Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 5.11 Diversen
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Alle blootgestelde oppervlakken in gangen en ingesloten ruimten voor trappen, alsmede oppervlakken, met inbegrip van het daarmee verbonden grondhout, in verborgen of ontoegankelijke plaatsen in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations hebben een laag vlamverspreidend vermogen. Blootgestelde oppervlakken van plafonds in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations hebben een laag vlamverspreidend vermogen.
2.
Verven, vernissen en andere stoffen voor afwerking, die worden gebruikt op blootgestelde inwendige oppervlakken, zijn volgens de FTP-Code getest zodanig dat zij naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie geen onnodig brandgevaar opleveren, en mogen geen overmatige hoeveelheden rook of giftige gassen of dampen kunnen voortbrengen.
3.
De onderste laag van dekbedekkingen in ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations is van goedgekeurd materiaal dat noch gemakkelijk kan ontbranden, noch aanleiding kan geven tot vergiftigings- of explosiegevaar bij verhoogde temperaturen.
4.
Wanneer schotten of dekken van klasse ‘A’ of ‘B’ zijn doorboord voor het doorvoeren van elektrische leidingen, pijpen, schachten, kanalen en dergelijke, of voor het aanbrengen van uitmondingen van het ventilatiesysteem, verlichtingsarmaturen en soortgelijke inrichtingen, zijn er zodanige maatregelen getroffen dat de brandwerendheid van de schotten of dekken niet vermindert.
5
a.
In ruimten voor accommodatie, dienstruimten en controlestations zijn pijpen die door schotten of dekken van klasse ‘A’ of ‘B’ zijn gevoerd, van goedgekeurde materialen vervaardigd, rekening houdende met de temperatuur waaraan de betrokken schotten of dekken weerstand moeten kunnen bieden. Indien door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie wordt toegestaan dat door ruimten voor accommodatie en dienstruimten olie of brandbare vloeistoffen worden gevoerd, zijn de pijpen waardoor die olie of brandbare vloeistoffen worden gevoerd van goedgekeurd materiaal vervaardigd, rekening houdende met het brandgevaar.
b.
Materialen die gemakkelijk onbruikbaar worden door warmte mogen niet worden gebruikt voor spuipijpen, sanitaire uitlaten en andere uitlaten die dicht bij de lastlijn liggen en waarvan het in het ongerede raken in geval van brand gevaar voor instromen van water zou meebrengen.
6.
In cinematografische installaties wordt geen filmmateriaal op basis van cellulosenitraat gebruikt.
7.
Afvalbakken, andere dan die worden gebruikt bij de verwerking van vis, zijn vervaardigd van onbrandbare materialen en mogen geen openingen in de zijkanten of bodem hebben.
8.
Werktuigen voor de aandrijving van brandstoftrimpompen, pompen van oliestookinrichtingen en dergelijke brandstofpompen zijn voorzien van inrichtingen voor afstandsbediening die zijn aangebracht buiten de desbetreffende ruimten, zodat bedoelde werktuigen kunnen worden stopgezet bij het uitbreken van brand in de ruimte waarin zij zijn opgesteld.
9.
Waar nodig zijn lekbakken aangebracht, teneinde te voorkomen dat olie naar de vullings kan vloeien.
10.
Brandbare isolatie in visruimen is door een goed afsluitende bekleding beschermd.