NJ 2001, 612
Bewijsrecht. Materiële bewijskracht partijverklaring in authentieke of onderhandse akte. Tegenbewijs.
HR 05-01-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AA9314, m.nt. W.D.H. Asser
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
5 januari 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop
- Zaaknummer
C99/124HR
- Conclusie
A-G Bakels
- Noot
W.D.H. Asser
- LJN
AA9314
- JCDI
JCDI:ADS157539:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Insolventierecht / Faillissement
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AA9314, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑01‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AA9314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2001
- Wetingang
Rv (oud) art. 178; Rv (oud) art. 184; Fw art. 123
Essentie
Bewijsrecht. Materiële bewijskracht partijverklaring in authentieke of onderhandse akte. Tegenbewijs.
Een authentieke of onderhandse akte levert — behoudens voorzover dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat — t.a.v. de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, behoudens tegenbewijs. Het staat de rechter vrij dit tegenbewijs geleverd te achten indien hij op grond van de in het geding gebleken feiten bewezen acht dat de in de akte opgenomen verklaring onjuist ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.