Rb. Leeuwarden, 24-02-2009, nr. 17/880239-08 VEV
ECLI:NL:RBLEE:2009:BH3830, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
24-02-2009
- Magistraten
Mrs. M.H. Severein, K. Post, H. van der Werff
- Zaaknummer
17/880239-08 VEV
- LJN
BH3830
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2009:BH3830, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 24‑02‑2009
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7237, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑02‑2009
Mrs. M.H. Severein, K. Post, H. van der Werff
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 februari 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- —
vrijspraak van het onder 1. primair en 3. primair telastegelegde;
- —
veroordeling voor het onder 1. subsidiair, 2. en 3. subsidiair telastegelegde;
- —
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte het onder 1. primair en 3. primair telastegelegde heeft begaan zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Verweren raadsman
Betrouwbaarheid verklaringen medeopvarenden
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de verklaringen van de medeopvarenden niet als bewijs kunnen dienen omdat die verklaringen niet consistent en derhalve onbetrouwbaar zouden zijn.
De rechtbank stelt voorop dat het, gezien het ongeval dat zich heeft afgespeeld, niet ongewoon is dat de verklaringen van deze getuigen op onderdelen van elkaar of van de verklaring van verdachte afwijken. Het is een feit van algemene bekendheid dat een traumatische gebeurtenis — in dit geval een zwaar ongeluk — invloed kan hebben op de beleving van betrokkenen. De rechtbank is van oordeel dat van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn omdat de verklaringen van de opvarenden op voor het bewijs essentiële onderdelen juist wel consistent zijn, onderling met elkaar overeenkomen en in grote lijnen aansluiten bij hetgeen verdachte zelf heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding deze verklaringen niet tot het bewijs te gebruiken.
Om dezelfde reden moet worden verworpen het verweer dat de verklaringen van sommige getuigen, doordat ze vlak na het ongeval met elkaar gesproken hebben, bewust of onbewust op elkaar zijn afgestemd (‘collaborative storytelling’).
Bestuurder
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte niet als bestuurder kan worden aangemerkt omdat hij enkel de daadwerkelijke stuurman, te weten [slachtoffer1] wilde bijstaan en daartoe met zijn rechterhand het stuur heeft vastgepakt. Verdachte heeft door het enkel vastpakken van het stuur niet zelfstandig de koers en de snelheid van het schip bepaald, zodat hij niet volgens artikel 1.03 van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) verantwoordelijk gehouden kan worden voor de naleving van dat reglement. De raadsman heeft deze stelling, dat verdachte alleen maar wilde helpen en niet zelfstandig de boot bestuurde, gebaseerd op de verklaringen van verdachte.
Uit verschillende verklaringen — zoals hierna opgenomen in de bewijsmiddelen — blijkt dat het verdachte was die de boot bestuurde. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte was die zelfstandig de koers en de snelheid heeft bepaald zodat hij op grond van artikel 1.03 BPR mede verantwoordelijk was voor de naleving van dit reglement. Nu het verweer feitelijke grondslag mist, wordt het verworpen.
Alcoholonderzoek
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte ten onrechte is onderworpen aan een bloedonderzoek, nu er geen reden was aan te nemen dat verdachte niet in staat was mee te werken aan een ademanalyse. Immers is verdachte kort na het bevel tot meewerken aan het bloedonderzoek en de bloedafname aangehouden en meegenomen naar het bureau.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat op zaterdag 7 juni 2008 omstreeks 02.18 uur via de 112 centrale een aanvaring werd gemeld op het Prinses Margrietkanaal te Grou. Bij deze aanvaring zouden een binnenvaartschip en een speedboot betrokken zijn en er werd gemeld dat van de 6 opvarenden één persoon werd vermist. Er worden dan diverse politie-eenheden ter plaatse gestuurd en als deze op locatie zijn aangekomen blijkt dat de overige vijf opvarenden gewond zijn. Deze gewonden worden afgevoerd naar verschillende ziekenhuizen, te weten te Leeuwarden en te Sneek.
