Hoge Raad 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:651 (derde middel; 81 RO): in deze zaak hield de aantekening van het door het hof bevestigde mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank slechts in: ‘1. Inhoud van de tenlastelegging. Overeenkomstig de dagvaarding.’
HR, 01-10-2019, nr. 18/00235
ECLI:NL:HR:2019:1487
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2019
- Zaaknummer
18/00235
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1487, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:711
ECLI:NL:PHR:2019:711, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1487
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht (art. 285 Sr). Klachten dat 1. In door Hof bevestigde vonnis van Pr tlgd. feiten niet zijn opgenomen, 2. Uit gebezigde b.m. niet bewezenverklaarde pleegdatum en -plaats kunnen worden afgeleid en 3. bewezenverklaarde in strijd met art. 342.2 Sv berust op uitsluitend één verklaring. HR: art. 81 lid 1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00235
Datum 1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 januari 2018, nummer 21/000807-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.
Conclusie 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. Middel met drie subklachten: 1. de inhoudelijk gegronde klacht dat in het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter de tenlastegelegde feiten niet zijn opgenomen hoeft bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden; 2. de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt waar en op welk tijdstip de bewezenverklaarde bedreiging is gepleegd; verbeterde lezing bewijsmiddelen en 3. de klacht dat de bewezenverklaring in strijd met art. 342 lid 2 Sv uitsluitend berust op de verklaring van één getuige; verbeterde lezing bewijsmiddelen. De PG adviseert de HR het middel af te doen op de voet van art. 81 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00235
Zitting 2 juli 2019
CONCLUSIE
J. Silvis
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 2 januari 2018 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 februari 2017, waarbij verdachte wegens 1. ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ en 2. ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest, bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. In zoverre heeft het hof het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft 1 middel van cassatie voorgesteld.
Het middel valt in drie onderdelen uiteen. De eerste sub-klacht van het middel houdt in dat in het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter de tenlastegelegde feiten niet zijn opgenomen.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter van 13 februari 2017, waarin het mondeling vonnis is aangetekend, bevat inderdaad niet de tekst van de tenlastelegging of een verwijzing daarnaar.
Ik werp de vraag op welk belang hier in het geding is. Noch bij het hof, noch bij de verdachte kan over de inhoud van de tenlastelegging – die gedurende de procedure niet is gewijzigd – twijfel hebben bestaan. De dagvaarding bevindt zich immers onder de stukken van het geding en is in eerste aanleg en in hoger beroep in persoon aan de verdachte betekend. Bovendien houdt het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep onder meer in:
‘De raadsman geeft als reden voor het hoger beroep:Het gaat om de strafmaat. De feiten hoeven we vandaag niet te behandelen.(…)De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak. Desgevraagd geven de raadsman en de advocaat-generaal aan verder geen prijs te stellen nadere voorhouding van stukken.(…)De raadsman voert het woord tot verdediging.Hij voert aan:Ik refereer mij ten aanzien van de bewezenverklaring (…)’
6. Hoewel (een verwijzing naar) de tekst van de tenlastelegging in zowel het vonnis van de politierechter als in het arrest inderdaad ontbreekt, doet dit bij deze stand van zaken geen afbreuk aan de belangen van de verdachte, terwijl voor de verdediging en Uw Raad controleerbaar is of de rechter zijn beslissingen op de grondslag van de tenlastelegging heeft genomen.1.
7. De klacht is inhoudelijk gegrond maar hoeft in mijn ogen niet tot cassatie te leiden.
8. De tweede sub-klacht van het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de bewezenverklaarde bedreiging (onder 2.) op 26 juli 2016 heeft plaatsgevonden en evenmin dat deze te [plaats] is gepleegd, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. De derde sub-klacht houdt ten aanzien van dit feit in dat het tweede bewijsmiddel inhoudt dat verdachte kennelijk soortgelijke uitlatingen (als jegens [slachtoffer] ) in de richting van [getuige] heeft gedaan, terwijl een eventuele bedreiging van [getuige] niet (en niet zonder nadere motivering) ten grondslag kan worden gelegd aan de bewezenverklaring van een bedreiging van [slachtoffer] , zodat het onder 2. bewezenverklaarde in strijd met het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv uitsluitend berust op de verklaring van [slachtoffer] . Deze klachten bespreek ik gezamenlijk.
