijn besneden. Uit de verklaring van de vriendin van [verdachte] en van [betrokkene 6] blijkt dat [verdachte] niet is besneden.’
20.
Voor zover de raadsvrouw van verzoeker ter terechtzitting heeft aangevoerd dat verzoeker in zijn verdedigingsbelang is geschaad doordat [betrokkene 5] heeft geweigerd aan een betrouwbaarheidsonderzoek mee te werken, heeft het hof dit verweer niet behoeven op te vatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Door de raadsvrouw wordt slechts gesteld dat verzoeker in zijn verdedigingsbelang is geschaad, maar deze stelling wordt niet nader onderbouwd. Het hof is niet verplicht om op het verweer te responderen, nu door de raadsvrouw van verzoeker niet met kracht van argumenten is aangevoerd dat en waarom verzoeker door het uitblijven van het betrouwbaarheidsonderzoek in zijn verdedigingsbelang is geschaad (vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393).
21.
Voorts is door de raadsvrouw van verzoeker met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van [betrokkene 5]. In het bijzonder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat:
- —
[betrokkene 5] bij de politie heeft verklaard dat zij naar boven zou zijn getrokken, maar dat zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij zelf naar boven ging om een sexy broek aan te trekken en dat zij boven werd overdonderd door [verdachte];
- —
[betrokkene 5] tegenstrijdig heeft verklaard over de leren broek. Bij de politie verklaart zij dat [verdachte] haar vroeg de leren broek aan te trekken, bij de rechter-commissaris verklaart ze dat ze zelf de leren broek aan [verdachte] liet zien;
- —
[betrokkene 5] heeft verklaard dat [verdachte] zou zijn besneden, terwijl uit de verklaring van de vriendin van [verdachte] en van [betrokkene 6] blijkt dat [verdachte] niet is besneden.
22.
Het hof heeft de onder nummer 16 genoemde verklaringen van [betrokkene 5] als bewijs gebezigd, zonder nader te motiveren waarom het deze verklaringen betrouwbaar acht. Zoals hiervoor reeds vermeld heeft Uw Raad in HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 vooropgesteld dat art. 359, tweede lid, Sv geen wijziging brengt in de vrijheid van de rechter die over de feiten oordeelt, ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal. Wel is uw Raad van mening dat die bepaling meebrengt dat de feitenrechter zijn beslissing dienaangaande in een aantal gevallen nader zal dienen te motiveren. In dat verband zal betekenis toekomen aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten (r.o. 3.8.1).
23.
Mijns inziens is hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 5] van ondergeschikt belang. Daarbij let ik op de inhoud en de indringendheid van de argumenten. Nauwelijks relevant is het verschil in visie op de uiteindelijke toestand van verzoekers penis (wel of niet besneden), terwijl er tussen het slachtoffer en verzoekers voormalige vriendin geen verschil van visie op de omvang van verzoekers penis is (‘groot geschapen’, bewijsmiddel 11). De tegenstrijdigheden over de leren broek tenderen — zo lees ik de pleitnota — naar een oordeel over het al dan niet tot seks uitdagende gedrag van het slachtoffer, terwijl verzoeker alleen maar zegt dat hij niet bij het slachtoffer is geweest (p-v p. 5) en dat het slachtoffer te oud, licht verstandelijk gehandicapt en seksueel niet aantrekkelijk is. Als verzoeker niet bij het slachtoffer is geweest doen de opmerkingen van de raadsvrouw toch helemaal niet ter zake? Het hof kon zonder nadere motivering aan dit verweer voorbij gaan (vgl. HR 16 mei 2006 LJN AU8266). Waar het om gaat is dat verzoeker het slachtoffer [betrokkene 5] tegen haar wil seksueel heeft gepenetreerd. Ik merk op dat de door het hof als bewijsmiddel 7 en 8 gebezigde verklaringen van [betrokkene 5] op essentiële punten zoals de plaats waar het strafbaar feit is begaan en de wijze waarop het is gebeurd geen tegenstrijdigheden bevatten.
24.
Het middel faalt.
25.
Alle middelen falen; de middelen 2 en 3 kunnen zeker worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging; middel 1 ligt op de rand.
26.
Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in cassatie is overschreden. Verzoeker heeft op 11 april 2007 beroep in cassatie ingesteld. Dat betekent dat de termijn van twee jaren waarbinnen de Hoge Raad uitspraak zal doen inmiddels is overschreden. Dat moet tot strafkorting leiden.
27.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2009
Ik merk op dat het oordeel of een getuige lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling en dientengevolge de betekenis van de eed of belofte niet voldoende beseft, aan de feitenrechter (i.c. de rechter-commissaris) is voorbehouden en in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst (zie HR 18 januari 1977 NJ 1977, 498).