Hof Amsterdam, 01-02-2022, nr. 200.290.959/01
ECLI:NL:GHAMS:2022:248, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-02-2022
- Zaaknummer
200.290.959/01
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:248, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1164, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0150
JA 2022/65
NTHR 2022, afl. 3, p. 123
Uitspraak 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Alcoholclausule in een WAM-verzekering. Inzittende loopt letsel op door een verkeersongeval waarbij de bestuurder van de auto alcohol had gedronken. Uitsluiting in de polisvoorwaarden voor schade als gevolg van rijden terwijl alcohol is gebruikt. De WAM-verzekeraar wil op grond van art. 15 WAM de schade-uitkering verhalen op de aansprakelijke bestuurder die derde-verzekerde is. Voor verhaal is vereist dat verzekerde, die met alcohol op achter het stuur plaatsnam, niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Hof: in 2014 was geen feit van algemene bekendheid dat er WAM verzekeraars zijn die de polisdekking met een alcoholclausule hebben beperkt, zodat een verschil kan ontstaan tussen de WAM-dekking en de polisdekking. Niet kan worden aangenomen dat de verzekerde niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.290.959/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 8560941 \ CV EXPL 20-2423
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 februari 2022
inzake
N.V. UNIVÉ SCHADE,
gevestigd te Assen,
appellante,
advocaat: mr. A.P.E. de Ruiter te Arnhem,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Univé en [geïntimeerde] genoemd.
1. De zaak in het kort
[geïntimeerde] heeft onder invloed van alcohol een auto bestuurd en een verkeersongeval veroorzaakt. De inzittende van de auto heeft letsel opgelopen. Univé heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van de auto de schade van de inzittende vergoed. Univé wil de schade-uitkering op [geïntimeerde] verhalen. Schade die is ontstaan terwijl de bestuurder niet in de auto had mogen rijden omdat alcohol is gebruikt, is namelijk van dekking uitgesloten. Univé kan de schade op [geïntimeerde] verhalen als hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Het gaat in deze zaak om de vraag of dat het geval was.
2. Het geding in hoger beroep
Univé is bij dagvaarding van 18 december 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 30 september 2020, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer gewezen tussen Univé als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen en op de rol van 9 maart 2021 is verstek verleend.
Univé heeft een memorie van grieven ingediend, met producties en vervolgens arrest gevraagd. Univé heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 25.000, vermeerderd met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente. Verder vordert Univé dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele terugbetaling.
Univé heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] was in de vroege ochtend van 21 september 2014 betrokken bij een verkeersongeval. Als bestuurder van een Suzuki Alto is hij tegen een geparkeerde auto aangereden. De geparkeerde auto heeft vervolgens een lantarenpaal geraakt. [geïntimeerde] bestuurde de auto terwijl hij onder invloed was van alcohol. Het alcoholgehalte in zijn bloed is na het ongeval vastgesteld op 1,26 mg/ml.
3.2.
De Suzuki behoorde in eigendom toe aan de ouders van [geïntimeerde] . Univé is een verzekeraar en heeft met de vader van [geïntimeerde] als verzekeringnemer een verzekering gesloten voor deze auto in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) (hierna: de verzekering).
3.3.
Een vriend van [geïntimeerde] , [A] , was inzittende van de Suzuki en heeft als gevolg van het verkeersongeval letsel opgelopen.
3.4.
Univé heeft als WAM-verzekeraar van de auto een bedrag van € 105.000 als schadevergoeding aan [A] betaald. Univé heeft bij brief van 4 september 2017 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij het uitgekeerde bedrag op hem wil verhalen, omdat de schade is veroorzaakt doordat [geïntimeerde] onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt.
3.5.
In de verzekering is bepaald (waarbij met “u” de verzekeringnemer wordt aangeduid):“Schade is niet verzekerd als:
(…)
de bestuurder niet had mogen rijden. Bijvoorbeeld omdat hij:
- -
alcohol, medicijnen of drugs heeft gebruikt
- -
geen toestemming had van u
- -
(…)”
4. Beoordeling
4.1.
Met deze procedure wil Univé de schadevergoeding die zij aan [A] heeft betaald verhalen op [geïntimeerde] . Univé heeft bij [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op betaling van € 68.250 in hoofdsom, omdat zij uitgaat van 35% eigen schuld aan de zijde van [A] . Haar vordering heeft Univé in deze procedure nog verder beperkt, namelijk tot € 25.000 zodat de kantonrechter op grond van artikel 93 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) in eerste aanleg bevoegd was van het geschil kennis te nemen.
Grondslag van de vordering
4.2.
Univé baseert haar vordering op [geïntimeerde] op artikel 15 lid 1 WAM. Deze bepaling maakt het voor een WAM-verzekeraar binnen bepaalde grenzen mogelijk om bij het ontbreken van dekking het bedrag van de uitgekeerde schadevergoeding te verhalen op de aansprakelijke partij. Artikel 15 lid 1 WAM luidt als volgt:“De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”
4.3.
Niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] als bestuurder van de auto in dit geval de aansprakelijke persoon is voor de ontstane schade zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 WAM. Daarom kan Univé in beginsel op grond van deze bepaling de aan [A] betaalde schadevergoeding verhalen op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is echter in dit geval niet de verzekeringnemer van Univé. Uit artikel 15 WAM volgt dan dat verhaal op [geïntimeerde] niet mogelijk is, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.
Het oordeel van de kantonrechter
4.4.
De kantonrechter heeft overwogen dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat [geïntimeerde] wist dat in de voorwaarden van de verzekering staat dat schade niet is verzekerd als de bestuurder niet had mogen rijden omdat hij alcohol heeft gebruikt. [geïntimeerde] heeft ter zitting tegenover de kantonrechter verklaard dat hij dat niet wist. Verder waren er volgens de kantonrechter geen aanwijzingen op grond waarvan hij kon vaststellen dat [geïntimeerde] daarvan wel op de hoogte was. Univé heeft gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat een verzekeraar van een auto geen schade vergoedt als die is ontstaan terwijl de bestuurder onder invloed van alcohol was, zodat om die reden ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw was als bedoeld in artikel 15 WAM. De kantonrechter heeft onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:83) geoordeeld dat het door Univé gestelde feit van algemene bekendheid niet kan worden aangenomen. De kantonrechter heeft de vordering van Univé afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Univé met haar grieven op.
De grieven
4.5.
Met grief 1 bestrijdt Univé het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] niet te goeder trouw mocht aannemen dat de schade door een verzekering was gedekt. [geïntimeerde] heeft de auto eerst de straat uitgeduwd zonder de motor te starten en is pas daarna weggereden. Volgens Univé blijkt uit de omstandigheden van het geval dat [geïntimeerde] zich zeer goed ervan bewust was dat hij niet meer mocht rijden en dat dit consequenties had, waaronder dat eventueel door hem veroorzaakte schade niet gedekt zou kunnen zijn. Bovendien was het ten tijde van het plaatsvinden van het ongeval een feit van algemene bekendheid dat WAM-verzekeringen in de regel geen dekking bieden voor schade die is veroorzaakt door een bestuurder die onder invloed verkeert, en in ieder geval dat dekking dan zeer wel kan zijn uitgesloten. In dit geval dient volgens Univé op grond van hetgeen door haar is aangevoerd op z’n minst voorshands ervan uit te worden gegaan dat [geïntimeerde] met de alcoholuitsluiting in de verzekering bekend was, behoudens door hem te leveren tegenbewijs.
4.6.
Met grief 2 en 3 betoogt Univé dat uit het door de kantonrechter aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 2015 geenszins volgt dat niet als feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd dat een verzekeraar van een auto geen schade vergoedt als die schade is ontstaan terwijl de bestuurder onder invloed was van alcohol. Dat zou wel afgeleid kunnen worden uit een arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU3715). Dat arrest zag echter op een schadevoorval uit 1999. Het standpunt van Univé is dat dit laatstgenoemde arrest inmiddels is achterhaald. Dat was ook al het geval ten tijde van het onderhavige ongeval in 2014. De tijdgeest is namelijk volgens Univé inmiddels veranderd. In 2014 mocht [geïntimeerde] niet meer te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt, aldus Univé.
