De cassatiedagvaarding is op 10 januari 2008 uitgebracht.
HR, 26-06-2009, nr. 08/00253
ECLI:NL:HR:2009:BI1126
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-06-2009
- Zaaknummer
08/00253
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BI1126
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1126, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1126
ECLI:NL:PHR:2009:BI1126, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1126
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsrecht. Betwisting ondertekening onderhandse akte (81 RO).
26 juni 2009
Eerste Kamer
08/00253
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FRIESLAND DIRECT B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Friesland Direct en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Friesland Direct heeft bij exploot van 7 december 2004 [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en gevorderd, kort gezegd, [verweerder] te veroordelen om aan Friesland Direct te betalen een bedrag van € 6.510,--, te vermeerderen met rente en kosten.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en een vordering in reconventie ingesteld.
De rechtbank heeft, na een comparitie van partijen te hebben gelast, bij eindvonnis van 27 april 2005 de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 12 oktober 2007 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Friesland Direct afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Friesland Direct beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Friesland Direct in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 477,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 juni 2009.
Conclusie 10‑04‑2009
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
Friesland Direct B.V.
tegen
[Verweerder]
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1.1
In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, Friesland Direct, kort gezegd, veroordeling gevorderd van verweerder in cassatie, [verweerder], tot betaling aan haar van een bedrag van € 6.510,- te vermeerderen met rente en kosten.
1.2
Aan deze vorderingen heeft Friesland Direct ten grondslag gelegd dat zij aan [verweerder] op basis van een overeenkomst van geldlening een bedrag van € 6.600,- heeft uitbetaald, waarvan € 90,- is kwijtgescholden, en dat tussen partijen is afgesproken dat [verweerder] dit bedrag in een keer zou terugbetalen in januari 2004.
Friesland Direct heeft ter adstructie van haar stellingen een schuldbekentenis van 7 februari 2003 overgelegd die mede door [verweerder] is ondertekend.
1.3
De rechtbank Rotterdam heeft deze vordering bij vonnis van 27 april 2005 toegewezen.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft dit vonnis in zoverre vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering bij arrest van 12 oktober 2007 afgewezen. Het hof heeft daartoe overwogen dat het bestaan van een geldlening niet is komen vast te staan.
1.4
Het tijdig1. tegen voormeld arrest ingestelde cassatieberoep bevat één middel, dat uiteen valt in twee onderdelen.
1.5
Middelonderdeel 1 klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de akte van geldlening geen dwingend bewijs oplevert in de zin van art. 178 Rv. en dat het hof had moeten oordelen dat in beginsel door Friesland Direct voldoende bewijs is bijgebracht dat de akte van geldlening door beide partijen is ondertekend en daarmee als dwingend bewijs heeft te gelden.
1.6
1.7
De klacht stuit af op het bepaalde in de eerste volzin van art. 159 lid 2 Rv. waarin is bepaald dat een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, geen bewijs oplevert zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.1 geoordeeld dat [verweerder] gemotiveerd ontkent dat de handtekening onder de schriftelijk opgestelde overeenkomst van geldlening, gedateerd 7 februari 2003, van hem afkomstig is, nu hij de door Friesland Direct opgestelde overeenkomst niet wilde tekenen omdat daarin een terugbetalingsverplichting was opgenomen en geen melding werd gemaakt van de overeengekomen kwijtschelding, zodat dit schriftelijk stuk de dwingende bewijskracht die wettelijk aan akten worden verbonden, ontbeert. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Vervolgens heeft het hof in rechtsoverweging 4.3 beoordeeld of sprake is van een overeenkomst van geldlening.
1.8
Het tweede onderdeel klaagt ten eerste dat het hof ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat tussen partijen een schijnovereenkomst is gesloten.
1.9
Deze klacht faalt omdat het berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft in rechtsoverweging 4.2 de stellingen van partijen geschetst, te weten de stelling van Friesland Direct dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, hetgeen [verweerder] ter comparitie heeft erkend en het verweer van [verweerder] dat de door Friesland Direct betaalde bedragen verkapt salaris zijn. In rechtsoverweging 4.3 omschrijft het hof de strekking van dit verweer van [verweerder] als het sluiten van een schijnovereenkomst. Dit is echter niet de conclusie van het hof.
1.10
In de tweede plaats klaagt het onderdeel dat het hof ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd en Friesland Direct met het bewijs heeft belast dat er wel sprake is van een geldleningsovereenkomst alsmede dat het hof ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat Friesland Direct geen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden.
1.11
Het hof heeft in rechtsoverweging 4.3 de door Friesland Direct gestelde erkenning door [verweerder] van het bestaan van een geldleningsovereenkomst ter gelegenheid van de op 19 april 2005 door de rechtbank gehouden comparitie van partijen beoordeeld. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerder] weliswaar erkend dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten, maar heeft hij hieraan toegvoegd dat hij niet behoefde terug te betalen, hetgeen naar het oordeel van het hof een zo wezenlijk onderdeel is van een geldlening dat zonder die terugbetalingsverplichting geen sprake is van een overeenkomst van geldlening.
Dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden.
1.12
Bovendien past voormelde tekst, aldus het hof, in het verweer van [verweerder], te weten dat hij met Friesland Direct is overeengekomen dat zij ten voordele van beide partijen (vermijding van sociale werkgeverslasten en verhoging van het netto salaris van [verweerder]) zogenaamd een geldleningsovereenkomst zouden sluiten, waarbij wel het bedrag van € 6.600,- in maandelijkse porties aan [verweerder] zou worden uitgekeerd, maar hij het ontvangen bedrag niet behoefde terug te betalen. Ook dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden, terecht nu het hof vrijelijk aan ieder feitelijk gegeven in het geding de bewijskracht kan hechten die hem goeddunkt3. — bewijzen gebeurt met behulp van bewijsmiddelen en dat kunnen in beginsel alle middelen zijn die daarvoor in aanmerking komen (art. 152 lid 1 Rv.)4. — terwijl daarnaast de waardering van het bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt (art. 152 lid 2 Rv.).
1.13
Aan deze oordelen heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat het bestaan van een (overeenkomst van) geldlening, ondanks de door [verweerder] ontvangen bedragen met de vermelding dat het om een voorschot van een geldlening ging, niet tot uitgangspunt kan worden genomen, hetgeen meebrengt dat de bewijslast van het bestaan van de geldleningsovereenkomst op Friesland Direct rust.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
1.14
Nu de geldleningsovereenkomst niet is komen vast te staan en dit wel door Friesland Direct is gesteld, rust de bewijslast van die stelling conform de hoofdregel van art. 150 Rv. op Friesland Direct. Van een omkering van de bewijslast is dus geen sprake.
1.15
Het oordeel van het hof in de voorlaatste zin van rechtsoverweging 4.3 dat Friesland Direct noch in eerste aanleg noch in hoger beroep bewijs heeft aangeboden, is feitelijk. De daartegen gerichte klacht faalt nu het enkele overleggen van stukken nog geen aan de eisen voldoend bewijsaanbod is, voldoet voorts niet aan art. 407 lid 2 Rv. en bevat ten slotte een in cassatie ontoelaatbaar novum waar wordt gesteld dat de overeenkomst op het kantoor is getekend in het bijzijn van mensen van Friesland Direct. Friesland Direct had in hoger beroep kunnen aanbieden deze personen als getuige te doen horen maar heeft dit nagelaten. Het tweede onderdeel faalt mitsdien in zijn geheel.
1.16
Nu in deze zaak geen vragen worden opgeworpen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoording behoeven, kan het cassatieberoep worden verworpen met toepassing van art. 81 RO.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2009