Vgl. HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7678; zie ook mr. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8e druk, p. 77.
HR, 17-10-2017, nr. 16/01216
ECLI:NL:HR:2017:2643
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
16/01216
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2643, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1069, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1069, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2643, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0426
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:2447. Miskenning terugwijzingsopdracht HR? De rechter naar wie de HR na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de HR gegeven beslissing (vgl. ECLI:NL:HR:1996:AD2500). Dit brengt mee dat het Hof - gelet op de omvang van het cassatieberoep tegen het eerdere arrest van het Hof - o.g.v. de beslissing van de HR de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 1, 2 en 3 tlgd. en de strafoplegging. Door verdachte ook t.z.v. feit 4 te veroordelen, heeft het Hof de terugwijzingsopdracht van de HR miskend. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/01216
NDV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 februari 2016, nummer 22/004665-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde - met inachtneming van de eerdere (onherroepelijke) vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde - de straf opnieuw te bepalen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof de door de Hoge Raad gegeven terugwijzingsopdracht heeft miskend.
3.2.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
(i) Bij arrest van 24 april 2014 is de verdachte door het Hof vrijgesproken van het hem onder 4 tenlastegelegde en ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
(ii) De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
(iii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2447, overwogen dat het cassatieberoep kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 4. Dit arrest houdt onder het opschrift "Beslissing" het volgende in:
"De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan."
(iv) Bij het thans bestreden arrest heeft het Hof de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij, een en ander als in het arrest vermeld.
3.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter naar wie de Hoge Raad na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing (vgl. HR 27 februari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2500, NJ 1996/478). Dit brengt mee dat het Hof - gelet op de omvang van het cassatieberoep tegen het onder 3.2 sub (i) vermelde arrest - op grond van de beslissing van de Hoge Raad de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging. Door op de hiervoor onder 3.2 sub (iv) weergegeven wijze te beslissen, heeft het Hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad miskend.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 29‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:2447. Miskenning terugwijzingsopdracht HR? De rechter naar wie de HR na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de HR gegeven beslissing (vgl. ECLI:NL:HR:1996:AD2500). Dit brengt mee dat het Hof - gelet op de omvang van het cassatieberoep tegen het eerdere arrest van het Hof - o.g.v. de beslissing van de HR de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw had moeten berechten en afdoen wat betreft het onder 1, 2 en 3 tlgd. en de strafoplegging. Door verdachte ook t.z.v. feit 4 te veroordelen, heeft het Hof de terugwijzingsopdracht van de HR miskend. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/01216 Zitting: 29 augustus 2017 (bij vervroeging) | Mr. J. Silvis Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 februari 2016 door het Gerechtshof Den Haag, nadat de Hoge Raad bij arrest van 1 september 2015 het arrest van het hof van 24 april 2014 had vernietigd voor zover aan zijn oordeel onderworpen en de zaak had teruggewezen, wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken, meermalen gepleegd”, 3. “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, en 4. “mishandeling”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het hof op ontoereikende gronden tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten is gekomen, nu de gebezigde bewijsmiddelen deze bewezenverklaringen niet kunnen dragen. De bewijsmiddelen houden immers niets in waaruit de concrete betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde gedragingen kan worden afgeleid.
De bewezenverklaringen van de feiten 1, 2 en 3 steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1612 2010127541-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 161-162):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar :
Op 19 augustus 2010 kwam een MMA (Meld Misdaad Anoniem) melding binnen. De melding betrof: In de woning aan de [a-straat 1] te Hillegom is een hennepkwekerij. De kwekerij zit op de eerste verdieping aan de voorkant. De ramen zijn afgeplakt. Er is gezien dat een grote afzuiginstallatie en zakken met aarde naar binnen zijn gebracht. Op dit adres woont [verdachte].
Op 30 augustus 2010 kwam een tweede MMA (Meld Misdaad Anoniem) melding binnen. De melding betrof: Op de [a-straat 1] in Hillegom zit een hennepkwekerij. De ramen zijn altijd afgesloten en er is regelmatig een hennepgeur te ruiken. De bewoner is [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]).
Op 20 augustus 2010 deed [betrokkene 1] aangifte. [betrokkene 1] verklaarde dat zij samen met [verdachte] tijdelijk had gewoond op het adres [a-straat 1] te Hillegom. [betrokkene 1] verklaarde dat toen zij inwoonde bij [verdachte], hij een hennepkwekerij had en dat dit zijn inkomsten waren.
