Vgl. HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, r.o. 2.4.1.
HR (Parket), 09-01-2024, nr. 23/01019
ECLI:NL:PHR:2024:8
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
09-01-2024
- Zaaknummer
23/01019
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:8, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:374
Conclusie 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Art. 3 lid 1 onder A Landsverordening verdovende middelen. Middel klaagt dat Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van medeplegen opzettelijk invoeren van cocaïne, omdat het omstandigheden steeds ten onrechte als belastend voor de verdachte heeft uitgelegd. Conclusie strekt tot verwerping beroep. Samenhang met 22/03457 C.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01019 C
Zitting 9 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij vonnis van 15 september 2022 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) wegens "medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder A, van de Landsverordening verdovende middelen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het Hof beslist op in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/03457 C. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft W.G. ten Have, advocaat te Winschoten, één middel van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 22 augustus 2019 is in Curaçao op zee door personeel van de Kustwacht een klein snel vaartuigje, type go-fast (hierna: de [naam] ) gecontroleerd. Aan boord van de [naam] bevonden zich de verdachte, als de kapitein, en een matroos. De [naam] was op dat moment op zijn terugreis vanuit Venezuela. De Kustwacht heeft in de boot, naast een hoeveelheid vis, 14 pakketten met in totaal een hoeveelheid van bijna 16 kilogram cocaïne aangetroffen. Deze pakketten waren verspreid over de boot verborgen in een aantal holle ruimtes. De verdachte heeft steeds ontkend wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen cocaïne.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat het Gerecht redelijkerwijs niet kon uitsluiten dat de drugs zonder medeweten van de verdachte zijn geplaatst. Het Gerecht heeft daarom geoordeeld de conclusie van wetenschap van de verdachte niet te kunnen trekken. Daarentegen komt het Hof op grond van een combinatie van feitelijke vaststellingen, algemene ervaringsregels en getuigenverklaringen wel tot de conclusie dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de in de [naam] verborgen en over zee vervoerde cocaïne. Het Hof komt vervolgens tot een bewezenverklaring van – kortgezegd – medeplegen van de drugsinvoer. In cassatie wordt deze bewezenverklaring bestreden.
Het middel
6. Het middel klaagt – mede gelet op de toelichting daarop – dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van het tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk invoeren van de cocaïne.
7. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard:
“dat hij op 22 augustus 2019 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft ingevoerd ongeveer 15.890 gram cocaïne”
8. De bewijsoverwegingen in het bestreden vonnis houden – voor zover hier van belang – het volgende in (de voetnoten heb ik weggelaten):
“Het Hof ontleent aan de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting is verhandeld de navolgende feitelijke gang van zaken:
- de opdrachtgever heeft aan de kapitein en de matroos de [naam] , geld, een satelliettelefoon en koelboxen ter beschikking gesteld met het oog op het door hen en voor hem in Venezuela ophalen van een lading vis en schelpdieren;
- daartoe heeft de opdrachtgever met een of meer personen in Venezuela contacten onderhouden en afspraken gemaakt;
- de kapitein is met de matroos (in het gezelschap van nog een hierna te noemen derde man) met het oog op het uitvoeren van die opdracht van Curaçao naar Venezuela gevaren;
- in Venezuela is de boot van benzine voorzien en zijn de koelboxen gevuld met vis en schelpdieren;
- bij gelegenheid van die controle door de Kustwacht zijn die 14, verspreid over de boot verborgen pakketten cocaïne aangetroffen.
De opdrachtgever, de kapitein en de matroos hebben ieder voor zich verklaard dat zij niet van de aanwezigheid van die in het vaartuig verborgen pakketten cocaïne hebben geweten. Die ontkennende proceshouding brengt voor het bewijs mee, dat ten aanzien van ieder van hen onderzocht dient te worden of ondanks die ontkenning toch strafbare betrokkenheid moet worden aangenomen.
In dat kader komt betekenis toe aan wat van de feitelijke gang van zaken is gebleken, wat de algemene ervaring leert en aan wat door de verdachte en getuigen daarover is gezegd en verklaard.
Als algemene ervaringsregel geldt, dat groothandelshoeveelheden cocaïne vanuit Venezuela (als bron- of transitland) worden gesmokkeld ter verdere doorvoer en (internationale) verspreiding, onder meer over zee en op de wijze als in het onderhavige geval is vastgesteld: geborgen in een klein en snel vaartuig, zoals een go-fast.
