Zie art. 2, eerste lid, Algemene Wet op het binnentreden. In de onderhavige zaak is de machtiging afgegeven door de hulpofficier van justitie (conform art. 3, eerste lid onder c, Awbi).
HR, 05-01-2010, nr. 08/01093
ECLI:NL:HR:2010:BK3201
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
08/01093
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK3201
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BK3201, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3201
ECLI:NL:HR:2010:BK3201, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3201
- Wetingang
art. 9 Opiumwet
- Vindplaatsen
NbSr 2010/49
Conclusie 05‑01‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 5 maart 2008 de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet’ veroordeeld tot een geldboete van EUR 500,- subsidiair tien dagen hechtenis.
2.
Mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. D. van den Broek, advocaat te Heerenveen, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat er geen sprake was van een redelijkerwijs vermoeden in de zin van art. 9 van de Opiumwet en er derhalve sprake was van onrechtmatig binnentreden.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 6 december 2006 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 41 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
3.3
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
Een proces-verbaal d.d. 14 februari 2007 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, werkzaam bij de politie Fryslân, Recherche 02, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant:
‘Op 6 december 2006 is in de woning aan de [a-straat 1] te Heerenveen een hoeveelheid van 41 hennepplanten en diverse apparatuur behorende bij een hennepkwekerij in beslaggenomen.’
- 2.
Een proces-verbaal d.d. 6 december 2006 opgemaakt door R. Geurtsen, brigadier van politie, werkzaam bij de Regiopolitie Fryslân, recherche 02, locatie Heerenveen, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant:
‘Op 6 december 2006 zijn door mij verbalisant enkele monsters inhoudende vermoedelijk hennep als bedoeld in lijst II van de Opiumwet onderzocht. De hennep was op 6 december 2006 onder de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 in beslaggenomen. Door mij zijn enkele representatieve monsters van de in beslag genomen hennep door middel van de narcotest van MMC International b.v. getest. Alle monsters reageerden positief als zijnde cannabis, zijnde een middel vermeld op lijst II onder deel B van de Opiumwet.’
- 3.
Een proces-verbaal d.d. 15 december 2006 opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, werkzaam bij de politie Fryslân, recherche 02, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
‘Ik woon alleen op het adres [a-straat 1] te Heerenveen. Ik beken dat ik een hennepkwekerij in mijn woning heb gehad. Afgelopen juli 2006 heb ik diverse goederen, waaronder 40 plantjes gekocht ten behoeve van de hennepkwekerij. Sinds juli 2006 heb ik eenmaal geoogst. Na deze oogst kocht ik 40 nieuwe planten.’
3.4
Het Hof heeft in zijn arrest het verweer van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de anonieme tip op basis waarvan het opsporingsonderzoek is gestart, geen redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet oplevert. Daarnaast bestonden ook geen andere aanwijzingen dat verdachte zich schuldig maakte aan een dergelijk strafbaar feit. Het binnentreden in de woning van verdachte en de daarop volgende inbeslagneming zijn derhalve onrechtmatig geweest. De producten van dat onrechtmatig handelen, waaronder ook de bekennende verklaring van verdachte, moeten van het bewijs worden uitgesloten, met als gevolg dat geen bewijsmiddelen overblijven en vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de politie te Heerenveen is op 28 november 2006 een anonieme brief binnengekomen, waarin — zakelijk weergegeven — staat dat de woning aan de [a-straat 1] te Heerenveen al langere tijd niet wordt bewoond, maar wel één tot tweemaal per dag wordt bezocht. De afgelopen week zijn veel planten haastig het huis binnengedragen.
Op grond van deze anonieme tip heeft de politie nader onderzoek ingesteld naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet gepleegd op het voornoemde adres. Uit het op ambtseed opgemaakte stamproces-verbaal van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, blijkt dat op 6 december 2006 te 10.00 uur alle gordijnen en luxaflex voor de ramen van de woning aan de [a-straat 1] te Heerenveen waren gesloten, zodat niet in de woning kon worden gekeken. Bij de woning is door de betreffende verbalisanten meerdere malen aangebeld, doch er werd niet opgedaan. Om 10.30 uur is door de verbalisanten binnengetreden in de woning door middel van het forceren van de voordeur.