Naar aanleiding van deze gegevens is een onderzoek gestart naar mogelijk een hennepkwekerij op het adres [a-straat 1] te Hillegom.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met nr. PL1610 2010127541-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 163-164):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 september 2010 was ik ter plaatse op de [a-straat 1] te Hillegom omdat het vermoeden bestond dat in die woning een in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig was. De voordeur werd geopend door een man, die later bleek te zijn genaamd [verdachte]. Deze liet ons direct binnen en vertelde ongevraagd dat we moesten zijn op de eerste verdieping. Daar was namelijk de hennepkwekerij die we moesten hebben. Zo vertelde hij. Op de eerste verdieping werden inderdaad twee ruimtes aangetroffen waar hennep werd geteeld.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2010 van de politie Hollands Midden met kenmerk FO-VM-100-2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – (blz. 169-173):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 september 2010 heb ik een onderzoek ingesteld in een woning, zijnde perceel [a-straat 1] in Hillegom. Het huis bestond uit meerdere woonlagen. Op de eerste verdieping zag ik meerdere ruimtes.
Ruimte A:
Dit betrof een kamer. Ik zag dat deze geheel was ingericht met een in werking zijnde hennepkwekerij. Ik zag dat er in de potten hennepplanten aanwezig waren/werden geteeld. Ik zag dat het zogenaamde stekplanten betroffen en dat de planten ongeveer in de 6e week van de bloeifase verkeerden. Op de grond zag ik bruine hennepresten.
Ruimte B:
Ik zag dat ook deze geheel was ingericht met een in werking zijnde hennepkwekerij. Ik zag dat hier de hennepplanten al waren geknipt. Ik zag in deze ruimte zakken met afgeknipte henneptakken.
Ik zag dat in ruimte A 259 hennepplanten werden geteeld en dat in ruimte B 177 potten met afgeknipte stekken werden aangetroffen. Het is (zeer) aannemelijk dat in ruimte B dan ook 177 hennepplanten zijn geteeld.
Hennep staat vermeld op lijst II van de Opiumwet.
4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2010 van de politie Hollands Midden met nr. 2010127541. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 338 t/m 340):
als de op 24 november 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1] in Hillegom en ik verhuur deze woning sinds 16 december 2009 aan [verdachte]. Ik heb een huurcontract opgesteld dat door [verdachte] en mij op 15 december 2009 is ondertekend.
Op 1 oktober 2010 heb ik contact gehad met de politie en met de huurder [verdachte] die mij beiden bevestigden dat er een hennepkwekerij in de woning zat. Op 16 oktober 2010 ben ik in de woning geweest. De hennepkwekerij was al ontmanteld. Ik zag dat twee slaapkamers onbruikbaar waren gemaakt. Ik zag onder andere het volgende:
• Er lag zeil op de grond over de vloerbedekking heen;• Tegen alle muren was plastic geniet;• In een slaapkamer waren gipsplaten direct op het kozijn geschroefd en in de andere slaapkamer waren de gipsplaten op een aluminiumframe geschroefd;• Diverse panelen waren op de muren van de slaapkamer geschroefd;• Vanuit de meterkast was dwars door een slaapkamermuur een elektriciteitskabel getrokken die door gaten in de muur via de overloop waren doorgetrokken naar de tweede slaapkamer;• In een slaapkamer waren vier grote gaten gemaakt in het plafond en in de andere slaapkamer was een groot gat gemaakt in het plafond en drie grote gaten waren gemaakt in een muur;• Aan de plafonds waren meerdere afzuigboxen en luchtslangen geplaatst.
5. Een geschrift, te weten een aangifte opgemaakt d.d. 1 oktober 2010, door [betrokkene 3]. Dit geschrift houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 274- 276) :
Namens Liander N.V. ben ik uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen.
Liander N.V. heeft vanaf 2 februari 2010 met [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [a-straat 1] te Hillegom.Op 29 september 2010 is door een fraudespecialist van Liander N.V. een onderzoek ingesteld naar de aansluiting, waaronder de meetinrichting die eigendom is van Liander N.V. en die zich bevindt in bovengenoemd perceel. De fraudespecialist zag dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag namelijk dat het zegeldraad was doorgeknipt. Hij zag dat aan de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat er een extra aansluiting was gemaakt en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. .