In het licht van die ervaringsregel, en nu bovendien enig aanknopingspunt voor een ander oordeel ontbreekt, moet het ervoor worden gehouden dat de in de [naam] aangetroffen pakketten cocaïne niet al op de heenreis van Curaçao naar Venezuela, maar eerst na aankomst in Venezuela en voorafgaand aan de terugvaart naar Curaçao in dat vaartuig zijn verborgen.
De algemene ervaring leert voorts, dat in het geval van een zeer kostbare groothandelshoeveelheid cocaïne als hier aan de orde, bij het internationale transport daarvan er voor de belanghebbenden bij die handel en dat transport zeer veel aan is gelegen om het risico op het verloren gaan van de partij cocaïne – door diefstal, ontdekking door derden, of de onderschepping door de autoriteiten – uit te sluiten althans zoveel als mogelijk te beperken. Dat belang van risicobeperking wordt in het geval van vervoer overzee als gezegd gediend wanneer gebruik wordt gemaakt van een go-fast vaartuig. Immers, een transport met behulp van dergelijk klein snelvarend vaartuig is relatief kortdurend.
Dit impliceert dat de rol van de bij de feitelijke smokkel betrokken personen voor een geslaagd transport van wezenlijke betekenis is. Niet valt in te zien, dat met het verspreid in de [naam] verstoppen van de onderhavige pakketten cocaïne buiten weten van (in elk geval) de kapitein en de opdrachtgever als de eigenaar van de [naam] , dat evidente belang van risicobeperking wordt gediend. Immers, het is niet goed voorstelbaar dat door of namens die belanghebbenden de pakketten cocaïne na het transport veiliggesteld kunnen worden in het geval van de werkwijze, erin bestaand dat de [naam] met daarin de zeer kostbare contrabande van Venezuela uitvaart naar Curaçao, buiten medeweten van de kapitein en de eigenaar van de [naam] , en derhalve zonder enige tevoren met (een van) hen gemaakte afspraak over of het hebben van zicht op de locatie en/of het moment van het kunnen lossen van de vracht cocaïne. Dat laatstbedoelde aspect telt in het bijzonder zwaar bij het gebruik van een go-fast zoals de [naam] , nu een dergelijk type vaartuig na aankomst in Curaçao op (zeer) korte termijn kan worden ingezet voor andere vaartochten. Dit was volgens de opdrachtgever bij de [naam] ook daadwerkelijk de bedoeling. Immers de opdrachtgever heeft verklaard dat de [naam] door de weeks voor supermarkt [A] wordt ingezet en in de betreffende week van 22 augustus 2019 drie keer voor bestellingen zou uitvaren, en dat de [naam] daarnaast voor eigen gebruik is bedoeld en ook wordt ingezet voor toeristische duiktrips, vistrips en tripjes naar Bonaire en Klein Curaçao. Dat gegeven brengt mee, dat er bij de belanghebbenden bij het cocaïnetransport niet alleen vertrouwen dient te bestaan in onbelemmerd kortdurend vervoer, maar ook en vooral in het vervolgens snel en ongestoord kunnen lossen van de vrachtcocaïne. Dat betekent dat ook voldoende zekerheid dient te bestaan dat er kan worden gelost. Die zekerheid kan slechts bestaan als de kapitein (bijvoorbeeld op zee of in de haven) en/of de eigenaar/gebruiker (bijvoorbeeld na ommekomst van de vaartocht) die gelegenheid daartoe op enig moment biedt.
Bezien in het licht van het vorenstaande acht het Hof het niet aannemelijk dat de belanghebbende(n) bij deze smokkel de even bedoelde ervaringsregels aan hun laars hebben gelapt en de kostbare smokkelwaar op de bonnefooi in de [naam] hebben verstopt. Aan het Hof is derhalve niet gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat in het onderhavige geval deze ervaringsregels uitzondering hebben te lijden.
Het Hof heeft uiteraard nog de mogelijkheid onder ogen gezien dat louter en alleen de kapitein en/of de matroos van de [naam] misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen dat door de opdrachtgever, tevens eigenaar van de [naam] in hen is gesteld, door buiten diens medeweten de boot te misbruiken voor het invoeren van de pakketten cocaïne. Uit het navolgende zal blijken dat van een dergelijk scenario geen sprake is geweest.
