. Rechtsoverwegingen 3.1-3.11 van het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 27 november 2012.
HR, 31-01-2014, nr. 13/01165
ECLI:NL:HR:2014:218
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2014
- Zaaknummer
13/01165
- Roepnaam
Lumanauw/Schade NV
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:218, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑01‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BY4180, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1644, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1644, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:218, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2015/122 met annotatie van B. Barentsen
AR-Updates.nl 2014-0089
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0089
PS-Updates.nl 2019-0442
Uitspraak 31‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering; uitkeringsreglement dat deel uitmaakt van algemeen verbindend verklaarde cao. Uitleg, recht in de zin van art. 79 RO, cao-norm (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Uitkeringsgerechtigde in de zin van art. 43a lid 1 WAO. Werknemer dient ook bij hernieuwde toekenning van WAO-uitkering verzekerd te zijn via werkgever in de metaal en techniek.
Partij(en)
31 januari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01165
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,gevestigd te Rijswijk,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Schade N.V.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 296945/HA ZA 10-2489 van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011 en 23 november 2011;
b. het arrest in de zaak 200.103.593 van het gerechtshof te Arnhem van 27 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Schade N.V. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, alsmede door mr. L.E.H. van de Wouw-Scholz, advocaat te Amsterdam, voor Schade N.V.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] was in 1996 werkzaam als heftruckchauffeur bij [A] B.V. (hierna: de werkgever).Na twee ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft hij zich ziek gemeld.
(ii) Met ingang van 21 maart 1998 ontving [eiser] een WAO-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Vanaf deze datum ontving hij van Schade N.V. een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (hierna: de aanvullende uitkering).
(iii) De aanvullende uitkering werd aan [eiser] verstrekt op basis van een collectieve verzekering die de werkgever bij Schade N.V. had afgesloten overeenkomstig een algemeen verbindend verklaarde cao Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid (hierna: cao AVIM). Op de verzekering is een Uitkeringsreglement (hierna: het uitkeringsreglement) van toepassing, dat onderdeel is van de cao AVIM en onder meer inhoudt:
“(…)
Artikel 3
Uitkeringsgerechtigde
1 Uitkeringsgerechtigde kan zijn de (gewezen) werknemer die per de ingangsdatum van het invaliditeitspensioen voldoet aan de voorwaarden dat:
a. hij op 00.00 uur van de dag van de eerste ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt, bij de Schade N.V. was verzekerd en
b. hij middels een toekenningsbeslissing van het UWV kan aantonen dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en dat hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt.
(…)
Artikel 4
Invaliditeitspensioen
1 De hoogte van de aanspraak op het invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het invaliditeitspensioen ontstaat.
(…)
4 De hoogte en duur van het invaliditeitspensioen volgt de door het UWV telkens vast te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en zal worden aangepast per de datum waarop het UWV - al dan niet met terugwerkende kracht - de mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was.
(…)
Artikel 8
Beëindiging van het invaliditeitspensioen
1.a De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt acht.
1.b. De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor de periode dat het UWV geen vervolguitkering toekent dan wel uitbetaalt. (…).”
(iv) De werkgever heeft [eiser] per 23 april 1998 ontslagen.
(v) Bij besluit van 23 april 2003 heeft het UWV aan [eiser] meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 was afgenomen naar minder dan 15% en zijn WAO-uitkering per 12 juni 2003 werd ingetrokken, omdat de WAO pas recht geeft op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, alsmede dat hij nog voor een periode van vijf jaar na de intrekking van rechtswege werd beschouwd als arbeidsgehandicapte in de zin van de (toenmalige) Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea). [eiser] heeft aansluitend een WW-uitkering ontvangen en is aangemeld voor re-integratiebegeleiding in het kader van de Wet Rea.
(vi) Schade N.V. heeft de aanvullende uitkering van [eiser] beëindigd per 12 juni 2003.
(vii) Per 6 november 2006 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het UWV aan [eiser] meegedeeld dat hij op 3 december 2006 gedurende vier weken arbeidsongeschikt is geweest en aan hem in aansluiting hierop met ingang van 4 december 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% per 4 december 2006.
3.2
De vorderingen van [eiser] strekken ertoe, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat hij zijn aanspraak op de aanvullende uitkering steeds heeft behouden en dat Schade N.V. wordt veroordeeld om met ingang van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, jaarlijks een bedrag van € 2.726 aan hem te betalen, met rente en kosten.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
Het gaat hier om een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (ter dekking van het zogenoemde WAO-gat), die blijkens de art. 3, 4 en 8 van het uitkeringsreglement in beginsel de beslissingen van het UWV volgt. Het uitkeringsreglement voorziet in de optiek van partijen niet met zoveel woorden in de door art. 43a lid 1 WAO bestreken situatie van een tijdelijk onderbroken arbeidsongeschiktheid. Partijen verschillen van mening over de interpretatie van die art. 3 en 8. (rov. 4.5)
Art. 3 lid 1 van het uitkeringsreglement beoogt te waarborgen dat de (gewezen) werknemer op de dag van de eerste ziekmelding bij Schade N.V. was verzekerd. De dag van de eerste ziekmelding is in het reglement niet gedefinieerd. Ingevolge art. 8 lid 1, onder a, van het uitkeringsreglement had [eiser] zijn recht op de aanvullende uitkering verloren door het besluit van 23 april 2003 van het UWV. [eiser] mocht in redelijkheid niet verwachten dat een latere ziekmelding tot gevolg zou hebben dat de aanvullende uitkering alsnog over een eerdere periode moest worden uitgekeerd. Voor een hervatting daarvan per datum ziekmelding (6 november 2006) of vier weken nadien (4 december 2006) eist art. 3 lid 1 van het uitkeringsreglement dat [eiser] nog bij Schade N.V. was verzekerd, hetgeen niet het geval was. (rov. 4.6)
Volgens [eiser] verzetten de aanvullende en/of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat zijn, ook in het voordeel van Schade N.V. tot schadebeperking strekkende, re-integratiepoging na haar mislukking tot gevolg heeft dat hij de aanvullende uitkering definitief heeft verloren. Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] de aanvullende uitkering echter niet verloren door zijn re-integratiepoging, maar door de combinatie van(zijn berusting in) de afschatting van zijn arbeidsongeschiktheid en het feit dat hij bij de herleving ervan niet meer in dienst was bij enige werkgever in de metaal of techniek. (rov. 4.9)
3.3.1
Het middel betoogt allereerst dat het hof in rov. 4.6 heeft miskend dat de aanspraak die [eiser] in deze procedure jegens Schade N.V. geldend maakt, voortvloeit uit de eerste ziekmelding. De hernieuwde toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering is met toepassing van art. 43a lid 1 WAO geschied op grond van dezelfde oorzaak als de eerste ziekmelding. Dan herleeft gezien de art. 3 en 8 van het uitkeringsreglement tevens de aanvullende uitkering van Schade N.V., aldus het middel.