Ook verdachte had bij deze aanvaring letsel opgelopen. Verdachte verklaart zelf hierover bij de politie: ‘Ik ben als gevolg van het ongeval gewond geraakt aan mijn linkerarm. Mijn rechterhand was niet gekneusd, maar als gevolg van het medisch onderzoek zat hier ook verband omheen. Het verband rond mijn linkerarm en rechterhand is aangelegd door personeel in het ziekenhuis te Sneek.’ De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte moest worden overgebracht naar het ziekenhuis te Sneek omdat verdachte gewond was en hij aldaar medisch moest worden onderzocht.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het aannemelijk was dat verdachte als gevolg van zijn verwondingen vermoedelijk niet kon meewerken aan een ademonderzoek, en er derhalve sprake was van een bijzondere geneeskundige reden. Van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen kan immers ook sprake zijn indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op het politiebureau te houden ademonderzoek.
De verbalisanten konden naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid oordelen dat het ondergaan van een ademanalyse om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was voor verdachte, omdat ter wille van zijn gezondheid prioriteit diende te worden gegeven aan medisch onderzoek en behandeling. De omstandigheid dat nadien gebleken is dat de verwondingen van de verdachte meevielen, alsmede het feit dat verdachte ten tijde van het ondergaan van de bloedproef lichamelijk wel in staat zou zijn geweest zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse, doen onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet af aan het oordeel dat de politieambtenaren terecht zijn overgegaan tot het doen afnemen van een bloedmonster. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat alcohol snel kan afbreken in het lichaam zodat het van belang is dat een alcoholonderzoek spoedig plaatsvindt en derhalve het voltooien van het medisch onderzoek in het ziekenhuis niet kon worden afgewacht.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat, nu van verdachte meteen is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek en hem niet eerst, zoals artikel 28a lid 5 van de Scheepvaartverkeerswet voorschrijft, daartoe toestemming is gevraagd, het bloedonderzoek onrechtmatig is geweest. De uitkomst van het bloedonderzoek kan derhalve, aldus de raadsman, niet tot het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gezien artikel 28a lid 5 van de Scheepvaartverkeerswet is een opsporingsambtenaar bevoegd toestemming te vragen aan een verdachte tot het meewerken aan een bloedproef. Dit moet hij doen indien de verdenking bestaat dat de bestuurder van een varend schip heeft gehandeld in strijd met artikel 27 lid 1 van de Scheepvaartverkeerswet. De bloedproef is door de wetgever omringd met een aantal strikte waarborgen, zoals de bepalingen van het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek, waarvan niet nakomen meebrengt dat het onderzoek niet langer kan worden aangemerkt als een onderzoek in de zin van artikel 27, tweede lid, onderdeel b van de Scheepvaartverkeerswet. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd en hebben tot doel een zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek te waarborgen.
De regel dat een verdachte pas kan worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, nadat hem eerst gevraagd is of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van het onderzoek, behoort naar het oordeel van de rechtbank hier niet toe.
Indien een bloedproef wordt uitgevoerd nadat is bevolen daaraan mee te werken, zonder dat eerst is gevraagd om toestemming tot het verrichten van bloedonderzoek, maar met naleving van alle regels met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid, tweede lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet.
Het verzuim om, voorafgaand aan het bevel tot bloedonderzoek, verdachte geen toestemming te vragen, is naar het oordeel van de rechtbank wel een verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek dat niet kan worden hersteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding tot het toepassen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat de rechtbank bij het opleggen van de straf in het voordeel van verdachte hiermee rekening zal houden.
Voorts is nog door de raadsman van verdachte aangevoerd dat de bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste contact leidend tot de verdenking van overtreding van art. 27, lid 2 van de Scheepvaartverkeerswet, zonder dat verdachte hieromtrent op de juiste wijze is voorgelicht.
Uit het proces-verbaal van aanvaring blijkt echter dat verdachte door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] is meegedeeld dat hij om een tweede bloedafname kon verzoeken, van welke mogelijkheid hij geen gebruik heeft gemaakt.