Daarbij komt nog het volgende.
[betrokkene 1] is een inkoper van vis. Hij werkt als tussenhandelaar, tussen supermarkten en degenen die vis komen halen. [betrokkene 2], een supermarkteigenaar, heeft de opdrachtgever ingeschakeld voor het vervoer van vis, van Venezuela naar Curaçao. Op 21 augustus 2019 is [betrokkene 1] gebeld door een man (bij)genaamd [betrokkene 3], degene die in Venezuela de vis op bestelling verkoopt en aanlevert. De vis en schelpdieren lagen klaar, waarop [betrokkene 1] op zijn beurt de opdrachtgever heeft gebeld met het verzoek de lading daar op te halen. Hierop heeft de opdrachtgever de kapitein en matroos ingezet, zoals hiervoor is omschreven.
Volgens de verklaring van de opdrachtgever heeft ook hij contact met [betrokkene 3] gelegd, per Whatsapp, met het oog op een eigen bestelling (van een pan, hangmatten, vis en kreeft), en heeft hij voorts, nadat de cocaïne in zijn boot is aangetroffen naar zijn zeggen bij [betrokkene 3] navraag gedaan. In antwoord daarop kreeg hij – in de woorden van de opdrachtgever – een lulverhaal, en vervolgens heeft de opdrachtgever niet alleen het contact met [betrokkene 3] beëindigd, maar bovendien zijn telefoon "leeggemaakt". Dit wissen van de met [betrokkene 3] onderhouden communicatie – een man met wie hij naar zijn zeggen al anderhalf jaar zaken heeft gedaan – roept een voor het bewijs relevante verbazing op, die de opdrachtgever bij het Hof niet heeft kunnen wegnemen. Immers, in het door de opdrachtgever geschetste geval, waarin hij tegen wil en dank is geconfronteerd met een lading van ongeveer 16 kilogram cocaïne aan boord van zijn [naam] , kan en mag worden verwacht dat hij voor al die gegevens beschikbaar houdt, die kunnen bijdragen aan het voorkomen dan wel wegnemen van de uiterst benarde justitiële positie waarin (ook) hijzelf terecht is gekomen. Het Hof houdt het daarom ervoor, dat de inhoud van die communicatie door hem kennelijk als voor hem bezwarend en belastend wordt gezien.
Voort springt in het oog, dat door zowel de opdrachtgever als de kapitein evident is gepoogd te verhullen dat de hierboven genoemde derde man met de kapitein en de matroos op de [naam] is meegevaren van Curaçao naar Venezuela. De vormgeving van dat verhullen heeft bestaan in het aanvankelijk verzwijgen en vervolgens verklaren: wisselend, tegenstrijdig en ook leugenachtig.
Immers, het is alleen de matroos geweest die in verhoor bij de politie direct heeft verklaard over dat meevaren van een derde man. De kapitein heeft aanvankelijk verklaard dat hij met alleen de matroos naar Venezuela is gevaren. Pas nadat aan hem de verklaring van de matroos is voorgehouden erkent hij dat er een derde man is meegevaren, terwijl de opdrachtgever daarover heeft gelogen. Heeft de opdrachtgever eerst zijn wetenschap van dat meevaren met verbaasde verontwaardiging en beschuldigend met de vinger naar de kapitein wijzend van de hand gewezen, geconfronteerd met de verklaringen van de kapitein en de matroos en de inhoud van een Whatsapp-conversatie van hem met de kapitein kort voor het uitvaren van de [naam] (opdrachtgever: is die Colombiaan met jou meegegaan?" Kapitein: ja. Opdrachtgever: vaar snel) geeft de opdrachtgever over die conversatie geen uitleg, blijft een begrijpelijke uitleg over dat meevaren achterwege en volstaat hij in verhoor bij de politie met het stellen van tegenvragen, en stelt hij later dat hij het meereizen was vergeten, dat hij begrijpt dat het vreemd overkomt dat hij daarover niet direct heeft verklaard, maar dat het voor hem niet zo belangrijk was.