Gelet op de concrete inhoud van de anonieme tip, de wijze waarop het inkijken in de woning onmogelijk was gemaakt en de omstandigheid dat de woning kennelijk onbewoond was, heeft bij de verbalisanten in redelijkheid het vermoeden kunnen rijzen dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet. Zij zijn derhalve rechtmatig binnengetreden in de woning. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt verworpen.’
3.5
Op grond van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet hebben opsporingsambtenaren toegang tot plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt, een ruim toegekende bevoegdheid aan opsporingsambtenaren dus. Indien de plaats een woning betreft is, wanneer toestemming van de bewoner ontbreekt, een schriftelijke machtiging tot binnentreden vereist.1.
3.6
Bij de beoordeling van het middel staat voorop dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek.2. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, kan verdenking van overtreding van de Opiumwet worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie.3.
3.7
De anoniem verstrekte informatie was in het onderhavige geval vervat in een brief.
De inhoud van de anonieme brief, die de politie te Heerenveen op 28 november 2006 ontving, is als volgt:
‘[a-straat 1].
Jaren geleden nieuwe bewoner. Heeft kort na bewoning weer meubilair opgehaald (zou naar z'n vriendin gaan). Sindsdien regelmatig 1–2 keer per dag kort bezoek, hoewel geen bewoning. 's Avonds soms ook. Afgelopen week veel planten haastig binnengedragen (bus).
Slangen waken over het huis.’
3.8
Naar aanleiding van de anonieme brief heeft de politie op 6 december 2006 om 10.00u een onderzoek ingesteld naar de woning [a-straat 1] te Heerenveen. Uit het stamproces-verbaal van politie van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, dat in 's Hofs arrest ter motivering van de verwerping van het door de verdediging gevoerd verweer wordt aangehaald, kan worden opgemaakt dat alle gordijnen en luxaflex voor de ramen van de woning waren gesloten en dat niemand, zelfs na herhaaldelijk aanbellen, opendeed.4.
3.9
Gelet op het gestelde in 3.6 en de door het Hof vastgestelde omstandigheden zoals weergegeven onder 3.4 geeft het oordeel van het Hof dat de anonieme informatie en de gegevens verkregen uit het door de politie verrichte nadere onderzoek een voldoende grondslag hebben gevormd voor een verdenking van overtreding van de Opiumwet op basis waarvan toepassing kon worden gegeven aan art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.10
Nu evenwel, naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangenomen, door de verdediging uitdrukkelijk het standpunt is ingenomen dat de anonieme brief geen concrete informatie bevatte welke het vermoeden dat er een overtreding van de Opiumwet in de woning plaatsvond ondersteunde en voorts dat het tijdstip waarop in de woning is getracht binnen te kijken niet de conclusie rechtvaardigde dat de verdachte bewust het inkijken in de woning onmogelijk had gemaakt, was het Hof op grond van art. 359, tweede lid, Sv gehouden voor de afwijking van dat standpunt in het bijzonder de redenen op te geven. Het Hof heeft aan die motiveringseis voldaan met de hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen. Die overwegingen met betrekking tot de verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer kunnen, gelet op de aan de feitenrechter voorbehouden vrijheid in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal, in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst. Het oordeel van het Hof dat de concrete inhoud van de anonieme tip, de wijze waarop het inkijken in de woning onmogelijk was gemaakt en de omstandigheid dat de woning kennelijk onbewoond was, bij de verbalisanten in redelijkheid het vermoeden heeft kunnen rijzen dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet en zij derhalve rechtmatig zijn binnengetreden in de woning is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
3.11
Het middel faalt aldus en kan mijns inziens met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2010
Vgl. HR 13 juni 2006, LJN AV4179, NJ 2006, 346.
HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328 m.nt. Borgers.