Het verweer van de raadsman mist op dat punt dan ook feitelijke grondslag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de telastegegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe:
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair telastegelegde:
- 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 februari 2009, — zakelijk weergegeven — onder meer verklaard:
Ik bevond mij in de nacht van 6 op 7 juni 2008 als opvarende in de snelle motorboot (speedboot) met het registratienummer 43-39-YL op het Prinses Margrietkanaal in de gemeente Boarnsterhim. We hebben toen met deze speedboot een aanvaring gehad. Ten tijde van de aanvaring hield ik met mijn rechterhand het roer vast. Door deze aanvaring is [slachtoffer1] om het leven gekomen en is aan [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Ten tijde van de aanvaring voeren we tussen de 30 en de 60 kilometer per uur. We voeren sneller dan de aldaar toegestane maximumsnelheid.
- 2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanvaring, nr. 2008014495-1 van 8 juli 2008 (blz. 184–204) onder meer inhoudende als verklaring van verbalisanten:
‘Op zaterdag 7 juni 2008 voeren op het Prinses Margrietkanaal, gelegen in de gemeente Boarnsterhim de motorschepen [naam motorschip]en [naam speedboot]. De [naam motorschip] kwam uit de richting Groningen en voer in de richting Lemmer. De [naam speedboot] kwam uit de richting Lemmer en voer in de richting Groningen. Beide schepen hielden hun stuurboordwal. Het vaarwater maakt ter plaatse een flauwe bocht. Beide schepen ontmoetten elkaar en zouden elkaar op een geschatte afstand van 10 meter voorbijlopen. Op het moment dat beide schepen elkaar voorbij voeren, voer de snelle motorboot voorzien van het registratieteken 43-39-YL met grote snelheid daar ook op het Prinses Margrietkanaal, komende vanuit de richting Lemmer en gaande in de richting Groningen.
Deze snelle motorboot verminderde geen snelheid, doch liep de [naam speedboot] over bakboord op, op het moment dat de [naam speedboot] het motorschip [naam motorschip] op tegengestelde koers tegemoet kwam en ontmoette. Het gevolg was dat de snelle motorboot 43-39-YL met onverminderde snelheid tegen de bakboordzijde (linkervoorzijde) van de kop van de hem tegemoet varende [naam motorschip] opvoer.
De snelle motorboot 43-39-YL had in totaal zes opvarenden. Vier van deze opvarenden vielen als gevolg van de klap van de aanvaring overboord. Drie van de vier drenkelingen konden zichzelf of met behulp van anderen redden. De vierde drenkeling bleef vermist en het ontzielde lichaam van dit slachtoffer werd op zondag 8 juni 2008 geborgen.’
- 3.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080607.1100.4307 van 7 juni 2008 (blz. 81–84) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
‘Wij waren 's middags in Goingarijp geweest. Ik heb zelf ongeveer 10 tot 12 glazen bier gehad. Daarna zijn we naar Langweer gevaren. Wij zijn met de boot van [mededader] richting Langweer gevaren. De stemming op de terugweg naar Leeuwarden was gezellig. De terugreis vanaf Langweer is gegaan via het water wat loopt van de Langweerderwielen naar het Prinses Margrietkanaal en vervolgens via het Prinses Margrietkanaal in de richting van Leeuwarden.
We hebben met wisselende snelheden gevaren. Er zijn stukken in planee gevaren. De boot gaat volgens mij met 20 tot 25 kilometer per uur al in planee.
Er zijn stukken harder gevaren dan de snelheid hierboven genoemd.’
- 4.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080608.1400.4307 van 8 juni 2008 (blz. 85–87) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
‘Ik ga even terug naar het moment dat [mededader] het roer overdraagt aan [slachtoffer1]. [mededader] is de schipper en hij bepaalt uiteindelijk wat er aan boord gebeurt. Ik heb mij geen moment schipper gevoeld. Toen wij dat blauwe licht zagen en wij ervan uit gingen dat dit mogelijk een politieboot kon zijn had [mededader] zoiets van ik moet niet achter het roer staan als we aangehouden worden. Hij zei: ‘als we aangehouden worden, heb ik niet gevaren’.
[slachtoffer1] nam stilzwijgend het roer over. Het was op dat moment aardedonker.
[mededader] heeft toen dat eerste stuk gevaren zoals ik al eerder heb gezegd. Dit ging op zijn bekende wijze, dus zeg maar gewoon hard.’
