Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Artikel 28 Specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde
Geldend
Geldend vanaf 17-01-2014
- Bronpublicatie:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Inwerkingtreding
17-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
1.
Voor de toelating tot de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde moet een medische basisopleiding zoals bedoeld in artikel 24, lid 2, met goed gevolg zijn volbracht gedurende welke de leerling de vereiste medische basiskennis heeft verworven.
2.
De specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde die tot het behalen van vóór 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels leidt, heeft een duur van ten minste twee jaar bij voltijds onderwijs. Voor de na deze datum afgegeven opleidingstitels heeft zij een duur van ten minste drie jaar bij voltijds onderwijs.
Wanneer de in artikel 24 bedoelde studiecyclus een praktische opleiding omvat in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten geschikt voor de huisartsgeneeskunde beschikt, in een erkende huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, kan de duur van deze praktische opleiding voor maximaal één jaar worden inbegrepen in de duur die in de eerste alinea voor vanaf 1 januari 2006 afgegeven opleidingstitels is vastgesteld.
De in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid bestaat alleen voor lidstaten waar de duur van de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde op 1 januari 2001 twee jaar bedroeg.
3.
De specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde is een voltijdse opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten of instellingen. Zij is meer van praktische dan theoretische aard.
De praktische opleiding wordt enerzijds gedurende ten minste zes maanden gegeven in een erkend ziekenhuis dat over de nodige uitrusting en diensten beschikt, en anderzijds gedurende ten minste zes maanden in een erkende huisartsenpraktijk of een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken.
Bij deze opleiding zijn ook andere instellingen of organisaties voor gezondheidszorg betrokken die zich bezighouden met de huisartsgeneeskunde. Onverminderd de in de tweede alinea genoemde minimumperioden mag de praktische opleiding evenwel gedurende ten hoogste zes maanden worden gegeven door een opleiding in andere erkende instellingen of organisaties voor gezondheidszorg die zich met huisartsgeneeskunde bezighouden.
De opleiding bestaat in een persoonlijke deelname van de kandidaat aan de beroepswerkzaamheden en verantwoordelijkheden van degenen met wie hij werkt.
4.
De lidstaten stellen de afgifte van opleidingstitels in de huisartsgeneeskunde afhankelijk van het bezit van opleidingstitels van arts met een basisopleiding zoals bedoeld in bijlage V, punt 5.1.1.
5.
De lidstaten kunnen de in bijlage V, punt 5.1.4, genoemde opleidingstitels afgeven aan artsen die niet de in dit artikel bedoelde opleiding hebben gevolgd, maar wel een andere aanvullende opleiding die met een door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat afgegeven opleidingstitel is afgesloten. De lidstaten mogen deze opleidingstitel evenwel slechts afgeven indien deze de bekrachtiging vormt van kennis die vanuit kwalitatief oogpunt gelijkwaardig is aan die welke wordt verworven tijdens de opleiding als bepaald in dit artikel.
De lidstaten bepalen met name in hoeverre de reeds door de aanvrager gevolgde aanvullende opleiding en diens beroepservaring in aanmerking kunnen komen als vervanging van de opleiding als bepaald in dit artikel.
De lidstaten mogen de in bijlage V, punt 5.1.4, bedoelde opleidingstitel slechts afgeven indien de aanvrager gedurende ten minste zes maanden in een huisartsenpraktijk of in een erkend centrum waar artsen eerstelijnszorg verstrekken, zoals bedoeld in lid 3, ervaring in de huisartsgeneeskunde heeft opgedaan.