HR, 13-02-2024, nr. 23/00824
ECLI:NL:HR:2024:168
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-02-2024
- Zaaknummer
23/00824
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:168, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑02‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1066
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag (meermalen gepleegd) door op korte afstand meerdere keren met vuurwapen te schieten op 2 anderen, art. 287 Sr. Redelijke termijn in feitelijke aanleg. Had hof moeten beslissen op opmerking van raadsman dat sprake is van “een overschrijding van de redelijke termijn”? Hof heeft wat raadsman heeft aangevoerd kennelijk niet opgevat als verweer waarop uitdrukkelijk beslissing moet worden gegeven. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, nu raadsman alleen heeft gesteld dat sprake is van overschrijding van redelijke termijn, maar niet heeft aangevoerd op welke gronden redelijke termijn a.b.i. art. 6 EVRM zou zijn overschreden (vgl. HR:2024:45). Volgt verwerping. CAG: hof was gehouden gemotiveerde beslissing te geven op verweer, HR kan zaak zelf afdoen en (vanwege beperkte overschrijding) volstaan met constatering dat redelijke termijn is overschreden.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/00824
Datum 13 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2023, nummer 21-003136-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op het beroep dat namens de verdachte is gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 februari 2023 heeft de raadsman van de verdachte daar onder meer het volgende aangevoerd:
“Cliënt heeft geen noemenswaardige documentatie. Er is sprake van een oud feit, een overschrijding van de redelijke termijn en ik verzoek het hof ook rekening te houden met de voorwaardelijke invrijheidsstelling.”
2.3
Het hof heeft wat de raadsman heeft aangevoerd kennelijk niet opgevat als een verweer waarop uitdrukkelijk een beslissing moet worden gegeven. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, nu de raadsman alleen heeft gesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, maar niet heeft aangevoerd op welke gronden de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zou zijn overschreden. (Vgl. HR 23 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:45.)
2.4
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2024.