Zie r.o. 4.5 van 's Hofs uitspraak.
HR, 23-12-2022, nr. 22/00700
ECLI:NL:HR:2022:1918
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2022
- Zaaknummer
22/00700
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2022
ECLI:NL:HR:2022:1918, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:134
- Vindplaatsen
V-N 2023/2.19 met annotatie van Redactie
NTFR 2023/42 met annotatie van drs. M.T.M. Hennevelt
NLF 2023/0119 met annotatie van Eddo Hageman
FED 2023/40 met annotatie van T.C. Gerverdinck
Beroepschrift 23‑12‑2022
Uit het beroepschrift in cassatie van de staatssecretaris:
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnr. 22/00700) tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch van 19 januari 2022, nr. 20/00453, inzake [X] te [Z] (Malta) betreffende de beschikking belastingrente.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 6 april 2022 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het recht, met name van artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), doordat het Hof heeft geoordeeld dat:
- (i)
de combinatie van omstandigheden, bestaande uit het enerzijds niet vergoeden van belastingrente in geval van een uit een verliesverrekeningsbeschikking voortvloeiende teruggaaf en anderzijds het wel in rekening brengen van belastingrente bij het terugdraaien van een (achterwaartse) verliesverrekening, door de wetgever niet is voorzien;
- (ii)
gelet op de onevenwichtigheid zoals die uit deze zaak blijkt, waarbij de belastingrente wordt vastgesteld op € 9.438, recht dient te worden gedaan door deze onevenredige renteberekening te corrigeren;
- (iii)
de belastingrente beperkt moet worden tot de periode waarin belanghebbende de teruggaaf van de belasting over het jaar 2012 als gevolg van de verrekening van het verlies uit jaar 2015 ten onrechte tot zijn beschikking heeft gehad en daarom moet worden verminderd tot € 809,
zulks in verband met het hierna volgende ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
Partijen zijn het erover eens dat de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente in overeenstemming met de wet is berekend.1. De tekst van artikel 30fc AWR laat er, voor zover hier van belang, geen misverstand over bestaan over welk rentetijdvak belastingrente in rekening wordt gebracht. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur dienovereenkomstig belastingrente berekend over de periode van 1 juli 2013 tot en met 2 februari 2019.
Naar het oordeel van het Hof moet, indien de letterlijke toepassing van de wet leidt tot disproportionele gevolgen, beoordeeld worden of de wetgever die gevolgen heeft voorzien en heeft willen aanvaarden.2. Met het Hof ben ik van mening dat een duidelijke wettekst terzijde moet worden gesteld als een grammaticale interpretatie leidt tot een uitkomst die de wetgever redelijkerwijs niet voor ogen kan hebben gestaan.3.
Het Hof heeft in het onderhavige geval de duidelijke tekst van artikel 30fc AWR naast zich neergelegd, omdat de wetgever volgens het Hof de onderhavige combinatie van omstandigheden niet heeft voorzien. Het Hof verwijst hierbij naar het enerzijds niet vergoeden van belastingrente over een uit een achterwaartse verliesverrekening voortvloeiende teruggaaf en anderzijds, bij het terugdraaien van die verliesverrekening wel in rekening brengen van belastingrente, waarbij de belastingrente wordt berekend over een vrij lange periode waarin de gelden op de rekening van de Belastingdienst hebben gestaan en de Belastingdienst dus geen rentenadeel heeft geleden.
Hiertegen wil ik het volgende inbrengen.
De wetgever heeft ervoor gekozen om de belastingrenteregeling uitgebreid en tot in detail uit te schrijven met het oog op de duidelijkheid en om misverstanden te voorkomen over de berekening van belastingrente.4. Die gedetailleerdheid maakt dat er weinig ruimte is om aan te nemen dat de tekst van de regeling geen uitdrukking geeft aan de wil van de wetgever. Dat volgt ook uit de wetsgeschiedenis waaruit kan worden afgeleid dat de wetgever met de invoering van de belastingrenteregeling er bewust voor heeft gekozen de situaties waarin rente wordt vergoed en in rekening wordt gebracht niet (meer) spiegelbeeldig te laten zijn.5. De door het Hof in de onderhavige casus gesignaleerde asymmetrie — geen rentevergoeding over een teruggaaf maar wel rente verschuldigd bij het terugdraaien van die teruggaaf — doet zich in meer situaties voor. Bijvoorbeeld wanneer een voorlopige aanslag wordt verlaagd en korte tijd later weer wordt verhoogd. Die asymmetrie is inherent aan de door de wetgever bewust gekozen vormgeving van de belastingrenteregeling.6.
