Rb. Den Haag, 10-03-2015, nr. AWB - 14 , 7359
ECLI:NL:RBDHA:2015:3059
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 7359
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:3059, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 10‑03‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 21a Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1560 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting, verrekening van verliezen, verliesverdamping, procesbelang. Geen (proces)belang bij rechtsmiddelen tegen nihilaanslag en de daarbij gegeven verliesverrekeningsbeschikking. Belanghebbende, een bv, heeft per ultimo 2010 een bedrag van ruim € 3.000.000 aan nog te verrekenen verliezen uit oude jaren. Bijna al deze verliezen verdampen in 2011. Bij het bepalen van de winst over het jaar 2011 heeft belanghebbende daarom één van haar bedrijfsmiddelen eenmalig opgewaardeerd, waardoor de belastbare winst ruim € 2.000.000 bedraagt. De inspecteur heeft de fiscale opwaardering niet geaccepteerd en de winst vastgesteld op ongeveer € 500.000, en voor dat bedrag verliesverrekening toegepast. Belanghebbende bepleit in beroep een verhoging van de belastbare winst over het jaar 2011, zodat een hoger bedrag aan oude verliezen kan worden verrekend. Rechtbank Den Haag is van oordeel dat belanghebbende bij haar beroep geen (proces)belang heeft. De door belanghebbende ingestelde bezwaar- en beroepsprocedure kunnen haar niet in een betere positie brengen met betrekking tot de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking. Immers, de aan belanghebbende opgelegde nihilaanslag kan in bezwaar of beroep niet worden verlaagd, en ook voor zover de ingestelde rechtsmiddelen zijn gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking, in die zin dat volgens belanghebbende een hoger bedrag aan verliezen uit voorgaande jaren zou moeten worden verrekend, heeft zij daarbij geen belang; het belastbare bedrag zou daarmee niet wijzigen maar nihil blijven luiden. Het bepaalde in art. 21a, lid 3, van de Wet Vpb, maakt dit niet anders.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/7359
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 maart 2015 in de zaak tussen
[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. F.R. Herreveld),
en
[P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011, onder verrekening van verliezen uit voorgaande jaren tot een bedrag van € 572.538 (verliesverrekeningsbeschikking), een aanslag vennootschapsbelasting (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de daarbij gegeven verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door[naam 1] en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft voor het jaar 2011 aangifte gedaan naar een belastbare winst van € 2.802.117 en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren tot een zelfde bedrag, een belastbaar bedrag van nihil.
2. Per ultimo 2010 bedroegen de te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren € 3.113.014. Van deze verliezen is een bedrag van € 3.061.526 na afloop van het jaar 2011 niet meer verrekenbaar. De verliezen zijn in de volgende jaren ontstaan:
Verliesjaar Verlies Verdampt na 2011
1993 € 1.471.724 € 1.471.724
1994 € 891.808 € 891.808
1996 € 342.829 € 342.829
1997 € 354.310 € 354.310
2002 € 845 € 845
2004 € 317
2005 € 51.181
Totaal € 3.113.014 € 3.061.516
3. Bij het bepalen van de winst over het jaar 2011 heeft eiseres, om de hiervoor genoemde verliesverdamping te voorkomen, één van haar bedrijfsmiddelen, te weten een perceel grond met daarop een kraanterminal en een bovenloopkraan in de[haventerrein] (het haventerrein), eenmalig in 2011 opgewaardeerd met een bedrag van € 4.302.970.
4. Bij de aanslagregeling heeft verweerder, naast een andere, hier niet in geschil zijnde correctie, de fiscale opwaardering van het haventerrein niet geaccepteerd en de belastbare winst en het belastbare bedrag als volgt vastgesteld.
Aangegeven belastbare winst € 2.802.117
Af: opwaardering onroerende zaken € 4.302.970
Bij: correctie willekeurige afschrijving € 2.073.391
Gecorrigeerde belastbare winst € 572.538
Af: te verrekenen verliezen € 572.538
Belastbaar bedrag € 0
5. Na verrekening met de vastgestelde belastbare winst over 2011 resteert een verlies uit voorgaande jaren van € 2.540.476, waarvan € 2.488.978 (€ 3.061.526 -/- € 572.538) na 2011 niet meer kan worden verrekend. De stand van de te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren bedraagt per 1 januari 2012, na de verliesverdamping, € 51.498 (de verliezen over 2004 en 2005).
6. Eiseres heeft tegen de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiseres, evenals in beroep, het standpunt ingenomen dat de belastbare winst over het jaar 2011 met inachtneming van de fiscale opwaardering van het haventerrein hoger dient te worden vastgesteld, zodat een hoger bedrag aan verliezen uit voorgaande jaren kan worden verrekend.
7. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.
Geschil
8. In geschil is of eiseres in haar beroep betreffende de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking kan worden ontvangen, meer specifiek of zij bij haar beroep een (proces)belang heeft. Zo dit het geval is, is in geschil of het haventerrein in het jaar 2011 (incidenteel) kan worden opgewaardeerd, meer specifiek of een dergelijke opwaardering in strijd is met goed koopmansgebruik, en of de foutenleer kan worden toegepast in verband met het in 2009 niet activeren van kosten/investeringen ten behoeve van het haventerrein voor een bedrag van € 43.629.
Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend, verweerder ontkennend.
9. Eiseres neemt het standpunt in dat zij een belang heeft bij haar beroep, zodat zij daarin moet worden ontvangen. Verder luidt haar standpunt dat zij op grond van goed koopmansgebruik het haventerrein in 2011 mag opwaarderen met een bedrag gelijk aan de verrekenbare verliezen ultimo 2011, dan wel met een bedrag van € 4.302.970, wat ook na volledige verliesverrekening leidt tot een positief belastbaar bedrag over 2011. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat in het jaar 2009 gemaakte kosten ten aanzien van het haventerrein voor een bedrag van € 43.629 ten onrechte niet zijn geactiveerd maar ineens ten laste van de winst over 2009 zijn gebracht. Dit moet volgens eiseres in 2011 met toepassing van de foutenleer worden gecorrigeerd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en -kort gezegd- handhaving van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van nihil, onder verrekening van het totaal aan opgebouwde verliezen uit voorgaande jaren (€ 3.113.014).
10. Verweerder neemt het standpunt in dat eiseres geen belang heeft bij haar beroep. Verweerder heeft ook de overige standpunten van eiseres gemotiveerd betwist.
Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
12. In zijn arrest van 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.4.2 Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.”
13. In zijn arrest van 23 maart 2012, nr. 11/01321, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.3. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte middelen moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69 ).
3.4.
Anders dan de middelen veronderstellen, wordt het hiervoor in 3.3 overwogene niet anders indien de belanghebbende een buiten het desbetreffende besluit liggend belang heeft bij de beantwoording van de door hem aangevoerde twistpunten. Voor zover dit belang zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, kan de belanghebbende desgewenst tegen die aanslagen of beschikkingen opkomen.”
14. Zoals uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt, moet een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. In het onderhavige geval is aan eiseres, onder verrekening van verliezen uit voorgaande jaren tot het bedrag van de vastgestelde belastbare winst van € 572.538, een nihilaanslag opgelegd. Eiseres heeft in bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat de belastbare winst hoger moet worden vastgesteld, zodat een hoger bedrag aan verliezen uit oude jaren kan worden verrekend.
15. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door eiseres ingestelde bezwaar- en beroepsprocedure haar niet in een betere positie brengen met betrekking tot de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking. Immers, de aan eiseres opgelegde nihilaanslag kan in bezwaar of beroep niet worden verlaagd. In zoverre heeft zij geen belang bij haar bezwaar en beroep gericht tegen die aanslag. Ook voor zover de ingestelde rechtsmiddelen zijn gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking, in die zin dat volgens eiseres een hoger bedrag aan verliezen uit voorgaande jaren zou moeten worden verrekend, heeft zij daarbij geen belang; het belastbare bedrag zou daarmee niet wijzigen maar nihil blijven luiden.
Het bepaalde in artikel 21a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, maakt dit niet anders. Die bepaling biedt weliswaar de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een verliesverrekeningsbeschikking in het geval geen belasting is verschuldigd. Echter eiseres zou daarbij pas belang hebben indien de volgorde van de verrekende verliezen in geding is en/of de aard van de verliezen daarbij een rol speelt (verliezen van houdster- of financieringsmaatschappijen). Ook is denkbaar dat het rechtsmiddel zou kunnen leiden tot een hoger restant aan te verrekenen verlies voor volgende jaren. Nu geen van deze omstandigheden zich in het onderhavige geval voordoen, is ook in zoverre geen sprake van een belang bij de ingestelde rechtsmiddelen. Dat in dit geval de verliezen uit oude jaren (deels) na 2011 niet meer verrekenbaar zijn, maakt evenmin dat thans sprake is van een belang in vorenbedoelde zin.
16. Nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen belang heeft bij de door haar tegen de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking ingediende rechtsmiddelen, dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betekent ook dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Verweerder heeft het bezwaar echter ongegrond verklaard (afgewezen). In zoverre is de bestreden uitspraak op bezwaar onjuist.
17. De rechtbank zal doen wat verweerder had moeten doen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat het beroep uitsluitend om deze reden gegrond dient te worden verklaard. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat de rechtbank in een geval als dit het beroep, ondanks de onjuiste uitspraak op bezwaar, toch niet-ontvankelijk moet verklaren, berust op een onjuiste uitleg van het recht en wordt door de rechtbank verworpen (zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 3 mei 2012, nr. 11/00569, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5439).
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere proceskostenvergoeding vindt de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
handhaaft de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking;
- -
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en
mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.