Vervolgens blijkt dat de opdrachtgever onwaarheid heeft gesproken over de identiteit van die man. Immers, anders dan de opdrachtgever aanvankelijk de politie heeft willen doen geloven ging het niet om "de meneer van de pomp in de haven", maar om [betrokkene 4] De opdrachtgever kiest er dan voor zich in verhoor op zijn zwijgrecht te beroepen. Van [betrokkene 4] is inmiddels bekend geworden dat hij strafrechtelijk is vervolgd ter zake van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumlandsverordening. In het recentelijk ten laste van hem gewezen (hem vrijsprekende) vonnis heeft het Gerecht overwogen dat aangetroffen gelden door [betrokkene 4] zijn verdiend door middel van de handel in verdovende middelen. In dat onderzoek afgeluisterde gesprekken zijn door het Gerecht geduid als te zijn gevoerd in versluierend taalgebruik, en dat uit onder meer die gesprekken valt af te leiden dat de verdachten zich al veel langer bezig hielden met de handel in drugs, waaronder cocaïne. En daarmee is in een andere strafzaak enig troebel licht geworpen op de persoon van de meevarende [betrokkene 4], terwijl die kleur daarvan juist in deze strafzaak frappeert.
Tegen die achtergrond geeft de inhoud van een in de telefoon van de kapitein aangetroffen voice-bericht te denken. Dit bericht is door een Spaanssprekende man ingesproken op de ochtend van de dag (08.25) van vertrek (uitvaren 11.11): "Hey, kapitein, hoe gaat het/Gaan we samenwerken? Kom je me ophalen?" De kapitein zegt van dit bericht niet te weten, weet ook niet wie de persoon is. Pas na doorvragen: het is niet de meevarende Colombiaan, maar een ander met wie ik wel eens samenwerk in Constructies. Deze stelling is op zichzelf blijven staan.
Roept wat hiervoor ten aanzien van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en de daaraan te relateren communicatie in de context van de aard van het aan de opdrachtgever en de kapitein gemaakte verwijten verdachtes proceshouding verbazing op, daarnaast is ook de inhoud van heimelijk afgeluisterde en opgenomen gesprekken waaraan door de kapitein en de opdrachtgever is deelgenomen nadat de cocaïne door de autoriteiten is onderschept, en nadat zij als verdachten zijn aangemerkt, voor (de waardering van) het bewijs van betekenis.
In opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) vindt het Hof verankering voor de bewijsconclusie dat het voor de kapitein en de opdrachtgever bepaald geen geheim is geweest dat er cocaïne in de [naam] was verborgen. Zo vraagt op 17 september 2019 de opdrachtgever aan de kapitein "wat ging mis met die ding, man", "verdomme man, maar hoe komt het dan".
En op 9 oktober 2019 verzucht de opdrachtgever in gesprek met zijn vriendin: "Uiteindelijk je weet hoe iedereen in dit ding heeft gehandeld. Waarom zal je je uiterste best doen, jezelf voor de gek houden, zit vast voor hen en ze steken geen hand voor je uit", waarmee hij kennelijk aangeeft te weten wie de belanghebbenden bij de partij cocaïne zijn, zij niets voor hem doen, terwijl hij vastzit voor hén. De vriendin van de opdrachtgever reageert min of meer bespiegelend: "Kijk Umpi, niks gebeurde voor niets. Dit is een goede les voor ons", waarop de opdrachtgever reageert met: "Dit ding verpest ons(..) Dit ding heeft mij verpest".' Desgevraagd in verhoor bij de politie heeft de opdrachtgever ervoor gekozen om te zwijgen. Het Hof acht de voren weergegeven inhoud voor de waardering van de bewijsmiddelen redengevend.