- 5.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080613.0935.2679 van 13 juni 2008 (blz. 88–96) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte:
‘Het was behoorlijk donker die nacht, er was geen maanlicht. Nadat wij de haven van Langweer uit waren gevaren de Langweerderwielen op, zijn we linksaf de vaargeul in gevaren het Prinses Margrietkanaal op. Op dit kanaal zijn we rechtsaf richting Leeuwarden gevaren via het Snekermeer. Tijdens deze rit werd er hard gevaren, ik schat vijftig of zestig km per uur, met [mededader] het hele traject achter het roer.
Ik kan mij nog wel herinneren dat wij de sluizen bij Terhorne zijn gepasseerd. Deze passage ging met volle snelheid. Ik dacht nog: ‘Nu vliegen we weer met grote snelheid door sluizen heen’. Ik bedoel daarmee dat ik weet dat [mededader] in het verleden problemen met de politie heeft gehad omdat hij met grote snelheid door deze sluizen heen heeft gevaren.
V: Welke personen hebben tijdens de genoemde vaarrit allemaal de boot bestuurd en op welk traject?
A: [mededader] op het traject tussen Langweer en de spoorbrug bij Grou. Vervolgens [slachtoffer1] op het traject spoorbrug Grou tot binnen honderd meter na het passeren van de veerpont bij Grou. Vervolgens [passagier] vanaf dat moment tot de aanvaring. Ik weet niet of [slachtoffer1] de tijd dat ik mijn hand aan het stuur had ook zijn handen nog aan het stuurwiel had.
Ik gis de snelheid waarmee wij voeren tussen de vijftig en zestig kilometer per uur. Dit is puur een schatting. Ik heb geen toerentellers of snelheidsmeters aan boord gezien.
V: wat kun je zeggen over het alcoholgebruik gedurende de gehele dag?
A: Ik heb gedurende de gehele dag, dit is vanaf 17.30 uur tot 24.00 uur ongeveer 10 tot 12 glazen bier gedronken. Daarnaast heb ik daarvoor nog een blikje bier tijdens de zeilwedstrijd gedronken en een blikje Bacardi cola op de boottocht van Goingarijp naar Langweer, dit was aan boord van [mededader] zijn boot.
Ik realiseer me nu dat we die regels hebben overtreden door bijvoorbeeld zo hard te varen en het onder invloed van alcohol besturen van de boot. Ook toen [mededader] met volle snelheid door de geopende sluizen bij Terhorne voer. Ik heb me wel gerealiseerd dat het erg hard ging, maar ik heb er verder niet over nagedacht.’
- 6.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20070608.1130.2492 van 8 juni 2008 (blz. 27–30) onder meer inhoudende als verklaring van [mededader]:
‘Op vrijdagmorgen 6 juni 2008 ben ik met mijn boot vertrokken vanaf Leeuwarden.
Wij gingen die dag naar de businesscup, die zou worden gevaren in Goingarijp. Dit is een jaarlijks evenement dat jaarlijks wordt gevaren. Er zeilden toen die dag 25 pramen. Rond half twee die middag arriveerden wij op dit evenement. Na het zeilen was er een barbecue. Tijdens het eten werd er alcohol geschonken. Ik heb tijdens de barbecue wel alcohol gedronken, maar hoeveel dat is geweest weet ik niet. Na de barbecue ben ik weggegaan naar Langweer. [passagier] [verdachte], [passagier] en nog misschien een persoon, waren bij mij aan boord toen wij naar Langweer voeren.
In Langweer hebben wij in het café van een hotel in het centrum van Langweer en in de Tapperij daar nog wat gedronken.
Kort na middernacht is er besloten om terug te varen met mijn boot van Langweer naar Leeuwarden. Aan boord waren mijn persoon, [passagier], [verdachte], [passagier], [slachtoffer2] en [slachtoffer1]. Wij zijn via het PM-kanaal richting Leeuwarden gevaren. Tijdens de terugvaart was het zicht donker. Ik weet dat we kort voor de aanvaring in planee hebben gevaren, maar over de snelheid waarmee wij hebben gevaren kan ik niets verklaren.
Aan het stuurwiel stond [verdachte], die volgens mij vanaf Grou mijn boot heeft gestuurd.
Toen volgde de aanvaring. Plotseling en vanuit het niets. Het was een keiharde klap,
Ik denk dat de aanvaring is gebeurd in een flauwe bocht na Tryehûs, onder Grou.’