Niemand had het recht of de toestemming van Liander N.V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Liander N.V., op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.
6. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 augustus 2010 van de politie Groningen met nr. PL01ME 2010081500-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 383-387):
als de op 20 augustus 2010 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
[verdachte] is in Hillegom gaan wonen. Ik ben bij [verdachte] gaan wonen. [verdachte] had toen ik bij hem inwoonde een wietplantage in zijn woning, dit waren zijn inkomsten.
7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 maart 2011 van de politie Hollands Midden met nr. 2010127541. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 144-150):
als de op 21 maart 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Wist jij dat er een hennepplantage in de woning in Hillegom zat? [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) heeft tegen mij verteld dat hij dat van plan was.
Wat heeft hij dan tegen jou verteld? Dat hij in Hillegom was gaan wonen om een hennepplantage op te zetten.
Wat heb jij er zelf van gezien. Ik heb met hem de afzuiger opgehangen. Dat kon hij zelf niet.
Wat zag jij allemaal in het kamertje waar jij mee geholpen hebt de afzuiger op te hangen? Er hing folie aan de muur. En er waren gaten geboord.
8. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 27 september 2010 van de politie Hollands Midden. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35-39) :
als de op 27 september 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Waar woon jij?A: [a-straat 1] in Hillegom. Ik woon daar sinds 15 december 2009.
9. De verklaring van verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2016 verklaard — zakelijk weergegeven — :
Het klopt dat er gaten in de muren van de woning waren geboord.”
5. Het hof heeft in zijn arrest naar aanleiding van een dienaangaande gevoerd verweer ten aanzien van het bewijs van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde nog het volgende nader overwogen:
“Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte zelf strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de verweten handelingen en dat hij mitsdien niet als pleger kan worden beschouwd. De verdachte heeft zijn woning onder druk en dreiging ter beschikking gesteld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte vanaf 15 december 2009 een huurwoning aan de [a-straat 1] te Hillegom bewoonde, welke woning in eigendom toebehoorde aan [betrokkene 2]. De ex-partner van de verdachte, genaamd [betrokkene 1], heeft op 20 augustus 2010 tegenover de politie verklaard dat de verdachte - in de tijd dat zij bij hem inwoonde - een wietplantage in zijn woning in Hillegom had. Nadat op 19 augustus 2010 en op 30 augustus 2010 door de politie anonieme meldingen worden ontvangen die de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt ondersteunen, gaat de politie op 27 september 2010 naar de woning aan de [a-straat 1] te Hillegom en wordt aldaar een hennepkwekerij aangetroffen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in twee slaapkamers op de eerste verdieping van eerdergenoemde woning.
De verdachte heeft erkend de hennepkwekerij in zijn woning te hebben gehad, doch heeft verklaard daartoe onder druk te zijn gezet door [betrokkene 5], [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. Het hof acht de verklaring van de verdachte op dit punt niet aannemelijk. Hot hof overweegt hiertoe dat zowel [betrokkene 5] als [betrokkene 6] als [betrokkene 7] tijdens hun verhoor bij de politie iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij hebben ontkend. Daar komt bij dat [betrokkene 4] tegenover de politie heeft verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij (verdachte) in Hillegom is gaan wonen om een hennepplantage op te zetten, dat hij de verdachte heeft geholpen met het ophangen van de afzuiger - omdat de verdachte dit niet zelf kon - en dat op dat moment al folie aan de muur hing en er al gaten waren geboord.Gelet hierop, alsmede op het feit dat het dossier ook overigens geen aanknopingspunten biedt voor de stellingen van de verdachte, acht het hof de verdachte zelf strafrechtelijk verantwoordelijk voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
Het verweer wordt dan ook verworpen.”
6. De bewijsmiddelen houden onder meer in dat de verdachte de woning aan de [a-straat 1] te Hillegom vanaf december 2009 had gehuurd, dat de politie op 27 september 2010 in die woning door de verdachte is binnengelaten en daar op de eerste verdieping twee ruimtes met een in werking zijnde hennepkwekerij aantrof, dat de verdachte toen [betrokkene 1] bij hem inwoonde een wietplantage in zijn woning had en dat dit zijn inkomsten waren, dat de verdachte tegen [betrokkene 4] heeft verteld dat hij in Hillegom was gaan wonen om een hennepplantage op te zetten, en dat [betrokkene 4] de verdachte heeft geholpen met het ophangen van de afzuiger en dat er toen al folie aan de muur hing en gaten waren geboord in de betreffende kamer.
7. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het hof overwogen dat de verdachte heeft erkend de hennepkwekerij in zijn woning te hebben gehad, doch heeft verklaard daartoe onder druk te zijn gezet door anderen. Het hof acht dat laatste niet aannemelijk onder meer aangezien die anderen tijdens hun verhoor bij de politie iedere betrokkenheid bij de hennepkwekerij hebben ontkend. De argumentatie vind ik in zoverre niet overtuigend, de ontkenning van betrokkenheid door die anderen tegenover de politie is immers niet voldoende indicatief voor het gegeven of zij al of niet druk hebben uitgeoefend op de verdachte om bepaalde activiteiten te ontplooien, maar dit in mijn ogen zwakke punt in de overwegingen van het hof doet geen wezenlijke afbreuk aan de bewijsconstructie als geheel. Hetgeen in cassatie is aangevoerd ondergraaft niet dat het hof heeft kunnen oordelen dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de stellingen van de verdachte.
8. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen in samenhang met hetgeen het hof in zijn nadere bewijsoverweging - behoudens het hiervoor bekritiseerde punt - heeft overwogen, acht ik het oordeel van het hof dat verdachte zelf strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten niet onbegrijpelijk. Het hof heeft de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde toereikend gemotiveerd.
9. Het middel faalt derhalve.
10. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof de door de Hoge Raad op 1 september 2015 gegeven verwijzingsopdracht heeft miskend door ook feit 4 te berechten en af te doen, nu het hof in zijn arrest van 24 april 2014 de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde had vrijgesproken en het eerdere cassatieberoep niet tegen die vrijspraak was gericht.
11. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 september 2015 (zaaknr. 14/02479, ECLI:NL:HR:2015:2447) onder “1. Geding in cassatie” overwogen “Het beroep – dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 4 – is ingesteld door de verdachte.”. De beslissing luidt vervolgens dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak “- voor zover aan zijn oordeel onderworpen – “ vernietigt en de zaak terugwijst naar het hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Hieruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet gericht heeft geacht tegen de vrijspraak van feit 4.1.Dit in lijn met de “gewoonteregel” dat in zaken met meerdere, cumulatief tenlastegelegde feiten het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep pleegt te worden opgevat als niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van een of meer van die feiten.2.
12. Ik merk nog wel op dat het hof wellicht op het verkeerde been is gaan staan doordat de Hoge Raad in zijn terugwijzingsopdracht niet de beperking “in zoverre” heeft opgenomen, maar de zaak heeft teruggewezen opdat deze “op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan”. Kennelijk was ook de raadsman door deze formulering van de Hoge Raad in de war geraakt. De inleiding van zijn pleitnota luidt: “De Hoge Raad heeft de zaak in volle omvang terug gewezen naar uw hof om het hoger beroep opnieuw te berechten. Formeel zullen dus alle feiten om die reden door uw hof moeten worden beoordeeld, ook het feit waarvan cliënt in 2014 door uw hof is vrijgesproken”. Dit laat echter onverlet dat met de overweging dat het beroep kennelijk niet gericht was tegen de vrijspraak van feit 4 en met de beslissing dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt “voor zover aan zijn oordeel onderworpen” het voor het hof duidelijk had moeten zijn dat de vrijspraak van feit 4 buiten de terugwijzingsopdracht viel.
13. Het middel slaagt.
14. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden nu tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad te veel tijd is verstreken.
15. Blijkens de akte cassatie is het cassatieberoep op 24 februari 2016 ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 23 januari 2016, elf maanden later, bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen. Daarmee is sprake van een overschrijding van de inzendtermijn van drie maanden. Het middel klaagt daarover terecht.
16. Als de Hoge Raad echter met mij van oordeel is dat het tweede middel slaagt, hetgeen leidt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van ook de opgelegde straf, zal de Hoge Raad niet toe komen aan de bespreking van dit middel.3.
17. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt. Aan de bespreking van het derde middel komt de Hoge Raad daarom niet toe. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de opgelegde taakstraf, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, teneinde – met inachtneming van de eerdere (onherroepelijke) vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde - de straf opnieuw te bepalen, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
PG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2017
Zie HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610; HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2185, NJ 2017/29 m.nt T. Kooijmans.
Zie HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.5.3.