Ook het argument dat bij het terugdraaien van verliesverrekening belastingrente wordt berekend over een periode waarin de gelden op de rekening van de Belastingdienst hebben gestaan en de Belastingdienst dus geen rentenadeel heeft geleden, gaat niet op. Zoals het Hof heeft overwogen, is de belastingrenteregeling geënt op de verzuimrenteregeling in de Awb. Door de aansluiting bij de verzuimgedachte is met name van belang of sprake is van een verzuim en speelt het behalen van economisch voor- of nadeel geen bepalende rol. Belastingrente is geen vergoeding voor geleden rentenadeel.
Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat het Hof niet had mogen overgaan tot beperking van de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente op grond van doel en strekking van de belastingrenteregeling. Het is niet aan het Hof, maar aan de wetgever om de door het Hof gesignaleerde onevenwichtigheid weg te nemen.
Voor zover de berekening van de rente in het onderhavige geval disproportioneel is, kan belanghebbende, als sprake zou zijn van een individuele en buitensporige last, zich beroepen op artikel 1 Eerste Protocol EVRM7.. Belanghebbende heeft dit gedaan. De rechtbank heeft dit beroep beoordeeld en afgewezen (r.o. 2.13). Ik kan mij daarin vinden. De feiten van het geding lijken niet zodanig dat een dergelijke buitensporige last zich hier voordoet.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑12‑2022
Zie r.o. 4.16 van 's Hofs uitspraak.
Vgl. HR 13 november 2009, ECLI:IML:HR:2009:BG5866, BNB 2010/24, HR 24 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996: AA 1820, BNB 1996/138 en HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6390, BNB 2009/42.
Kamerstukken II, 2011–2012, 33 003, nr. 10, p. 99 (aangehaald door het Hof in r.o. 4.2 van zijn uitspraak).
Kamerstukken II, 2011–2012, 33 003, nr. 3, p. 33 en 34. Zie in dit verband ook Kamerstukken II, 2015–2016, nr. 3476, antwoord 6.
Zie HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2048.
Uitspraak 23‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Belastingrente. Berekening van belastingrente – bij terugdraaien van de verrekening van een verlies van een volgend jaar – over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere (voorlopige) aanslag al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00700
Datum 23 december 2022
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z], Malta, (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 januari 2022, nr. 20/004531., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 19/2956) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking inzake belastingrente.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. de Birk, heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.1
Deze zaak ziet op een beschikking inzake belastingrente die in rekening is gebracht nadat een zogenoemde carry-back was teruggenomen. In geschil is of deze belastingrente mede in rekening mocht worden gebracht over een periode waarin de fiscus al beschikte over het verschuldigde belastingbedrag.
2.1.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 in eerste instantie een verlies uit werk en woning aangegeven. De Inspecteur heeft de aangifte gevolgd en heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 van 17 augustus 2018 een verlies uit werk en woning vastgesteld.
2.1.3
Bij beschikking van 25 augustus 2018 is dit verlies verrekend met het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 is dienovereenkomstig met € 43.170 verminderd.
2.1.4
Op 21 augustus 2018 heeft belanghebbende een nieuwe aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend, waarin een positief inkomen uit werk en woning is opgenomen. De Inspecteur heeft in overeenstemming met deze nieuwe aangifte bij verminderingsbeschikking2.van 21 december 2018 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 gecorrigeerd.
2.1.5
Op 2 januari 2019 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 43.170. Gelijktijdig met die navorderingsaanslag is een beschikking te betalen belastingrente gegeven voor een bedrag van € 9.438, berekend over de periode van 1 juli 2013 tot en met 2 februari 2019.
2.2
Voor het Hof was in geschil of terecht belastingrente aan belanghebbende in rekening is gebracht over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
2.3
Het middel faalt op de gronden uiteengezet in rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 18 november 20223.. Dat wordt niet anders door het in artikel 30fe, lid 2, AWR neergelegde uitgangspunt dat geen belastingrente wordt vergoed bij vermindering van een aanslag of een navorderingsaanslag door verrekening van een verlies van een volgend jaar. Uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat de wetgever in de situatie waarin een dergelijke verliesverrekening wordt teruggenomen wel heeft geaccepteerd dat belastingrente wordt berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere (voorlopige) aanslag al beschikte over het desbetreffende te betalen belastingbedrag.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 548.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑12‑2022