3.3.2
Nu het uitkeringsreglement onderdeel is van een algemeen verbindend verklaarde cao, vormt het recht in de zin van art. 79 RO, zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof dienaangaande op juistheid heeft te onderzoeken. In dit verband is bij de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen (de art. 3 en 8) mede van belang welke betekenis naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao en de eventuele toelichting daarbij (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493).
3.3.3
In het oordeel van het hof ligt besloten dat voor het antwoord op de vraag of [eiser] aanspraak heeft op de gevorderde aanvullende uitkering van Schade N.V, beslissend is of [eiser] als uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering is aan te merken op het moment dat hem op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend. Dit oordeel is juist.
3.3.4
In cassatie is niet bestreden dat, zoals het hof heeft vastgesteld, de bepalingen van de aanvullende verzekering niet met zoveel woorden voorzien in de situatie waarin een WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 WAO wordt toegekend. Art. 43a lid 1 WAO houdt onder meer in dat indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van art. 43 lid 1 WAO is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de uitkering werd ingetrokken, toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken onafgebroken heeft geduurd.
3.3.5
Het oordeel van het hof in rov. 4.6 komt erop neer dat volgens de art. 3 en 8 (in onderling verband en in verband met art. 4) van het uitkeringsreglement voor de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde in de zin van de aanvullende verzekering was vereist dat [eiser] op het moment van de toekenning van de WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 WAO, verzekerd was bij Schade N.V. via een werkgever in de metaal en techniek, en dat dit volgens die bepalingen toen niet het geval was.
3.3.6
De uitleg die het hof hiermee heeft gegeven aan de art. 3 en 8 van het uitkeringsreglement, is juist. Aan de aanvullende verzekering via de voormalige werkgever van [eiser] is volgens art. 8 van het uitkeringsreglement een einde gekomen bij de beëindiging van de WAO-uitkering in 2003. Toen aan [eiser] op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een WAO-uitkering werd toegekend, was hij, anders dan art. 3 van het uitkeringsreglement eist, niet via enige werkgever in de metaal en techniek bij Schade N.V. aanvullend verzekerd. Deze eis geldt ook indien wordt meegewogen dat die hernieuwe toekenning geschiedde wegens een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak als die van de toekenning van een WAO-uitkering tot 12 juni 2003. Art. 4 lid 4, tweede volzin, van het uitkeringsreglement verlangt immers dat [eiser] op de ingangsdatum van de toename bij Schade N.V. was verzekerd.
3.4
Het middel klaagt verder dat het hof in rov. 4.9 de verwerping van het beroep van [eiser] op de aanvullende en/of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid onvoldoende heeft gemotiveerd. Het middel licht echter niet toe in welk opzicht de motivering van het hof tekortschiet. Een zodanige toelichting kon in het onderhavige geval temeer van [eiser] worden gevergd, nu hij zich jegens Schade N.V. beroept op de redelijkheid en billijkheid in verband met haar weigering om tot uitkering over te gaan, hoewel de aan rov. 4.9 voorafgaande overwegingen van het hof meebrengen dat de door [eiser] gesignaleerde onbillijkheid in verband moet worden gebracht met de omstandigheid dat zijn werkgever (evenals de partijen bij de cao AVIM) geen met art. 43a lid 1 WAO vergelijkbare voorziening in de aanvullende verzekering heeft bedongen.
3.5
De slotsom is dat het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Schade N.V. begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 31 januari 2014.
Conclusie 29‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering; uitkeringsreglement dat deel uitmaakt van algemeen verbindend verklaarde cao. Uitleg, recht in de zin van art. 79 RO, cao-norm (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Uitkeringsgerechtigde in de zin van art. 43a lid 1 WAO. Werknemer dient ook bij hernieuwde toekenning van WAO-uitkering verzekerd te zijn via werkgever in de metaal en techniek.
Zaaknummer: 13/01165 | |
Roldatum: 29 november 2013 | mr. Wuisman CONCLUSIE inzake: |
[eiser], | |
eiser tot cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk, | |
tegen: | |
de naamloze vennootschap N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken, | |
verweerster in cassatie, | |
advocaat: mr. S.F. Sagel. | |
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:(1.)
(i) Eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) was in 1996 in loondienst bij [A] B.V. (hierna: [A]). Laatstgenoemde heeft als werkgever in de sector Metaal en Techniek conform de algemeen verbindend verklaarde CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid (CAO AVIM)(2.) ter dichting van het WAO-gat voor haar werknemers bij verweerster in cassatie (hierna: Schade N.V.) een collectieve verzekering gesloten, die strekt tot verstrekken van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op die verzekering is van toepassing het Uitkeringsreglement dat een onderdeel vormt van de CAO AVIM.(3.)
(ii) In het Uitkeringsreglement is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 3
Uitkeringsgerechtigde1 Uitkeringsgerechtigde kan zijn de (gewezen) werknemer die per de ingangsdatum van het invaliditeitspensioen voldoet aan de voorwaarden dat:
a. hij op 00.00 uur van de dag van de eerste ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt, bij de Schade N.V. was verzekerd en
b. hij middels een toekenningsbeslissing van het UWV kan aantonen dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en dat hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt.
(…)
Artikel 4
Invaliditeitspensioen
1 De hoogte van de aanspraak op het invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het invaliditeitspensioen ontstaat.
(…)
4 De hoogte en duur van het invaliditeitspensioen volgt de door het UWV telkens vast te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en zal worden aangepast per de datum waarop het UWV - al dan niet met terugwerkende kracht - de mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was.