4.7.
In randnummer 2.8 van de memorie van grieven lijkt Univé te betogen dat zij het ontbreken van dekking voor [geïntimeerde] niet alleen baseert op de alcoholclausule in de verzekering, maar ook op de omstandigheid dat toestemming voor het gebruik van de auto ontbrak. Op deze plaats wordt in voetnoot 4 door Univé verwezen naar de brief van 4 september 2017 waarmee zij de regresvordering tegen [geïntimeerde] heeft ingesteld. In deze brief wordt echter geen melding gemaakt van het ontbreken van toestemming voor het gebruik van de auto als reden voor het ontbreken van dekking onder de verzekering. Bovendien heeft Univé niet toegelicht waarom [geïntimeerde] bij het ontbreken van toestemming voor het gebruik van de auto niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Het hof zal daarom als onvoldoende toegelicht voorbijgaan aan de door Univé genoemde omstandigheid dat toestemming voor het gebruik van de auto ontbrak.
Bespreking van de grieven
4.8.
De grieven 1 tot en met 3 lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Geen bekendheid bij [geïntimeerde] met de uitsluiting
4.9.
Uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] de auto samen met [A] eerst de straat heeft uitgeduwd zonder de motor te starten en pas daarna is weggereden, kan volgens Univé worden afgeleid dat [geïntimeerde] zich zeer goed ervan bewust was dat hij niet meer mocht rijden en dat dit consequenties had, waaronder dat eventueel door hem veroorzaakte schade niet gedekt zou kunnen zijn. [geïntimeerde] heeft dat betwist. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij samen met zijn vriend [A] uit was geweest en dat beiden veel hadden gedronken. Anderen hadden [A] nadrukkelijk geadviseerd met een taxi of met iemand die niet had gedronken naar huis te gaan en niet bij [geïntimeerde] in te stappen. Dat advies is niet opgevolgd. [A] is met [geïntimeerde] meegegaan naar het huis van de ouders van [geïntimeerde] . Die lagen nog te slapen. [geïntimeerde] heeft de sleutel van de auto gepakt en heeft samen met [A] de auto eerst de straat uitgeduwd om de ouders van [geïntimeerde] niet wakker te maken. Daarna zijn zij weggereden en heeft vervolgens het ongeval plaatsgevonden.
4.10.
Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van het hof weliswaar worden afgeleid dat [geïntimeerde] besefte dat hij in de staat waarin hij verkeerde niet in de auto moest gaan rijden, dat dit (zeer) onverstandig was, niet was toegestaan, en (mogelijk) strafbaar was, maar dat is in dit geval niet beslissend. Het gaat erom wat [geïntimeerde] wist over de consequenties van het gebruik van alcohol voor de dekking onder de verzekering als hij schade zou veroorzaken. Dat hij daarvan op de hoogte was of zich daarvan in voldoende mate bewust was, kan op grond van de door Univé gestelde omstandigheden niet worden aangenomen. Ook voorshands kan daarvan niet worden uitgegaan.
Geen feit van algemene bekendheid
4.11.
Subsidiair betoogt Univé dat [geïntimeerde] met de alcoholclausule bekend was, althans niet te goeder trouw mocht aannemen dat de schade door de verzekering zou worden gedekt, omdat feit van algemene bekendheid is dat schade veroorzaakt door een bestuurder onder invloed van alcohol van dekking is uitgesloten, dan wel zeer wel kan zijn uitgesloten. In verband hiermee stelt Univé onder meer twee arresten van de Hoge Raad aan de orde die hierna zullen worden besproken.
4.12.