Een blik over de papieren muur in dit stamproces-verbaal leert dat alvorens dit onderzoek heeft plaatsgevonden door de politie navraag is gedaan bij Nuon ten aanzien van het jaarlijks stroomverbruik. Zie stamproces-verbaal van politie d.d. 14 februari 2007, opgemaakt door [verbalisant 1], nr. 2006120458-1.
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Redelijk vermoeden van schuld a.b.i. de Opiumwet. Verdenking van overtreding van de Opw kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie (HR LJN BC1367). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9.1.b Opw in belangrijke mate afhankelijk van aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Dat oordeel kan in cassatie derhalve slechts in beperkte mate worden getoetst. Het Hof heeft i.c. geoordeeld dat, gelet op de concrete inhoud van de anonieme tip, de wijze waarop het inkijken in de woning onmogelijk was gemaakt en de omstandigheid dat de woning kennelijk onbewoond was, een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit a.b.i. de Opw rechtvaardigden. ‘s Hofs verwerping op die grond van het verweer is onjuist, noch onbegrijpelijk.
5 januari 2010
Strafkamer
Nr. 08/01093
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 maart 2008, nummer 24/002045-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. van den Broek, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat ten tijde van het binnentreden in de woning van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestond aan een bij de Opiumwet strafbaar gesteld feit.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 6 december 2006 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 41 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.3. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
"De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat de anonieme tip op basis waarvan het opsporingsonderzoek is gestart, geen redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet oplevert. Daarnaast bestonden ook geen andere aanwijzingen dat verdachte zich schuldig maakte aan een dergelijk strafbaar feit. Het binnentreden in de woning van verdachte en de daarop volgende inbeslagneming zijn derhalve onrechtmatig geweest. De producten van dat onrechtmatig handelen, waaronder ook de bekennende verklaring van verdachte, moeten van het bewijs worden uitgesloten, met als gevolg dat geen bewijsmiddelen overblijven en vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de politie te Heerenveen is op 28 november 2006 een anonieme brief binnengekomen, waarin - zakelijk weergegeven - staat dat de woning aan de [a-straat 1] te Heerenveen al langere tijd niet wordt bewoond, maar wel één tot tweemaal per dag wordt bezocht. De afgelopen week zijn veel planten haastig het huis binnengedragen.
Op grond van deze anonieme tip heeft de politie nader onderzoek ingesteld naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet gepleegd op het voornoemde adres. Uit het op ambtseed opgemaakte stamproces-verbaal van [verbalisant 1], hoofdagent van politie, blijkt dat op 6 december 2006 te 10.00 uur alle gordijnen en luxaflex voor de ramen van de woning aan de [a-straat 1] te Heerenveen waren gesloten, zodat niet in de woning kon worden gekeken. Bij de woning is door de betreffende verbalisanten meerdere malen aangebeld, doch er werd niet opengedaan. Om 10.30 uur is door de verbalisanten binnengetreden in de woning door middel van het forceren van de voordeur.
Gelet op de concrete inhoud van de anonieme tip, de wijze waarop het inkijken in de woning onmogelijk was gemaakt en de omstandigheid dat de woning kennelijk onbewoond was, heeft bij de verbalisanten in redelijkheid het vermoeden kunnen rijzen dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet. Zij zijn derhalve rechtmatig binnengetreden in de woning. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt verworpen."
2.4.1. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie (vgl. HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet in belangrijke mate afhankelijk van aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daaromtrent kan derhalve in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.
2.4.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de anonieme informatie in het onderhavige geval was vervat in een bij de politie binnengekomen brief en dat de politie vervolgens nader onderzoek heeft gedaan naar een mogelijke overtreding van de Opiumwet in de in die brief vermelde woning. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat bij dat onderzoek bleek dat alle gordijnen en luxaflex voor de ramen waren gesloten, zodat niet in de woning kon worden gekeken, en dat na aanbellen niet werd opengedaan. Het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op de concrete inhoud van de anonieme tip, de wijze waarop het inkijken in de woning onmogelijk was gemaakt en de omstandigheid dat de woning kennelijk onbewoond was, een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet rechtvaardigden. Door het gevoerde verweer op die grond te verwerpen heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is evenmin onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 januari 2010.