Artikel 8
Beëindiging van het invaliditeitspensioen
1.a De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt acht.
1.b. De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor de periode dat het UWV geen vervolguitkering toekent dan wel uitbetaalt. (…).”
(iii) Na twee auto-ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft [eiser] zich ziek gemeld.(4.)
(iv) Met ingang van 21 maart 1998 heeft [eiser] – wegens op de twee auto-ongevallen terug te voeren arbeidsongeschiktheid – niet alleen een WAO-vervolguitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid ontvangen, maar ook van Schade N.V. krachtens genoemde collectieve verzekering een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (ook wel invaliditeitspensioen genoemd).
(v) Per 23 april 1998 is [eiser] door [A] ontslagen.
(vi) Bij besluit van 23 april 2003 heeft het UWV aan [eiser] meegedeeld (a) dat zijn arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 is afgenomen naar minder dan 15%, (b) dat zijn WAO-uitkering zal worden ingetrokken per 12 juni 2003 omdat de WAO pas recht geeft op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, en (c) dat hij voor een periode van vijf jaar na de intrekking van rechtswege blijft aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re-)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea).
(vii) Schade N.V. heeft de uitbetaling van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering ook met ingang van 12 juni 2003 gestaakt.
(viii) Aansluitend heeft [eiser] een WW-uitkering ontvangen en is hij aangemeld voor een re-integratiebegeleiding in het kader van de Wet Rea.
(ix) Per 6 november 2006 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
(x) Bij besluit van 28 april 2008 heeft het UWV [eiser] bericht dat hij op 3 december 2006 gedurende 4 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat het UWV hem met ingang van 4 december 2006 een WAO-uitkering toekent op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.(5.)
(xi) Bij brief van 29 oktober 2009 heeft [eiser] bij Schade N.V. aanspraak gemaakt op betaling van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering, maar Schade N.V. heeft hierop afwijzend gereageerd.
1.2 Op 8 november 2010 heeft [eiser] Schade N.V. gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht. Hij heeft, na vermeerdering van eis, diverse vorderingen tegen Schade N.V. ingesteld, waaronder de vordering dat de rechtbank Schade N.V. zal veroordelen om aan hem met ingang van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, als aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering te betalen een bedrag van € 2.726,- per jaar, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, vermeerderd met de wettelijke indexeringen vanaf 12 juni 2003, althans 4 december 2006, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.3 Schade N.V. heeft als verweer aangevoerd dat het in 1998 verkregen recht op een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering per 12 juni 2003 was vervallen ingevolge het besluit van 23 april 2003, waarbij werd bepaald dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] per 12 juni 2003 minder dan 15% zou zijn, dat daarom de in geschil zijnde aanvraag van [eiser] om een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvraag voor een nieuwe uitkering vormde en dat hij ten tijde van die aanvraag niet aan de voorwaarden voor toekenning van een aanvullende uitkering per 4 december 2006 voldeed. Eén van die voorwaarden is dat hij, die aanspraak maakt op een uitkering, op 00.00 uur van de dag van de eerste ziektemelding bij Schade N.V. was verzekerd (artikel 3 lid 1 sub a Uitkeringsreglement). Volgens Schade N.V. geldt in verband met de nieuwe aanvraag 6 november 2006 als de eerste ziektedag en op die dag was [eiser] niet meer bij Schade N.V. verzekerd, omdat hij toen niet in dienst was bij een werkgever in de sector Metaal en Techniek.
[eiser] heeft hiertegen ingebracht dat als dag van eerste ziektemelding te dezen dient te worden aangehouden de dag waarop hij zich in 1996 ziek meldde. Op die dag was hij als werknemer bij [A] bij Schade N.V. verzekerd. Ter onderbouwing van dit standpunt brengt hij onder meer het volgende naar voren. Volgens artikel 19 lid 1 WAO geldt als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet wordt gewerkt of het werk wordt gestaakt; in 2006 werkte hij niet, wel nog in 1996 (concl. v. repl., sub 33 en 34). In de beschikking van 28 april 2008 tot toekenning van een WAO-uitkering wordt ervan uitgegaan dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid de zelfde oorzaak heeft als de in 1998 aangenomen arbeidsongeschiktheid, zodat de beperkte wachttijd van vier weken van artikel 43a WAO voor toepassing in aanmerking kwam (concl. v. repl., sub 27 t/m 31). In en na 2003 had hij nog steeds last van de in 1996 opgelopen whiplash, maar hij koesterde de wens om weer aan het werk te gaan; de WAO bood echter, naar hij begreep, niet de ruimte om het daartoe vereiste re-integratietraject te doorlopen (concl. v. repl., sub 10 t/m 17). [eiser] stelt zich verder op het standpunt dat, voor zover de artikelen 3 en 8 uit het Uitkeringsreglement aan het toekennen van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering in de weg zouden staan, de desbetreffende, als polisvoorwaarden te beschouwen bepalingen in die artikelen als onredelijk bezwarende bedingen in de zin van artikel 6:231 BW moeten worden aangemerkt en derhalve voor vernietiging in aanmerking komen (concl. v. repl., sub 47 t/m 50). Tenslotte beroept [eiser] zich er nog op dat het beroep van Schade N.V. op de artikelen 3 en 8 Uitkeringsreglement naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is; de mislukte poging van hem om via een re-integratieproject weer aan het werk te komen mag niet voor zijn rekening komen, te meer niet nu hij uit de polisvoorwaarden redelijkerwijs niet heeft kunnen of hoeven te begrijpen dat een mislukte re-integratiepoging zou leiden tot een definitief verval van zijn recht op een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering (concl. v. repl., sub 54 t/m 62).
Schade N.V. heeft op haar beurt weer de hiervoor kort weergegeven stellingen van [eiser] bestreden.