Bezien in het licht van het voorgaande roept het geen verbazing op dat in heimelijk afgeluisterde gesprekken van de toen gedetineerde opdrachtgever en de kapitein – soms fluisterend – is gewisseld wat tijdens politieverhoren aan de orde is gesteld, maar ook hoe de inhoud van verklaringen op elkaar afgestemd dient te worden, opdat de betrokkenheid van ieder van hen bij de door politie en justitie veronderstelde betrokkenheid bij de invoer van de cocaïne kan worden gemaskeerd
In het oog springt voorts de inhoud van een heimelijk afgeluisterd en opgenomen gesprek dat de opdrachtgever en de kapitein tijdens hun detentie hebben gevoerd. Daarin geeft de opdrachtgever aan dat [betrokkene 5] zal komen en zelf zorg zal dragen voor die ding. Volgens de kapitein zullen zij gaan, zodra [betrokkene 5] komt. Dan is alles klaar, aldus de opdrachtgever. Verder weet [betrokkene 5] al wat hij moet komen zeggen. De kapitein merkt nog op dat eigenlijk iedereen moet gaan, omdat [betrokkene 5] die ding had gezet. En in een afgeluisterd telefoongesprek dat de opdrachtgever heeft gevoerd met (de dubbelrol spelende politieman) Janzen geeft de opdrachtgever te kennen dat het hem veel waard is dat aan [betrokkene 5] zo spoedig mogelijk wordt duidelijk gemaakt dat hij dat ding van de hand niet heeft. De ding van zijn hand zal hem verwurgen. In verhoor geconfronteerd met deze geluidsopname en de daaraan door de politie gegeven duiding – 'het ding van de hand' is een mobiele telefoon waarin belastende informatie is opgeslagen, die niet in handen van de politie moet komen – doen zowel de opdrachtgever als de kapitein in wezen er het zwijgen toe. Ook uit een afgeluisterd telefoongesprek dat door de opdrachtgever met zijn vrouw is gevoerd blijkt, dat de opdrachtgever er veel aan is gelegen dat [betrokkene 5] een verklaring gaat afleggen die dit hele ding kan veranderen.
Kortom, [betrokkene 5] kan in deze voor de verdachten netelige kwestie een sleutelrol vervullen, door de schuld op zich te nemen. Voorwaarde daarvoor is wel dat [betrokkene 5] telefoon buiten het zicht van politie en justitie moet blijven. Daarnaar gevraagd geeft [betrokkene 5] – een goede vriend van de opdrachtgever die in het verleden vaak voor hem in de [naam] naar Venezuela is gevaren om daar voor de opdrachtgever vis op te halen – in verhoor over dit een en ander bij de politie te kennen dat zijn naam haas is.
Op zichzelf beschouwd is wat hiervoor is overwogen voor het bewijs van het ten laste gelegde niet steeds rechtstreeks redengevend. Wel schraagt dit een en ander het oordeel dat er in het ter berechting voorliggende geval bepaald geen aanleiding is om aan te nemen dat zich iets anders heeft afgespeeld dan wat door het Hof als ervaringsregel voorop is gesteld: niet valt in te zien dat met het op verspreide locaties in de [naam] verstoppen van een groot aantal pakketten cocaïne buiten medeweten van de opdrachtgever/eigenaar en van de kapitein het vorenweergegeven belang van risicobeperking wordt gediend. En evenmin bestaat er op grond van wat hiervoor is weergegeven en overwogen aanleiding om aan te nemen dat de kapitein en/of de matroos buiten medeweten van de opdrachtgever diens boot en het door de opdrachtgever in hen gestelde vertrouwen hebben misbruikt voor de invoer van de bijna16 kilogram cocaïne.
Voor het bewijs van medeplegen is noodzakelijk dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van het vervoer van de cocaïne heeft verricht en/of dat hij nauw en volledig met de ander(en) heeft samengewerkt. Daarvan is sprake als de intellectuele of materiële bijdrage van de verdachte aan het vervoeren van de cocaïne van voldoende gewicht is. Het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van dat vervoeren door anderen is voor het medeplegen onvoldoende.
