. HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014, 131.
HR, 14-10-2016, nr. 16/03001
ECLI:NL:HR:2016:2347
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2016
- Zaaknummer
16/03001
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2347, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:994, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:994, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2347, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2016
Partij(en)
14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03001
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietzde Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C 08/14/702 R van de rechtbank Overijssel van 8 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.187.717 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 oktober 2016.
Conclusie 29‑08‑2016
Partij(en)
Zaaknummer 16/03001
Parketdatum: 29 augustus 2016
Conclusie mr. J. Wuisman
inzake:
[verzoekster],
verzoekster tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.PH. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
1. Voorgeschiedenis
1.1
Op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank Overijssel bij vonnis d.d. 8 maart 2016 de schuldsaneringsregeling, die sedert 14 oktober 2014 op verzoekster tot cassatie (hierna: verzoekster) van toepassing was, beëindigd wegens het niet nakomen door haar van de inlichtingenplicht jegens de bewindvoerder.
1.2
Verzoekster is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift is per post op 17 maart 2016, de dag na het verstrijken van de beroepstermijn, bij de griffie van het hof binnengekomen. De raadsman van verzoekster heeft ter verklaring van de termijnoverschrijding aangevoerd dat hij reeds op 16 maart 2016 een verzoekschrift per e-mail bij het hof heeft willen indienen, maar dat bij het verzenden van de betrokken e-mail bij vergissing een onjuist e-mailadres is aangehouden. Het hof verklaart bij arrest d.d. 2 juni 2016 het beroep niettemin niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Rechtsmiddeltermijnen zijn van openbare orde, aldus het hof, aan hen dient strikt de hand te worden gehouden en van een omstandigheid, die de termijnoverschrijding toch verschoonbaar doet zijn, is niet gebleken.
1.3
Met een verzoekschrift dat op 9 juni 2016 per fax bij de griffie van de Hoge Raad is aangekomen, heeft verzoekster tijdig cassatieberoep tegen het arrest van het hof ingesteld. Het verzoekschrift bevat één cassatiemiddel.
1.4
Van de gelegenheid om te reageren op het hem door de griffie van de Hoge Raad toegezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 mei 2016 bij het hof heeft mr. Dietz de Loos geen gebruik gemaakt. Van de zijde van de bewindvoerder is bij brief van 27 juni 2016 bericht dat geen verweerschrift zal worden ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het niet-ontvankelijkheidsoordeel wordt als onjuist, althans als onbegrijpelijk gemotiveerd bestreden op de volgende, in onderling verband te beschouwen, gronden:
a. Er staan voor verzoekster grote belangen op het spel; het vonnis van de rechtbank kan haar in de toekomst in vergaande mate negatief treffen; er is een fout door de raadsman gemaakt die binnen één dag is hersteld;
b. er is sprake van een vergaande onevenredigheid tussen het wel aanvaarden van een apparaatsfout van een rechtsprekend orgaan als verschoningsgrond en het niet als verschoningsgrond aanvaarden van een apparaatsfout aan de zijde van degene die een opdracht (tot een procedure) geeft;
c. er is in casu sprake van een ‘ultra korte’ termijn;
d. in het bestuursrecht bestaat de mogelijkheid tot het aanvoeren van disculpatie-gronden; waarom zou naar bestuursrecht wel en naar burgerlijk recht niet de mogelijkheid tot herstel moeten worden gegeven?
2.2
Voor termijnen voor het aanwenden van een rechtsmiddel wordt in het burgerlijk procesrecht algemeen als uitgangspunt aanvaard dat daaraan strikt de hand dient te worden gehouden. Dit uitgangspunt is door de Hoge Raad nog eens bevestigd in rov. 3.4.2 van zijn arrest d.d. 21 februari 2014.(1.) Aldaar overweegt de hoge Raad onder meer het volgende:
“Tot uitgangspunt dient dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. Voorts dient tot uitgangspunt dat in het geding dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand dient te worden gehouden. Op laatstgenoemd uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten (…).(2.) Het hof heeft zijn oordeel dat de vrouw – ondanks overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep – ontvankelijk is in haar beroep (…), gegrond op de omstandigheid dat partijen ter terechtzitting eenstemmig het hof hebben verzocht de zaak ten gronde af te doen, hetgeen meebrengt dat strikte handhaving van de beroepstermijn in dit geval moet wijken voor de belangen van de partijen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de – naar zijn oordeel – relatief geringe termijn overschrijding. Aldus heeft het hof miskend dat noch de belangen van partijen, noch een relatief geringe termijnoverschrijding, noch deze omstandigheden tezamen rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op de strikte regels inzake rechtsmiddeltermijnen.”
2.3
Op de hiervoor geciteerde, door de Hoge Raad in 2014 opnieuw bevestigde strikte regel van handhaving van rechtsmiddeltermijnen in het burgerlijk procesrecht strandt het cassatiemiddel. Daarbij is in aanmerking te nemen in de eerste plaats dat een op de voet van art. 350 Fw gevoerde procedure een procedure is die onderworpen is aan de regels van het burgerlijk procesrecht, in de tweede plaats dat het in het kader van strikte handhaving van rechtsmiddeltermijnen past om de fout (vergissing), die aan de kant van de advocaat bij de verzending per e-mail van het beroepschrift is gemaakt, voor risico van verzoekster te laten komen, aangezien de advocaat is te beschouwen als een voor verzoekster optredende dienstverlener.
3. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
voor deze:
J. Wuisman
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2016
. Dit oordeel heeft de Hoge Raad nog eens uitgesproken in zijn arrest d.d. 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1307, RvdW 2016, 762.