1.4 De rechtbank heeft bij vonnis van 23 november 2011 de vorderingen van [eiser] afgewezen. De rechtbank deelt het standpunt van Schade N.V. dat, gelet op het – door Schade N.V. bij conclusie van dupliek onder de aandacht gebrachte – artikel 4 uit de Regeling Bepaling Eerste Werkdag (Stcrt. 2005, 249, blz. 31), voor de aanvraag van [eiser] van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering 6 november 2006 als de dag van de eerste ziekmelding moet worden beschouwd, dat [eiser] op die dag niet bij Schade N.V. verzekerd was en dat hij bijgevolg ingevolge art. 3 van het Uitkeringsreglement per 4 december 2006 geen recht had op een aanvullende uitkering. De rechtbank is verder van oordeel dat de artikelen 3 en 8 van het Uitkeringsreglement niet voor vernietiging in aanmerking komen, daar zij geen onredelijk bezwarende bepalingen bevatten, terwijl volgens de rechtbank het beroep van Schade N.V. op die artikelen ook niet afstuit op artikel 6:248 lid 2 BW.
1.5 Tegen het vonnis van 23 november 2011 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem en vervolgens tien grieven aangevoerd. Schade N.V. heeft de grieven bestreden.
1.6 Bij arrest van 27 november 2012, LJN BY4180, heeft het hof het vonnis van 23 november 2011 bekrachtigd.
1.7 Tegen dit arrest heeft [eiser] op 27 februari 2013 en daarmee tijdig beroep in cassatie ingesteld. Schade N.V. heeft voor antwoord tot verwerping van het cassatieberoep geconcludeerd. Vervolgens hebben partijen hun in cassatie ingenomen standpunten schriftelijk laten toelichten door hun advocaten en Schade N.V. mede door mr. L.E.H. van de Wouw-Scholz. Tenslotte is er nog voor [eiser] gerepliceerd en voor Schade N.V. gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Klachten i.v.m. rov. 4.6
2.2
Na in rov. 4.5 voorop te hebben gesteld dat de met Schade N.V. afgesloten verzekering een particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering ter dekking van het zogenaamde WAO-gat betreft, waarbij in beginsel de beslissingen van het UWV worden gevolgd, komt het hof in rov. 4.6 met een beroep op de artikelen 3 lid 1 en 4 lid 4, tweede volzin, Uitkeringsreglement tot de slotsom:
“(…) Het komt er dus op neer dat de verzekerde WAO-gat-uitkering na afname of beëindiging van de arbeidsongeschiktheid slechts bij een toename van arbeidsongeschiktheid weer kan worden hervat indien de uitkeringsgerechtigde bij de aanvang daarvan via enige werkgever in de metaal en techniek was verzekerd bij de Schade N.V. Dat was [eiser] echter niet meer op 6 november 2006. Daarom falen de grieven 1 tot en met 4 alsook 8.”
2.3
Deze slotsom stoelt op een uitleg van bepalingen uit het Uitkeringsreglement, een bijlage bij de CAO AVIM die in de perioden 9 april 1999 t/m 31 december 2008 en 5 april 2009 t/m 31 december 2013 algemeen verbindend was verklaard. Die uitleg vormt vanwege het algemeen verbindend zijn van de CAO AVIM uitleg van recht in de zin van artikel 79 RO en is derhalve in cassatie ruim te toetsen. De uitleg dient verder te geschieden volgens de zogeheten ‘cao-norm’. Die norm brengt mee dat de uitleg dient te geschieden aan de hand van objectieve maatstaven. Met de bedoeling van partijen, die bij het tot stand brengen van de cao betrokken zijn, dient geen rekening te worden gehouden, voor zover deze bedoeling niet uit de bewoordingen van de cao kenbaar is. Die bewoordingen dienen intussen ook niet puur grammaticaal te worden uitgelegd. De verdere inhoud en opzet alsook het doel en de strekking van de betrokken cao kunnen in aanmerking worden genomen, alsmede de – mede aan de hand van de redelijkheid te bepalen - aannemelijkheid van rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties kunnen leiden.(6.)
2.4
Zoals het hof opmerkt, strekt de in geschil zijnde verzekering tot het bieden van een voorziening voor het WAO-gat. Daarmee wordt het volgende bedoeld. De WAO kent twee soorten uitkeringen: de loondervingsuitkering en de vervolguitkering. De hoogte van laatstgenoemde uitkering is lager dan die van eerstgenoemde. De werknemer die ouder dan 33 jaar is en arbeidsongeschikt raakt, ontvangt eerst gedurende een zekere periode een loondervingsuitkering en daarna een vervolguitkering. De werknemer die jonger is dan 33 jaar en arbeidsongeschikt raakt, krijgt alleen een vervolguitkering. Doordat de vervolguitkering lager is dan de loondervingsuitkering, leidt de ontvangst van een vervolguitkering tot een ‘gat’ in het WAO-inkomen. Met de AVIM CAO is beoogd voor dat gat een compensatie te bieden.(7.) In artikel 2 van die CAO is bepaald dat er een Schade N.V. is die tot doel heeft om onder de polisvoorwaarden als in de betreffende reglementen nader bepaald ter verzorging van de werknemer en gewezen werknemer in de Metaalnijverheid, die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt raken, een invaliditeitspensioen te verstrekken. Het invaliditeitspensioen vormt een aanvulling op een vervolguitkering, die een (gewezen) werknemer in geval van arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO van de bedrijfsvereniging ontvangt (artikel 4 lid 3 Uitkeringsreglement).
2.5
De WAO-uitkering die [eiser] sedert 4 december 2006 weer ontvangt, is een vervolguitkering. Bij het besluit in 2008 tot toekenning van de uitkering is toepassing gegeven aan artikel 43a WAO. In dat artikel is, voor zover voor het onderhavige geval van belang, bepaald:
“Indien degene:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid 1, is ingetrokken, of
b. (…)
binnen vijf jaar na datum van die intrekking (…) arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten (…), vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.”