Het door Univé genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU3715) heeft betrekking op een alcoholclausule in een WAM-verzekering. In dat geval was van dekking uitgesloten schade “veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen”. Het hof was tot het oordeel gekomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat het besturen van een auto met te veel drank op, wettelijk niet is toegestaan en strafbaar is en veelal in WAM-verzekeringen van dekking is uitgesloten. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en overwogen dat “geenszins gezegd kan worden dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage.”
4.13.
Het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:83) waarnaar de kantonrechter heeft verwezen, ziet op een opzetclausule. In dat geval was uitgesloten van dekking “De schade of het ongeval, welke met opzet, voorwaardelijk opzet of goedvinden van een verzekerde is veroorzaakt.” In die zaak lag de vraag voor of de WAM-verzekeraar een beroep kon doen op de opzetclausule in verband met de schade als gevolg van een verkeersongeval die door een verzekerde bestuurder was veroorzaakt nadat deze teveel had gedronken. Deze bestuurder had de gewoonte op donderdag- en vrijdagavond met de auto naar een kroeg te rijden, daar een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank te drinken en vervolgens weer met de auto naar huis terug te rijden. Of de WAM-verzekeraar terecht een beroep deed op de opzetclausule, zal volgens de Hoge Raad afhangen van de uitleg van dit beding en de omstandigheden van het geval en zal volgens de Hoge Raad mede afhangen van hetgeen de verzekerde bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst heeft moeten begrijpen.
4.14.
Univé heeft in zoverre gelijk dat het laatstgenoemde arrest niet richtinggevend is voor de beoordeling van het onderhavige geschil, dat immers niet gaat over de uitleg en toepassing van een opzetclausule. Anders dan in die zaak aan de orde was, staat het ontbreken van dekking in de onderhavige zaak niet ter discussie. Door [geïntimeerde] is namelijk niet het standpunt van Univé bestreden dat de schade die door het ongeval is ontstaan niet onder de verzekering is gedekt, vanwege de daarin opgenomen uitsluiting voor het gebruik van alcohol (zie 3.5). Het geschil beperkt zich tot de vraag of Univé verhaal kan nemen op [geïntimeerde] , wat mogelijk is als hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.In het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2015 is niet nader uitgewerkt wat feit van algemene bekendheid is ten aanzien van de gevolgen van het besturen van een auto met te veel drank op voor de dekking onder een WAM-verzekering. De Hoge Raad overwoog namelijk dat die wetenschap van het algemene publiek niet volstaat om tot het oordeel te kunnen komen dat de WAM-verzekeraar geen beroep toekwam op de betreffende opzetclausule.
4.15.
Het eerstgenoemde arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 is deels van belang voor de beoordeling van het onderhavige geschil. In dat arrest ging het om een uitsluiting voor schade veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd was het motorrijtuig te besturen. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat geen feit van algemene bekendheid is dat in WAM-verzekeringen veelal van dekking is uitgesloten schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan de wettelijk toegestane hoeveelheid (zie ook ECLI:NL:HR:2015:83, rov. 3.7). Dit oordeel motiveert de Hoge Raad in rov. 4.2.3 van het arrest van 13 januari 2006 mede met een verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal voor het arrest onder 22. Naar het oordeel van het hof is hetgeen daarin aan de orde komt ook van toepassing in het onderhavige geval.
4.16.
Kern daarvan is dat de WAM de omvang van de dekking die een WAM-verzekeraar moet bieden dwingend voorschrijft. Alleen de in de WAM genoemde uitsluitingen en beperkingen kunnen aan een benadeelde worden tegengeworpen. Een WAM-verzekeraar kan zich tegenover een benadeelde niet beroepen op een alcoholclausule. Daarom moest Univé de schade van [A] vergoeden. In zoverre was de door [geïntimeerde] onder invloed van alcohol veroorzaakte schade wel gedekt onder de verzekering. De alcoholclausule is alleen van toepassing in de onderlinge verhouding tussen Univé als verzekeraar en [geïntimeerde] als aansprakelijke derdeverzekerde. De alcoholclausule maakt het onder omstandigheden mogelijk dat Univé verhaal kan nemen voor een aan een derde uitgekeerde schadevergoeding. In dit geval is er dus wel WAM-dekking, maar geen polisdekking.