- 7.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080609.1325.2582 van 10 juni 2008 (blz. 34–37) onder meer inhoudende als verklaring van [mededader]:
‘Ik heb het eerste stuk vanuit Langweer gevaren, tot na de spoorbrug bij Grou.
Ik weet dit omdat wij in de buurt van de spoorbrug een blauw knipperlichtje zagen. Ik heb u al uitgelegd waarom ik geen confrontatie met de politie meer wil. Dit was ook de reden dat [slachtoffer1] het roer overnam.’
- 8.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20080607.2020.2340 van 7 juni 2008 (blz. 110–112) onder meer inhoudende als verklaring van [passagier]:
‘Na vertrek is er door verschillende opvarenden met de boot gevaren. Er is met wisselende snelheden gevaren. Wij hebben soms wel met een snelheid van 30 a 40 kilometer per uur gevaren. Ik weet dat [mededader] het eerste stuk heeft gevaren vanaf Langweer uit de haven. Ter hoogte van het Theehuis bij Grou, precies weet ik dat niet meer, is er een wisseling van roerganger geweest. Ik weet voor 90% zeker dat die [verdachte] toen het roer heeft overgenomen van [slachtoffer1]. Ik zat toen rechts naast de console. Opeens was er een flauwe bocht en direct daarna was er een vreselijke knal.’
- 9.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, van 28 januari 2009, onder meer inhoudende als verklaring van [passagier]
‘In mijn optiek is [mededader] met varen begonnen vanaf Langweer. Totdat we bij Grou kwamen. Daar zag [mededader] lichten en hij was in de veronderstelling dat dit met politie te maken had. Dit was nog voor Grou. Toen wilde [mededader] niet meer varen. We dobberden daar even en toen zei een aantal mensen dat zij wel wilden varen. Dit was [slachtoffer1], [passagier] en [verdachte]. Op een gegeven moment ging [slachtoffer1] varen. We voeren toen rustig en iedereen lette op of het inderdaad om politie ging. Dit bleek niet zo te zijn. Op dat moment is [verdachte] gaan varen. Toen [mededader] voer ging het hard. Vervolgens is [slachtoffer1] gaan varen in een rustig tempo omdat er wellicht politie op het water was. Ik stond achterop de boot en merkte vervolgens dat de snelheid omhoog ging. Ik had alleen maar een poloshirt aan en dat voelde koud aan door de wind. Deze wind kwam door de snelheid van de boot. Toen keek ik naar voren en toen zag ik [verdachte] sturen. [slachtoffer1] stond daarnaast. Op dat moment stond [verdachte] op de plek waar [mededader] eerst had gestaan en daarna [slachtoffer1] had gestaan. We hebben toen een tijdje gevaren totdat we die smakker maakten. Hoelang we toen hebben gevaren, weet ik niet. Ik weet dat het hard ging. De tijd tussen het moment dat [verdachte] achter het stuur plaatsnam en de klap, is geen kwestie van seconden. Ik weet het niet precies. Misschien één minuut, misschien langer. Het ging zo hard dat ik het koud had door de wind. Toen was het boem en lag ik in het water.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik duidelijk heb gezien dat [verdachte] het stuur overnam en dat hierna de snelheid werd vermeerderd en dat dit gebeurde met een hoge snelheid en dat deze snelheid gehandhaafd bleef tot aan de klap. Ja, dat klopt. Het klopt dat ik in het ziekenhuis samen met [passagier] en [mededader] op een zaal lag. Het klopt dat wij het toen nog over het ongeluk hebben gehad. Ja, er is ook gesproken over wie er vlak voor de klap had gevaren. Iedereen zei dat [verdachte] toen had gevaren. Dit zeiden [mededader] en [passagier] ook. Nee, ik dacht daar op dat moment niet anders over. In mijn beleving was er geen discussie over de vraag wie er voor de klap had gevaren. Er was geen verschil van mening.
Ik zag dat het toen het weer hard ging, [verdachte] achter het stuur stond. Het enige wat ik heb gemerkt was dat toen de boot in planee ging, [verdachte] stuurde. Dat heb ik gezien. Ik zag [verdachte] achter het stuur en toen was er de klap. Tussen het moment dat ik [verdachte] achter het stuur zag en de klap zat wel enige tijd.’