2.6
Artikel 43a is in de WAO ingevoegd bij de Wet afschaffing malus en bevordering re-integratie (Wet Amber), Stb 1995, 560. Over de achtergrond van het artikel verschaft de MvT bij het ontwerp van de Amberwet de volgende informatie. De invoeging houdt verband met het introduceren van een strenger criterium voor de bepaling van de arbeidsongeschiktheid, wat meebracht dat men niet alleen minder gauw arbeidsongeschikt zou worden verklaard, maar ook eerder voor minder dan 15% arbeidsongeschikt zou worden gehouden. Dit gegeven heeft aanleiding gegeven tot een motie-Van Dijke (TK 1994-1995, 23 900 XV, nr. 27), waarvan de kern is dat degenen die op basis van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidsbegrip arbeidsgeschikt worden verklaard, het recht op verzekering voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen behouden ingeval de oorspronkelijke klachten toenemen. De uitvoering van de motie-Van Dijke heeft tot gevolg “dat nog recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan ontstaan voor werknemers wier WAO-uitkering is geëindigd. Dit is met name van belang voor de (her)beoordeelde arbeidsongeschikten (…) die volledig arbeidsgeschikt zijn verklaard en die door langdurige werkloosheid niet meer voor de WAO verzekerd zijn. Voorwaarde is wel dat de toename van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als terzake waarvan uitkering wordt genoten.” De periode gedurende welke het recht op dan wel de verhoging van de arbeidsuitkering ontstaan, dient volgens de betrokken minister wel niet te lang te zijn; hij beschouwt een termijn van vijf jaren een redelijke termijn. Verder wordt om praktische uitvoeringsredenen een wachttijd van vier weken voorgesteld voor het hervatten of verhogen van de WAO-uitkering.(8.)(9.)
2.7
Uit het hiervoor in 2.6 weergegeven citaat uit de MvT blijkt dat het recht op een WAO-uitkering of de verhoging van een WAO-uitkering kunnen ontstaan, ook al is de betrokken persoon op het moment van het toenemen van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak, die voorheen al tot een WAO-uitkering had geleid, niet meer verzekerd, bijvoorbeeld omdat hij geen werknemer in de zin van de WAO is. Dit betekent dat het WAO-verzekerd zijn geweest op een eerder moment al voldoende is om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering of voor een verhoging van een lopende uitkering.(10.)
2.8
Zijn de gevolgen die in artikel 43a WAO worden verbonden aan een opleven van de arbeidsongeschiktheid ‘uit dezelfde oorzaak’ – zoals het gevolg dat er weer een recht op een WAO-uitkering ontstaat zonder dat vereist is dat de betrokken werknemer op het moment van het opleven van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak nog werknemer en uit dien hoofde verzekerd is – ook aan te nemen met betrekking tot de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van de hier aan de orde zijnde collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Schade N.V.? Wat het hof in rov. 4.6 overweegt, mondt uit in een ontkennend antwoord. Dat ontkennend antwoord stoelt in het bijzonder op de volgende passage uit rov. 4.6: “Voor een hervatting van het invaliditeitspensioen per datum ziekmelding (6 november 2006) of vier weken nadien (4 december 2006) eist artikel 3 lid 1 dat [eiser] nog bij de Schade N.V. was verzekerd. De enkele omstandigheid dat hij na zijn ontslag nog een invaliditeitspensioen ontving, betekent niet dat hij nog was verzekerd. In overeenstemming hiermee bepaalt artikel 4 lid 4, tweede volzin van het uitkeringsreglement dat een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen leidt, indien de gedeeltelijke arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was. Dit geldt dan eens te meer voor de situatie dat de arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 was afgenomen tot minder dan 15% en (voortkomend uit dezelfde oorzaak) weer toenam tot 80%-100% per 6 november 2006.” Uit deze passage trekt het hof vervolgens de hierboven in 2.2 geciteerde slotsom.
2.9
Het hof legt dus het Uitkeringsreglement in die zin uit dat ook bij een herleven van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak voor het kunnen verkrijgen van een nieuwe of hogere aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering vereist is dat de betrokken arbeidsongeschikte op het moment van ziekmelding in verband met het herleven van de arbeidsongeschiktheid verzekerd is uit hoofde van een dienstbetrekking bij een werkgever in de metaal en techniek en dat dus niet voldoende is dat die situatie van verzekerd zijn zich eerder heeft voorgedaan, nl. toen de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid ontstond en in verband daarmee een ziekmelding plaatsvond. Voor die uitleg biedt artikel 4 lid 4, tweede volzin, Uitkeringsreglement steun, zeker gemeten naar de bewoordingen van die tweede volzin. Die volzin luidt: “Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was.” Deze volzin ziet op een toename van arbeidsongeschiktheid en daarmee van een verhoging van aanvullende uitkering die al in verband met de arbeidsongeschiktheid ontvangen wordt, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen een toename van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak en een toename van arbeidsongeschiktheid uit een andere oorzaak. Indien dat de juiste uitleg van artikel 4 lid 4, tweede volzin, Uitkeringsreglement vormt, dan valt niet in te zien dat anders geoordeeld moet worden voor het geval waarin een arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak, die niet of niet meer tot een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering leidt, toeneemt in een mate dat de grens wordt overschreden waarbij men (opnieuw) voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking kan komen.
2.10
Maar is artikel 4 lid 4, tweede volzin, Uitkeringsreglement te verstaan als hiervoor in 2.9 vermeld? Dient de eis van verzekerd zijn bij Schade N.V. “op de ingangsdatum van de toename” ook gesteld te worden in het geval van het herleven van een arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak? Deze vraag rijst in verband met artikel 43a WAO. Zoals hierboven in 2.7 al vermeld, stelt dat artikel de zojuist genoemde eis niet voor de twee aldaar genoemde gevallen, waarin een recht op een WAO-uitkering ontstaat, zodra binnen de daar genoemde termijn van vijf jaren een arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak in die mate herleeft dat weer een WAO-uitkering kan worden verkregen. Het doel van de collectieve verzekering is om te voorzien in een aanvulling op een toegekende WAO-vervolguitkering. Met dat doel zou stroken dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering zoveel mogelijk overeenstemmen met die voor het verkrijgen van een WAO-vervolguitkering. Die overeenstemming wordt ten aanzien van de twee in artikel 43a WAO geregelde gevallen bereikt door het Uitkeringsreglement zo uit te leggen dat een verzekerd zijn op de dag van een ziekmelding naar aanleiding van een herleven van een arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak niet vereist is, maar het verzekerd zijn geweest zijn op de dag van een eerdere ziekmelding in verband met arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak volstaat. Wel zal bij die uitleg in aanmerking moeten worden genomen de in artikel 43a WAO voorkomende beperking van vijf jaren, waarin de toename van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak moet zijn opgetreden.