4.17.
Onder feiten en omstandigheden van algemene bekendheid (artikel 149 lid 2 Rv) worden verstaan feiten die ieder normaal en algemeen ontwikkeld mens (‘het algemene publiek’) geacht wordt te weten of zonder noemenswaardig onderzoek uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen. Het algemeen publiek weet dat alcohol de rijvaardigheid beïnvloedt, dat het gevaarlijk is om in een auto te gaan rijden met teveel alcohol op en dat dit strafrechtelijke consequenties kan hebben. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat verzekeraars in verzekeringsvoorwaarden uitsluitingen opnemen. Anders dan Univé betoogt, is echter geen feit van algemene bekendheid dat schade bij rijden onder invloed zeer wel van dekking kan zijn uitgesloten. Helaas komen geregeld (ernstige) verkeersongevallen in het nieuws waarbij alcohol in het spel was. Het algemene publiek gaat er dan niet vanuit dat dekking voor de ontstane schade zeer wel kan zijn uitgesloten vanwege het gebruik van alcohol. Integendeel: feit van algemene bekendheid is dat iemand die schade lijdt als gevolg van een aanrijding door een bestuurder die onder invloed is van alcohol, niet met de schade blijft zitten. De WAMverzekeraar van de auto van die bestuurder dient de schade namelijk te vergoeden. Iets anders is of ieder normaal ontwikkeld mens ook geacht moet worden te weten dat in dergelijke gevallen de schade in de interne verhouding tussen de verzekerde en de verzekeraar zeer wel van dekking kan zijn uitgesloten. Het hof is van oordeel dat het algemene publiek in 2014, toen het onderhavige ongeval plaatsvond, niet geacht werd dat te weten. Niet gezegd kan worden dat het algemeen publiek in 2014 geacht werd te weten dat er WAMverzekeraars zijn die de polisdekking met een alcoholclausule hebben beperkt (waarvan de tekst overigens per WAMverzekering kan verschillen), zodat een verschil kan ontstaan tussen de WAM-dekking en de polisdekking, zodat die WAM-verzekeraars de mogelijkheid hebben een uitgekeerd schadebedrag op de verzekerde te verhalen als die heeft gereden onder invloed van alcohol. De WAM-verzekering heeft dus een externe- en een interne kant en om de mogelijke dekkingsconsequenties daarvan te begrijpen en te overzien, is specifieke kennis en enig juridisch inzicht nodig. Het gaat daarmee niet om een feit dat iedereen geacht wordt te weten of zonder noemenswaardig onderzoek uit algemeen toegankelijke bronnen te weten kan komen.
4.18.
Univé heeft in haar memorie van grieven beschreven dat sinds 1999 het aantal WAM-verzekeraars dat een alcoholuitsluiting hanteert is toegenomen. In 1999 was dat 35%, in 2015 40% en medio 2021 97%. Op het internet waren volgens Univé in 2014 waarschuwingen te vinden over de dekkingsconsequenties van het rijden onder invloed. In de loop van de tijd is de informatie daarover verder toegenomen. Hetgeen Univé in dit verband in haar memorie heeft beschreven, kan haar echter niet helpen. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat het bestaan van alcoholclausules en de consequenties daarvan voor de dekking in 2014 niet dermate algemeen bekend waren dat gezegd kan worden dat [geïntimeerde] , die met teveel alcohol op achter het stuur plaatsnam, niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Daarop stuit de vordering van Univé af.
4.19.
Het voorgaande betekent dat de eerste drie grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Grief 4, waarmee Univé zich richt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, bouwt op de daaraan voorafgaande grieven voort en deelt in het lot daarvan.
4.20.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Slotsom en kosten
4.21.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Univé zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Omdat [geïntimeerde] in hoger beroep niet is verschenen, zullen de proceskosten op nihil worden begroot.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Univé in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en T. Riyazi en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.