- 10.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008.06.13.1100.4307 van 13 juni 2008 (blz. 166–168) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
‘Ik ben bedienaar van de sluis bij Terherne. Deze sluis bevindt zich in het Prinses Margrietkanaal.
Afgelopen weekend hoorde ik dus weer het gebrul van een buitenboordmotor. Ik lag toen op bed. Ik ben direct uit bed gestapt en naar het slaapkamerraam gegaan dat zich direct naast het bed bevindt. Zoals ik al vertelde heb ik vanaf hier goed zicht op de sluis. Ik hoorde gelijkertijd het gebrul van een buitenboordmotor aanzwellen. Ik zag een speedboot op zeer hoge snelheid door de sluis blazen. Ik schat de snelheid op tenminste 90 kilometer per uur. Het ging bijzonder hard. Ik heb in mijn werk speedboten exact geklokt met een stopwatch en heb redelijk zicht op snelheden van boten. Hoe hoger het wordt hoe moeilijker het te schatten is. Het ging nu in ieder geval zeer hard. Deze manier van varen door de sluis was in ieder geval zeer gevaarlijk. Het was op dat moment donker. Er was op dat moment beslist geen andere speedboot die eerder of vlak daarna door de sluis voer voor zover ik waargenomen heb. Ik zag dat de boot door de sluis vloog in Noordelijke richting.
De boot stopte geen moment af. Even later hoorde ik een geluid alsof de boot een slinger maakte of zo, maar het toerental veranderde niet. Ik weet zeker dat de boot die zo enorm hard door de sluis vloog identiek was aan de boot waarvan wij vorig jaar zoveel last van gehad hebben en die ik hierboven beschreef als de boot van ene [mededader]’
- 11.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008014495-9 van 8 juni 2008 (blz. 148–149) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
‘Ik ben schipper en eigenaar van het vrachtschip [naam motorschip]. Ten tijde van het ongeval waarover ik een verklaring afleg was ik in de stuurhut en voer het schip.
Omstreeks 2.00 uur voer ik in een flauwe bocht naar rechts in de gemeente Boarnsterhim. Ik zag dat ik het schip de [naam speedboot] ontmoette. Toen ik de [naam speedboot] op ongeveer 50 a 60 meter voor de kop had, zag ik in het midden van het vaarwater een snelle speedboot varen die dezelfde koers voer als de [naam speedboot]. Ik zag vervolgens dat de speedboot vrijwel geheel achter de kont van het schip verdween. Een ogenblik later zag ik dat de speedboot aan dezelfde zijde (bakboordzijde) van de [naam speedboot] weer geheel in zicht kwam. Ik zag dat de snelheid van die speedboot zeer hoog was. Net na het ongeval zei ik direct dat de snelheid van die speedboot minstens 60 kilometer per uur was geweest. Ik zag vervolgens dat die speedboot even uit het zicht raakte achter de lading van mijn schip. Direct daarop voelde ik een klap en zag ik dat de speedboot onder de kop vandaan naar bakboordzijde wegschoot in de richting van het tankschip. Ik ben hierop direct naar buiten gegaan. Ik hoorde allerlei geschreeuw en zag iemand in het water liggen.
Ik kon op geen enkele wijze anticiperen op dit ongeval. Het ging allemaal veel te snel.’
- 12.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 2008014495-3 van 7 juni 2008 (blz. 154–155) onder meer inhoudende als verklaring van [naam]
‘Op de radar zag ik nog een schip ons tegemoet komen. Dit bleek later de [naam motorschip] te zijn. Ik ben stationair gaan draaien.
Op het moment van het passeren, met onze kop ter hoogte van zijn middenschip, zie ik vanuit mijn ooghoek een sportboot voorbij schieten met minstens 40 km per uur. Het was een flits, zo snel zag ik een lampje aan bakboordzijde langszij komen, het was alsof we stillagen. Tussen ons en de [naam motorschip] zat een tussenruimte van ongeveer 10 meter. Ik zei tegen mijn collega:‘Dit gaat niet goed komen’. Ik denk dat de schipper van de sportboot de [naam motorschip] in zijn geheel niet gezien heeft want de sportboot is niet afgestopt of uitgeweken. Ik zag de sportboot tegen de [naam motorschip] botsen.’