2.11
De vraag is echter of het doel van de collectieve verzekering wel een voldoende aanknopingspunt oplevert om het Uitkeringsreglement met het oog op artikel 43a WAO uit te leggen als hiervoor vermeld. Artikel 43a is op een later moment bij een aparte wet in de WAO opgenomen en bevat een specifieke regeling, mede door de daarin opgenomen vijf jaren-termijn. Het is niet aannemelijk dat de invoering van die specifieke regeling aan de aandacht van de partijen bij de CAO AVIM is ontsnapt. Toch heeft de invoering van artikel 43a WAO niet geleid tot het opnemen in de CAO AVIM van een op artikel 43a WAO afgestemde regeling, wat wel in de rede zou hebben gelegen indien de bij de CAO betrokken partijen die afstemming geboden zouden hebben geacht. In dit verband is niet zonder belang dat de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verstrekt uit een andere bron dan de WAO-vervolguitkering. De bron is niet een wettelijke voorziening maar een op een cao stoelende collectieve verzekering. Die collectieve verzekering kent naast de eigen uitkeringsregeling ook een eigen financieringsregeling.(11.) Uit het feit dat het tot de onderhavige procedure is gekomen, mag worden afgeleid dat Schade N.V. tot nu toe aan het Uitkeringsreglement geen uitvoering geeft op een wijze dat ook in de twee in artikel 43a WAO bedoelde gevallen een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verstrekt, hoewel ten tijde van een ziekmelding naar aanleiding van een herleving van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak de arbeidsongeschikte niet onder de collectieve verzekering verzekerd is. In het debat tussen partijen is niet aan de orde gekomen wat de financiële consequenties zijn van een uitleg van het Uitkeringsreglement die ertoe leidt dat in de twee in artikel 43a WAO bedoelde gevallen een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering dient te worden verstrekt ondanks dat degene, die zich ziek meldt naar aanleiding de herleefde arbeidsongeschiktheid, op dat moment niet verzekerd is. Dat aan die uitleg financiële consequenties zullen zijn verbonden, komt intussen niet onaannemelijk voor.
2.12
Het vorenstaande voert tot de volgende slotsom. De omstandigheid dat het geenszins is uit te sluiten dat het niet opgenomen zijn in het Uitkeringsreglement van een regeling als voorzien in artikel 43a WAO niet het gevolg is van een onbedoelde omissie, doet het doel van de collectieve verzekering een factor van onvoldoende gewicht zijn om aan het Uitkeringsreglement een op artikel 43a WAO afgestemde uitleg te geven. Verder is een regeling als in artikel 43a WAO op zichzelf heel wel redelijk te achten, maar dat levert ook niet een voldoende grond op om – buiten de betrokken CAO-partijen om – aan het Uitkeringsreglement een op artikel 43a WAO afgestemde uitleg te geven. Anders gezegd, er zijn geen voldoende sterke factoren van objectieve aard die ervoor pleiten om bij de uitleg van het Uitkeringsreglement in verband met arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak zich niet te laten leiden door hetgeen te dien aanzien uit de bewoordingen van artikel 4 lid 4 Uitkeringsreglement valt af te leiden. De mede op artikel 4 lid 4 stoelende uitleg door het hof van het uitkeringsreglement is derhalve voor juist te houden. De tegen rov. 4.6 aangevoerde klachten falen.
2.13
Het schijnt toe dat, indien het incorporeren van de regeling in artikel 43a WAO in het Uitkeringsreglemen wenselijk is te achten, dat niet dient te geschieden langs de weg van rechterlijke uitleg van de Uitkeringsregeling maar via de onderhandelingstafel.
Klachten i.v.m. rov. 4.9
2.14
In rov. 4.9 overweegt het hof:
“Volgens [eiser] verzetten de aanvullende en/of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat zijn, ook in het voordeel van de Schade N.V., tot schadebeperking strekkende re-integratiepoging na haar mislukking tot gevolg heeft dat hij zijn invaliditeitspensioen definitief heeft verloren.
Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] zijn invaliditeitspensioen echter niet verloren door zijn re-integratiepoging, maar door de combinatie van (zijn berusting in) de afschatting van zijn arbeidsongeschiktheid en het feit dat hij bij de herleving ervan niet meer in dienst was bij enige werkgever in de metaal of techniek. (…)”
2.15
De klacht of het geheel van klachten dat tegen rov. 4.9 wordt aangevoerd, komt neer op een klagen over onvoldoende motivering door het hof van de verwerping van het beroep van [eiser] op de aanvullende/beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 leden 1 en 2 BW. Ter staving van het tekort aan motivering wordt (vrijwel geheel) volstaan met enkel te verwijzen naar nummers in de door [eiser] in appel genomen memorie van grieven. Het komt voor dat dit een wijze van presenteren van een klacht in cassatie is die niet voldoet aan de eisen waaraan een klacht in cassatie dient te voldoen. Aan een klacht in cassatie is de eis te stellen dat daarin – ten behoeve van zowel de wederpartij als de Hoge Raad – duidelijk en beredeneerd uiteen wordt gezet in welk opzicht en waarom de bestreden uitspraak tekort schiet. Dat wordt niet, althans niet in voldoende mate, bereikt door een verwijzing naar nummers in een processtuk uit de vorige instantie met de aantekening dat het in die nummers gestelde als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Reeds om deze reden kan de klacht of het geheel van tegen rov. 4.9 gerichte klachten geen doel treffen.
2.16
Niettemin wordt in verband met de hier aan de orde zijnde aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 en lid 2) nog het volgende opgemerkt.
2.16.1
De in artikel 43a WAO voorziene regeling voor het geval van herleving van een arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak zou, indien van toepassing bij de aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de collectieve verzekering, zeker als een redelijke regeling zijn te beschouwen. Voor het aanvaarden van de gelding van die regeling, na aanpassing voor zoveel nodig, in de verhouding tussen Schade N.V. en (gewezen) werknemers in de sector Metaal en Techniek langs de weg van de aanvullende werking van de redelijkheid is, zo komt het voor, echter pas ruimte wanneer het Uitkeringsreglement (de polisvoorwaarden) geen of geen voldoende duidelijke regeling zou bevatten ter zake van de aanspraak op een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering in geval van een herleving van een arbeidsongeschiktheid uit een zelfde oorzaak. Van het ontbreken van een regeling of van een voldoende duidelijke regeling in het Uitkeringsreglement zou uit uitleg van dat reglement dienen te blijken. Het hof heeft evenwel voor de onderhavige zaak om de in rov. 4.6 vermelde redenen geoordeeld dat van bedoelde lacune in het Uitkeringsreglement geen sprake is. Dat oordeel wordt, zoals hierboven uiteengezet, tevergeefs in cassatie bestreden.