Dit toetsingskader hanterend gaat het Hof recapitulerend ervan uit dat:
- op 22 augustus 2019 aan boord van de [naam] in totaal een hoeveelheid van nagenoeg 16 kilogram cocaïne was verborgen, terwijl de [naam] vanuit Venezuela naar Curaçao is gevaren;
- de opdrachtgever de kapitein en de matroos als bemanning van de [naam] heeft gerekruteerd, die vervolgens op zijn aanwijzen naar Venezuela zijn gevaren en nadat de [naam] is beladen zijn teruggevaren naar Curaçao;
- zowel de kapitein als de matroos ieder voor zich wisselend hebben verklaard over hun doen en laten na aankomst in Venezuela, terwijl hun verklaringen daarover onderling uiteenlopen;
- het de opdrachtgever is geweest die voorafgaand aan het transport de contacten heeft gelegd en onderhouden met een of meer personen in Venezuela;
- de opdrachtgever de in zijn telefoon opgeslagen Whattsapp-gesprekshistorie met zijn Venezolaanse contactpersoon, bijgenaamd [betrokkene 3], nadat de in de boot verborgen cocaïne was ontdekt, welbewust heeft gewist, met gevolg dat hij in zoverre de mogelijkheid tot verificatie/falsificatie van zijn verklaring onmogelijk heeft gemaakt, terwijl de reden van dat wissen in redelijkheid geen andere kan zijn dan dat de inhoud daarvan aan het zicht van politie en justitie verborgen dient te blijven;
- de kapitein eerst nadat hij door de politie daarmee is geconfronteerd heeft verklaard over een door de opdrachtgever tevoren aangekondigde opvarende naar Venezuela, terwijl de opdrachtgever daarover in verhoor bij de politie heeft gelogen;
- die opvarende in verband is gebracht met de handel in cocaïne;
- de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat de opdrachtgever bij de kapitein informeert wat er met die ding - de smokkelwaar - is misgegaan, en wat daarvan de oorzaak is;
- de inhoud van OVC waaraan de kapitein en de opdrachtgever in detentie hebben deelgenomen uitwijst, dat zekere [betrokkene 5] degene is geweest die het ding heeft gezet, dat een verklaring van [betrokkene 5] hen zal ontlasten, en dat het van groot belang is dat de telefoon van [betrokkene 5] niet in handen van politie en justitie belandt;
- de inhoud van een telefoongesprek waaraan de gedetineerde opdrachtgever en diens vriendin hebben deelgenomen uitwijst, dat hij weet wie de belanghebbenden bij de cocaïne zijn, en dat "ze" niets voor hem (in detentie) doen.
Het voorgaande voert het Hof tot de conclusie dat de opdrachtgever en de kapitein ieder voor zich wetenschap hebben gehad van de in de [naam] verborgen en over zee vervoerde cocaïne, waarover de kapitein feitelijk de beschikkingsmacht heeft gehad. De gedragingen van de kapitein zien op het feitelijk vervoer van de cocaïne van Venezuela naar Curaçao. Het aandeel van de opdrachtgever is gelegen in het organiseren van dat vervoer, dat in elk geval heeft bestaan uit het onderhouden van de contacten met degene(n) die de cocaïne in Venezuela hebben aangeleverd en het met het oog op het grensoverschrijdend vervoer daarvan ter beschikking stellen van zijn vaartuig aan de kapitein. Wat is gebleken van de gedragingen van de kapitein en de opdrachtgever na het feit is mede redengevend voor het bewijs van hun daderschap en deelneming. Die door de verdachte geleverde bijdrage aan het feit is immers betekenisvol en van een zodanig gewicht dat hij die bijdrage leverend het feit in bewuste en nauwe samenwerking met de opdrachtgever als de medepleger daarvan heeft begaan.”
9. Uit de onderbouwing van het middel blijkt dat de steller daarvan zijn pijlen richt op de bewijsoverwegingen van het Hof. Daaruit zou blijken dat het Hof bepaalde omstandigheden telkens zo uitlegt dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de cocaïne op de [naam] , terwijl er ook een andere voor de hand liggende conclusie uit deze omstandigheden zou vallen te trekken, te weten dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne en dat hij, tezamen met medeverdachte Welvaart, juist heeft geprobeerd om de waarheid te achterhalen zodat hij zelf niet zou worden veroordeeld. In de kern genomen klaagt de steller van het middel dat het Hof bepaalde omstandigheden steeds ten onrechte als belastend voor de verdachte heeft uitgelegd. Het Hof heeft op grond daarvan vervolgens ten onrechte geoordeeld dat sprake was van wetenschap bij de verdachte ten aanzien van de aanwezigheid van de cocaïne en van een nauwe en bewuste samenwerking bij het vervoer van de cocaïne. Als gevolg van de onjuiste waardering van omstandigheden is het Hof dus ten onrechte tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde gekomen, zo begrijp ik de steller van het middel.
10. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In cassatie kan worden onderzocht of conclusies van feitelijke aard, die de feitenrechter heeft getrokken uit door hem vastgestelde feiten en omstandigheden, begrijpelijk zijn.1.Niet kan echter worden getoetst of de feitenrechter al dan niet terecht tot een feitelijk oordeel is gekomen.2.
11. Het middel ziet aan dit laatste voorbij en is daarmee ondeugdelijk.
Slotsom
12. Het middel is ondeugdelijk.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑01‑2024
Zie Van Dorst & Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 327-328. Vgl. o.a. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058, r.o. 3.5.