9. Ten laste van de verdachte heeft de politierechter onder 2. bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 juli 2016 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde slachtoffer dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak je dood!” en/of “Ik maak je af!” en/of “Ik neuk je vrouw in de kont!” en/of “Ik steek je kinderen in brand en hou er maar rekening mee dat ik langs kom vannacht!”.’
10. Voorts bevat het vonnis van de politierechter, voor zover van belang:
‘De politierechter bezigt tot bewijs ten aanzien van de feiten de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven: (…)Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 juli 2016, opgenomen op p. 45 e.v. van het dossier met nummer 2016319261 d.d. 21 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik hoorde vervolgens dat M’hammed tegen mij schreeuwde: “Ik maak je dood! Ik neuk je vrouw in de kont! Ik steek je kinderen in de brand en hou er maar rekening mee dat ik langs kom vannacht!” Ik was bang dat [verdachte] zijn bedreigingen waar zou maken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 2 augustus 2016, opgenomen op p. 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Op het moment dat [verdachte] mij zag, keek hij mij aan en ik hoorde dat hij riep dat ik hem een kroegverbod had gegeven. ‘Goei volluk, jullie zijn kutvolk’, ik kom terug, ik maak je af, ik steek je kinderen in brand, ik neuk je vrouw in haar kont en vermoord ik.’ Of woorden van gelijke strekking. Ik schrok hiervan.
De politierechter overweegt dat het op basis van de feiten en omstandigheden waaronder de ten laste gelegde bedreigingen zijn gedaan, voldoende aannemelijk is dat hij aangever de reële vrees bestond dat verdachte deze bedreigingen zou realiseren.’
11. De Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter houdt voor zover van belang in:
‘Artikel 1De aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de navolgende gegevens te bevatten:(…)in geval van bewezenverklaring:a. alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring, alsmede vermelding van de redengevende feiten en omstandigheden voor de beslissing dat het (de) feit(en) door de verdachte(n) is zijn begaan (voor de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven welk deel wel is gebruikt); (…)’
12. In de weergave van de gebezigde bewijsmiddelen is geduid dat het gaat om een aangifte en een getuigenverklaring, opgenomen op een bepaalde pagina e.v. (en verder) in het politiedossier, terwijl telkens is weergegeven het gedeelte dat van de betreffende verklaring is gebruikt. De gebezigde bewijsmiddelen zoals weergegeven in het vonnis van de politierechter houden inderdaad geen tijd- en plaatsaanduiding in. De Hoge Raad heeft in HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 onder meer overwogen:
‘2.4. Opmerking verdient dat in gevallen als het onderhavige waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. In dergelijke gevallen zal zo een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO kunnen worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.’2.
13. Uit het onderliggende politiedossier (p. 45 t/m 48) komt eenduidig naar voren dat het feit naar verklaring van [slachtoffer] en [getuige] , de echtgenote van [slachtoffer] , heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016 te [plaats] en dat hetgeen [getuige] en [slachtoffer] verklaren ziet op dezelfde gebeurtenis, te weten hetgeen verdachte heeft gezegd in aanwezigheid van zowel [slachtoffer] als [getuige] . De gebezigde bewijsmiddelen kunnen in die zin verbeterd gelezen worden,3.terwijl een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. Van strijd met art. 342 lid 2 Sv is geen sprake.
14. Het middel faalt en kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑07‑2019
Zie ook HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2547.
Ten aanzien van de tweede en de derde sub-klacht merk ik nogmaals op dat de raadsman zich in hoger beroep heeft gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring.