Hof Arnhem, 27-11-2012, nr. 200.103.593
ECLI:NL:GHARN:2012:BY4180
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
200.103.593
- LJN
BY4180
- Roepnaam
Lumanauw/Schade NV
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY4180, Uitspraak, Hof Arnhem, 27‑11‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:218, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2012-1057
VAAN-AR-Updates.nl 2012-1057
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
WAO-gat-verzekering; nieuwe ziekmelding; verkorte wachttijd; kernbeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.593
(zaaknummer rechtbank 296945)
arrest van de eerste kamer van 27 november 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. K.F.J. Machielsen,
tegen:
de naamloze vennootschap
N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken,
gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
hierna: de Schade N.V.,
advocaat: mr. E.J.A. Franssen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 2 februari 2011 (comparitievonnis) en van 23 november 2011 (eindvonnis) die de rechtbank Utrecht heeft gewezen tussen [appellant] als eiser en de Schade N.V. als gedaagde.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 februari 2012,
- -
de memorie van grieven,
- -
de memorie van antwoord met een productie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
[appellant] was in 1996 als heftruckchauffeur in loondienst bij Van Gulik Coatings B.V. Als werkgever in de Metaal en Techniek heeft deze op grond van een algemeen verbindend verklaarde CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaalnijverheid (CAO AVIM) voor een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering een collectieve verzekering gesloten bij de Schade N.V.
3.2
Het daarop toepasselijke uitkeringsreglement bepaalt onder meer:
"Artikel 3
Uitkeringsgerechtigde
- 1.
Uitkeringsgerechtigde kan zijn de (gewezen) werknemer die per de ingangsdatum van het invaliditeitspensioen voldoet aan de voorwaarden dat:
- a.
hij op 00.00 uur van de dag van de eerste ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt, bij de Schade N.V. was verzekerd en
- b.
hij middels een toekenningsbeslissing van het UWV, kan aantonen dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO en dat hij voor een vervolguitkering in aanmerking komt. (…)
Artikel 4
Invaliditeitspensioen
- 1.
De hoogte van de aanspraak op het invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het invaliditeitspensioen ontstaat. (…)
4 De hoogte en duur van het invaliditeitspensioen volgt de door het UWV telkens vast te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en zal worden aangepast per de datum waarop het UWV - al dan niet met terugwerkende kracht - de mate van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was.
(…)
Artikel 8
Beëindiging van het invaliditeitspensioen
1.a De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt acht.
1.b De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht op uitkering onmiddellijk indien en voor de periode dat het UWV geen vervolguitkering toekent dan wel uitbetaalt. (…)".
3.3
Na twee ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
3.4
Met ingang van 21 maart 1998 heeft [appellant] een WAO-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid ontvangen. Vanaf deze datum betaalde de Schade N.V. onder de verzekering een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering.
3.5
Per 23 april 1998 is [appellant] ontslagen.
3.6
Bij besluit van 23 april 2003 heeft het UWV aan [appellant] meegedeeld:
- -
dat zijn arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 was afgenomen naar minder dan 15%,
- -
dat zijn uitkering werd ingetrokken per 12 juni 2003 omdat de WAO pas recht geeft op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid van 15% of meer, en
- -
dat hij voor een periode van vijf jaar na de intrekking van rechtswege bleef aangemerkt als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re-)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea).
3.7
Met die intrekking per 12 juni 2003 heeft de Schade N.V. per diezelfde datum ook de aanvullende uitkering ingetrokken.
3.8
Aansluitend heeft [appellant] een WW-uitkering ontvangen en werd hij aangemeld voor een re-integratiebegeleiding in het kader van de Wet Rea.
3.9
Per 6 november 2006 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
3.10
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het UWV [appellant] onder meer bericht dat hij op 3 december 2006 gedurende 4 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat het UWV hem in aansluiting op deze periode met ingang van 4 december 2006 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toekende op basis van een arbeidsongeschiktheid die per 4 december 2006 was vastgesteld op 80-100%.
3.11
Bij brief van 29 oktober 2009 heeft (de advocaat van) [appellant] jegens de Schade N.V. tevergeefs aanspraak gemaakt op betaling van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek heeft [appellant] in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
de artikelen 3 en 8 van het uitkeringsreglement zal vernietigen, althans de vernietigbaarheid daarvan zal uitspreken, nu die artikelen onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 BW, althans zal verklaren voor recht dat de Schade N.V. zich jegens [appellant] niet kan beroepen op de artikelen 3 en 8 van het uitkeringsreglement omdat zulks naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [appellant] onaanvaardbaar moet worden geacht (artikel 6:248 lid 2 BW);
- 2.
zal verklaren voor recht dat de Schade N.V. aan [appellant] op en na 12 juni 2003, althans 4 december 2006, zolang [appellant] arbeidsongeschikt is, een volledige uitkering uit hoofde van de WAO-gatverzekering moet betalen, vermeerderd met de wettelijke indexeringen vanaf 12 juni 2003;
- 3.
zal verklaren voor recht dat de Schade N.V. tevens de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW aan [appellant] moet betalen indien en voor zover de uitkering niet op de vervaldatum is betaald;
- 4.
de Schade N.V. zal veroordelen om aan [appellant] te betalen met ingang van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, een bedrag van € 2.726 per jaar, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie nader zal bepalen, vermeerderd met de wettelijke indexeringen vanaf 12 juni 2003, althans 4 december 2006, en te vermeerderen met de hierover berekende wettelijke rente ingaande tot dit bedrag geheel zal zijn voldaan;
5
de Schade N.V. zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
- 4.2.
Na verweer, een comparitie van partijen en verdere conclusiewisseling heeft de rechtbank in haar eindvonnis het gevorderde afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartegen richt [appellant] met 10 grieven zijn hoger beroep.
De centrale stelling van [appellant] houdt in dat hij bij herleving van zijn WAO-uitkering ook recht heeft op herleving van zijn daaraan gekoppelde invaliditeitspensioen.
- 4.3.
Volgens [appellant] is de dag van de eerste ziekmelding in de zin van artikel 3 van het uitkeringsreglement, naar hij in ieder geval mocht begrijpen, 25 mei 1996, maar volgens de Schade N.V. en het vonnis (rov. 4.6) is dat 6 november 2006, hetgeen [appellant] onder zijn grieven 1 tot en met 4 bestrijdt.
- 4.4.
Het besluit van 23 april 2003 heeft het UWV gebaseerd op artikel 43a WAO. Daarvan luidt lid 1:
"Indien degene
- a.
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, of
- b.
die aan het einde van de in artikel 19, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was,
binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd."
In een situatie dat iemand opnieuw arbeidsongeschikt wordt uit dezelfde oorzaak van zijn eerdere arbeidsongeschiktheid vindt toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dus weer plaats zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken is herleefd. Het gaat dan om een nieuwe toekenning op basis van de actuele ziekmelding met alleen een verkorte wachttijd. Er bestaat geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan alsnog zou ingaan met ingang van de aanvankelijke arbeidsongeschiktheidsdatum, zodat alsnog een uitkering aan [appellant] zou moeten worden verstrekt met ingang van 21 maart 1998 of, toen de uitkering wegens afname van de arbeidsongeschiktheid werd ingetrokken, per 12 juni 2003.
- 4.5.
Het gaat hier om een particuliere aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering (ter dekking van het zogenaamde WAO-gat), die blijkens de onder rov. 3.2 geciteerde delen van de artikelen 3, 4 en 8 van het uitkeringsreglement in beginsel de beslissingen van het UWV volgt. Het uitkeringsreglement voorziet in de optiek van partijen niet met zoveel woorden in de onder artikel 43a lid 1 WAO geregelde situatie van een tijdelijk onderbroken arbeidsongeschiktheid, hetgeen tussen partijen leidt tot meningsverschil over de interpretatie van die artikelen 3 en 8.
- 4.6.
Artikel 3 lid 1 van het uitkeringsreglement beoogt onmiskenbaar te waarborgen dat de (gewezen) werknemer op de dag van de eerste ziekmelding bij de Schade N.V. was verzekerd. De dag van de eerste ziekmelding is in het reglement niet gedefinieerd. Ingevolge artikel 8 lid 1 onder a van het reglement had [appellant] zijn recht op uitkering verloren door het besluit van 23 april 2003 van het UWV, waarbij [appellant] niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. Het kan niet zo zijn en [appellant] mocht in redelijkheid niet verwachten dat een latere ziekmelding tot gevolg zou hebben dat het invaliditeitspensioen alsnog over een eerdere periode moest worden uitgekeerd. Voor een hervatting van het invaliditeitspensioen per datum ziekmelding (6 november 2006) of vier weken nadien (4 december 2006) eist artikel 3 lid 1 dat [appellant] nog bij de Schade N.V. was verzekerd. De enkele omstandigheid dat hij na zijn ontslag nog een invaliditeitspensioen ontving, betekent niet dat hij nog was verzekerd. In overeenstemming hiermee bepaalt artikel 4 lid 4, tweede volzin van het uitkeringsreglement dat een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen dan tot een aanpassing van het invaliditeitspensioen leidt, indien de gedeeltelijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum van de toename bij de Schade N.V. verzekerd was. Dit geldt dan eens te meer voor de situatie dat de arbeidsongeschiktheid per 10 april 2003 was afgenomen tot minder dan 15% en (voortkomend uit dezelfde oorzaak) weer toenam tot 80-100% per 6 november 2006. Het komt er dus op neer dat de verzekerde WAO-gat-uitkering na afname of beëindiging van de arbeidsongeschiktheid slechts bij een toename van arbeidsongeschiktheid weer kan worden hervat indien de uitkeringsgerechtigde bij de aanvang daarvan via enige werkgever in de metaal en techniek was verzekerd bij de Schade N.V. Dat was [appellant] echter niet meer op 6 november 2006.
Daarom falen de grieven 1 tot en met 4 alsook 8.
- 4.7.
Tegen het oordeel in het eindvonnis, rov. 4.12, dat artikel 3 van het uitkeringsreglement een kernbeding als bedoeld in artikel 6:231 sub a BW is, heeft [appellant] geen grief gericht, zodat daarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan.
Wel heeft hij zijn grief 6 gericht tegen het oordeel van de rechtbank aldaar dat artikel 8 lid 1 onder a van het uitkeringsreglement een kernbeding is.
Naar het oordeel van het hof vormt artikel 8 lid 1 van het uitkeringsreglement slechts een kernbeding indien het naar objectieve maatstaven gaat om de kern van de overeengekomen verplichtingen, voor zover het beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. Artikel 8, leden 1 tot en met 3, vermeldt wanneer het invaliditeitspensioen eindigt, hetgeen een primaire dekkingsomschrijving inhoudt. Daarom betreft het een kernbeding. Lid 1 onder a is ook duidelijk en begrijpelijk geformuleerd: het verlies van het recht op uitkering is daarin immers gekoppeld aan het moment dat het UWV de uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt acht.
Het door artikel 6:238 lid 2 BW bedoelde geval van twijfel over de betekenis van artikel 3 lid 1 of artikel 8 lid 1 onder a van het uitkeringsreglement, waarop [appellant] zich met grief 5 beroept, kan zich in redelijkheid niet hebben voorgedaan.
De grieven 5 en 6 worden verworpen.
- 4.8.
[appellant] heeft aangevoerd dat zijn klachten sinds 1996 niet zijn verminderd. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij nimmer arbeidsgeschikt werd verklaard.
Deze standpunten stuiten af op het in het uitkeringsreglement neergelegde beginsel dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering de beslissingen van het UWV volgt.
Grief 7 faalt.
- 4.9.
Volgens [appellant] verzetten de aanvullende en/of de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat zijn, ook in het voordeel van de Schade N.V., tot schadebeperking strekkende re-integratiepoging na haar mislukking tot gevolg heeft dat hij zijn invaliditeitspensioen definitief heeft verloren.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn invaliditeitspensioen echter niet verloren door zijn re-integratiepoging, maar door de combinatie van (zijn berusting in) de afschatting van zijn arbeidsongeschiktheid en het feit dat hij bij de herleving ervan niet meer in dienst was bij enige werkgever in de metaal of techniek.
Grief 9 wordt verworpen.
5. Slotsom
5.1
De grieven 1 tot en met 9 falen.
5.2
[appellant] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom ingevolge artikel 237 lid 1, eerste volzin Rv in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat zijn standpunt zeer goed verdedigbaar zou zijn en dat hij een emotioneel belang heeft (om door de Schade N.V. niet te worden weggezet als een profiteur) vormen geen uitzonderingsgevallen als voormeld in het eerste lid.
Grief 10 wordt verworpen.
Het bestreden eindvonnis moet worden bekrachtigd.
5.3
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Schade N.V. zullen worden vastgesteld op:
- -
griffierecht € 666 (het totaal aan verschotten) en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
- 1.
punt x appeltarief II € 894.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Utrecht van 23 november 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Schade N.V. vastgesteld op € 666 voor verschotten en op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, S.B. Boorsma en H.L. Wattel, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 november 2012.