2.16.2
Wat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid betreft, daaraan zou in de onderhavige zaak toepassing zijn te geven indien er in de verhouding tussen [eiser] en Schade N.V. sprake zou zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Schade N.V. bij herleving van een arbeidsongeschiktheid voor het toekennen van een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering zou vasthouden aan 6 november 2006 als de relevante datum voor het voldoen aan de eis dat [eiser] als verzekerd onder de collectieve verzekering is te beschouwen en niet de datum van de eerste ziekmelding in 1996. Van zo’n situatie zou sprake kunnen zijn, indien (a) door of vanwege Schade N.V. in 2003, toen de arbeidsongeschiktheid van [eiser] op minder dan 15% werd vastgesteld en hij het re-integratiepad insloeg, bij hem daadwerkelijk het gerechtvaardigde vertrouwen zou zijn gewekt dat hij bij een latere herleving van de arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak toch nog als verzekerd onder de collectieve zorgverzekering zou gelden, ook al zou hij intussen niet meer in dienst zijn van een werkgever in de sector Metaal en Techniek en (b) [eiser] om die reden zich bij de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% heeft neergelegd en het re-integratiepad is ingeslagen. Dat die situatie zich heeft voorgedaan, is door [eiser] niet gesteld, met name niet in diens memorie van grieven, sub 41 t/m 44, waar de klacht wordt toegelicht dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [eiser] op de aanvullende en/of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid heeft afgewezen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2013
. Een kopie van de cao is als productie 4 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg in het geding gebracht.
. De in het Uitvoeringsreglement opgenomen bepalingen zijn te beschouwen als de polisvoorwaarden van de collectieve verzekering; zie artikel 2 lid 2 van de CAO.
. Op 24 mei 1996 werd [eiser], gezeten in een personenauto en stilstaande voor een stoplicht, van achteren aangereden door een vrachtauto. Hij liep een whiplash syndroom op. Hij was toen 25 jaar oud.
. Het gaat om een WAO-uitkering, hoewel de WAO met ingang van 29 december 2005 is vervangen door de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WAO is echter nog van kracht gebleven voor hen die op genoemde datum al een WAO-uitkering ontvingen als ook voor hen die binnen vijf jaar na het eindigen van de WAO-uitkering opnieuw (meer) arbeidsongeschikt zijn geworden uit dezelfde oorzaak en krachtens artikel 43a WAO weer recht hebben op een (hogere) uitkering. De bij [eiser] in 2008 vastgestelde arbeidsongeschiktheid sproot voort uit het letsel dat hij bij de twee in mei 1996 plaatsgevonden hebbende auto-ongevallen had opgelopen.
. Zie hierover nader: C. Loonstra, Over normen, feiten en de uitleg van cao-bepalingen, Liber Amicorum ‘Vrienden door Duk en dun’, 2011, blz. 171 e.v.; J. van Drongelen, Collectief arbeidsrecht, deel 4, De collectieve arbeidsovereenkomst en het algemeen verbindend verklaren van bepalingen daarvan, 2012, blz. 321 t/m 331. Zie ook nog het recente arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012, ECLI:HR:NED:BU9889, NJ 2012, 142, met name rov. 3.5.2.
. Zie in dit verband Gids aanvullende WAO-verzekering Metaalnijverheid 1997 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) en Gids aanvullende WAO-verzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken 2004 (productie 8 bij de dagvaarding eerste aanleg).
. Zie voor een en ander TK 1994-1995, 24 221, nr. 3, blz. 15 en 16.
. Een regeling als voorzien in artikel 43a WAO komt ook voor in artikel 50 lid 1 sub b WIA.
. Aldus ook F.J.L. Pennings, De WAO, Deventer 2002, blz. 163 en 164.
. Zie het bij de CAO AVIM eveneens horende Financieringsreglement.
Beroepschrift 27‑02‑2013
[…]
Toevoeging afgegeven op 31 januari 2013 onder nr. 3HO68797
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, de [zevenentwintigste februari] tweeduizenddertien,
ten verzoeke van: [rekwirant], wonende te [woonplaats], voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te (2514 EA) 's‑Gravenhage aan het Lange Voorhout 3 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.A.A. Duk, die door mijn rekwirant is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen;
[heb ik,]
[Hendrik Peter Adrianus van Beest, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Delft, Nederland en aldaar kantoorhoudende aan de Wallerstraat 14c–16c;]
Aan:
de naamloze vennootschap N.V. Schadeverzekering Metaal [EN] Technische Bedrijfstakken, statutair gevestigd teRijswijk, Zuid-Holland, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage, in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. Mr. E.J.A. Franssen (LoyensLoeff), kantoorhoudende te 1076 ED Amsterdam aan de Frederik Roeskestraat 100, aldaar aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende, afschrift dezes latende aan
[voormeld adres in gesloten envelop met daarop de vermeldingen als wettelijk voorgeschreven, aangezien ik aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten;]
Aangezegd:
dat mijn rekwirant beroep in cassatie instelt tegen het op 27 november 2012 door het Gerechtshof Arnhem, sector civiel recht, onder zaaknummer 200.103.593 gewezen arrest tussen de gerekwireerde voornoemd als appellant en de gerekwireerde als geïntimeerde.
Vervolgens heb ik, deurwaarder, voornoemde gerekwireerde
Gedagvaard
om op vrijdag vijftien maart tweeduizenddertien (15 maart 2013), 's ochtends om 10.00 uur, [niet in persoon doch] vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, welke terechtzitting alsdan zal worden gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
Met de aanzegging, dat
- a.
indien verweerder in cassatie advocaat stelt, maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent, het door de verweerder in cassatie gevoerde verweer buiten beschouwing blijft en diens recht om in cassatie te komen vervalt;
- b.
bij verschijning in het geding op de voorgeschreven wijze van verweerder in cassatie een griffierecht van € 747,-- zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, namelijk van € 309,--, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Teneinde
tegen het aangevallen arrest namens mijn rekwirant — [rekwirant] — als eiser tot cassatie jegens haar, de gerekwireerde — NV Schade —, als verweerster in cassatie te horen aanvoeren het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van de Artikelen 3 en 8 van het (van tijd tot tijd algemeen verbindend verklaarde) uitkeringsreglement behorend bij de CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen (CAO AVIM), dan wel verzuim van vormen waarvan het niet in acht nemen grond voor vernietiging vormt:
doordat het Hof heeft overwogen als in rov.'en 4.5 tot en met 4.9 van het arrest waarvan beroep vervat en (mede) op grond daarvan heeft beslist als in het dictum van dat arrest verwoord;
ten onrechte en in strijd met het recht, gelet op het navolgende, voor zover nodig in samenhang gelezen.
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals het Hof die in rov.'en 3.1 tot en met 3.11 (correct) heeft vastgesteld.
In de aangevallen rechtsoverwegingen wordt miskend dat de in rov. 3.2 geciteerde bepalingen uit het uitkeringsreglement zo moeten worden uitgelegd dat, als — zoals hier — een toegekende uitkering ingevolge Artikel 43a lid 1 WAO herleeft, ook de in het uitkeringsreglement bedoelde aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering dienovereenkomstig herleeft. Artikel 8 van het uitkeringsreglement mag, anders dan het Hof heeft gedaan, niet zo worden uitgelegd dat de daarin bedoelde beëindiging van het invaliditeitspensioen van kracht blijft indien de WAO-uitkering waaraan dat invaliditeitspensioen gekopppeld was, na verloop van tijd herleeft. Er is dan immers van voortdurende arbeidsongeschiktheid uit hoofde van dezelfde oorzaak sprake.
In rov. 4.6 miskent het Hof dat de aanspraak die [rekwirant] in deze procedure op NV Schade geldend maakt, voortvloeit uit de eerste ziekmelding die aanleiding heeft gegeven tot de uit art. 43a lid 1 WAO voortvloeiende hernieuwde toekenning, geschied op grond van dezelfde oorzaak als die van die eerste ziekmelding.
Het vorengaande geldt in elk geval in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekerde weliswaar niet langer een WAO-uitkering genoot, maar nog wel, zij het voor minder dan 15%, arbeidsongeschikt was.
Hetgeen het Hof op dit punt overweegt, doet aan het voorgaande niet af. [rekwirant] neemt niet het standpunt in, zoals het Hof kennelijk, doch ten onrechte aanneemt, dat hem een aanvullend invaliditeitspensioen moet worden toegekend over de periode tot 6 november 2006, waarover hij geen aanspraak had op een WAO-uitkering. Voor de door [rekwirant] geclaimde hervatting geldt de eis dat hij ten tijde van de eerste ziekmelding bij NV Schade verzekerd was, niet ook die dat hij dat ten tijde van de tweede ziekmelding nog steeds was. De litigieuze aanspraak is immers het gevolg van en een vervolg op de eerste ziekmelding.
De door het Hof gevolgde interpretatie leidt tot het onaannemelijke gevolg dat voor het voortduren van de aanspraak op het aanvullende invaliditeitspensioen wezenlijk wordt of een optredende, naar achteraf blijkt: tijdelijke, daling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, van hoe korte duur mogelijk ook, al dan niet leidt tot een percentage arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. De benadering van het Hof heeft daarenboven tot onwenselijke consequentie dat iemand in de positie van [rekwirant], zeker in het algemeen, geen aanspraak kan maken op een vergelijkbare uitkering onder een verzekering uit een (eventueel) nieuw dienstverband, omdat zo'n verzekering een bij het in dienst treden reeds bestaande oorzaak niet zal (behoeven te) dekken.
In rov. 4.9 miskent het Hof daarenboven dat in de gegeven omstandigheden de daar bedoelde afschatting plaatsvond juist om [rekwirant] in een positie te brengen om de door het Hof bedoelde reïntegratiepoging te kunnen doen. 's Hofs verwerping van het beroep van [rekwirant] op redelijkheid en billijkheid is daarom niet concludent te achten, en derhalve niet van een (voldoende) draagkrachtige motivering voorzien.
Het voorgaande geldt in het bijzonder, nu in dit geval een voor [rekwirant] als verzoeker gunstige uitleg van de bepalingen van het uitkeringsreglement in de rede ligt, gelet op met name wat in hoger beroep van zijn kant ter toelichting op Grief 1 in de memorie van grieven onder 9. tot en met 25. is aangevoerd en dat als hier herhaald en ingelast aangemerkt moge worden. Dat rechtvaardigt het om in dit geval 25 mei 1996, en niet 6 november 2006, als relevante eerste ziektedag aan te merken, op welke eerste ziektedag [rekwirant] bij NV Schade verzekerd was, zoals in die memorie onder 26., 27. en 28. is toegelicht. Daarvoor pleiten ook de argumenten die in die memorie onder 29. en 30. alsmede onder 32. tot en met 40. zijn aangevoerd. In dat verband is met name van belang dat [rekwirant] onder 38. heeft benadrukt ‘… dat zijn klachten sinds 1996 niet zijn verminderd.’
Voor het beroep van [rekwirant] op redelijkheid en billijkheid, door het Hof in rov. 4.9 verworpen, is nog van belang wat zijnerzijds in de memorie van grieven onder 41. tot en met 44. is opgemerkt en dat ter ondersteuning van de klacht tegen die rechtsoverweging als hier herhaald en ingelast aangemerkt moge worden.
Dat alles leidt tot de slotsom dat het Hof heeft miskend dat in de omstandigheden van dit geval voor de toepassing van het uitkeringsreglement van de CAO AVIM 25 mei 1996 als de eerste ziektedag moet worden gezien, althans dat, indien 6 november 2006 de eerste ziektedag is, redelijkheid en billijkheid NV Schade ertoe nopen jegens [rekwirant] te handelen alsof 25 mei 1996 diens eerste ziektedag is.
En:
het de Hoge Raad behage om op grond van (een of meer van de klachten van) dit middel het arrest waarvan beroep te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten kosten rechtens!
De kosten van dit exploit zijn € [ 76,71 + € 16,11 (21% BTW)]
[Gerechts]deurwaarder