- 13.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van lijkvinding, nr.2008014546-2 van 12 juni 2008 (blz. 140–142) onder meer inhoudende als verklaring van verbalisant [naam]
‘Op zondag 8 juni 2008 werd in het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, Prinses Margrietkanaal, gezocht naar de als vermist opgegeven [[slachtoffer1], geboren te Leeuwarden, 10 februari 1966.
Bovengenoemd persoon was als vermoedelijk opvarende van de snelle motorboot, voorzien van het registratieteken 43-39-YL vermist geraakt bij een aanvaring tussen voornoemde snelle motorboot en het binnenvaartschip [naam motorschip].
Op voornoemde datum/tijdstip werd met 2 dreggen gedregd. Daar werd toen het stoffelijk overschot van een man opgedregd.
Lijkschouw
Op 8 juni 2008 werd de lijkschouw verricht door [naam], gemeentelijke lijkschouwer.
Door hem werd verdrinking als doodsoorzaak bevonden.
Identificatie door getuigen:
Het stoffelijk overschot werd door de getuigen herkend zijnde de als vermist opgegeven [slachtoffer1].’
- 14.
Een schriftelijk stuk, betreffende het Verslag betreffende een niet natuurlijke dood, d.d. 8 juni 2008, opgemaakt door [naam], lijkschouwer, hetwelk — zakelijk weergegeven onder meer inhoudt:
als verklaring van [naam]:
Doodsoorzaak ten gevolge van verdrinking na ongeval met speedboot.
- 15.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nr. 20081230.0900.2582 van 30 december 2008 onder meer inhoudende als verklaring van [slachtoffer2]:
‘Tengevolge van het ongeval met de speedboot van [mededader] op zaterdag 7 juni 2008 heb ik een verbrijzeld onderbeen opgelopen. In het ziekenhuis is operatief een stalen pin in dat onderbeen geplaatst. Ik ondervind van die pin nog steeds last. Ik kan hierdoor ook niet of nauwelijks op mijn knieën zitten.
Tengevolge van het ongeval heb ik 10 dagen in Sneek in het ziekenhuis gelegen. Daarna ben ik thuis verder gaan herstellen en revalideren. Dit heeft tot begin september 2008 geduurd. Toen ben ik in overleg met de arbo arts op arbeidstherapeutische basis weer voor een dag in de week begonnen te werken. Uiteindelijk heb ik in november 2008 mijn werkzaamheden weer volledig hervat. Hierbij is in overleg met mijn werkgever en de arts besloten dat wanneer het mij niet mogelijk was om een volledige weektaak te vervullen het nog steeds mogelijk was om een dag minder te werken per week. Van deze mogelijkheid heb ik noodgedwongen gebruik moeten maken, omdat mijn lichamelijke en psychische gesteldheid het mij niet toeliet om een volledige weektaak aan te kunnen. Ik ben gedurende het gehele traject onder behandeling geweest van een arts, psycholoog en een fysiotherapeut.
Momenteel ben ik in overleg met mijn artsen om te bekijken of de stalen pin eerder uit mijn been kan worden gehaald. Normaal gesproken zou deze anderhalf tot twee jaar in mijn been moeten blijven zitten. Ik ondervind echter veel last en pijn van deze stalen pin.’
- 16.
Een schriftelijk stuk, betreffende een geneeskundige verklaring, d.d. 28 juli 2008, opgemaakt door dr. Jacobs, hetwelk — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudt:
Medische informatie betreffende:
Naam: [slachtoffer2]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Afwijkende stand rechts onderbeen op basis van dubbele onderbeenbeenbreuk. Hiervoor was operatie noodzakelijk (mergpijp geplaatst).
D. Overige van belang zijnde informatie:
Een tweede operatie is ook noodzakelijk om de pen te zijner tijd weer te verwijderen.
- 17.
Een schriftelijk stuk, betreffende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van de afdeling toxicologie, d.d. 16 juni 2008, opgemaakt door [naam], hetwelk — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudt:
Naam bloedgever: [verdachte], geb. datum 03-03-1963
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed.
- 18.
Een schriftelijk stuk, betreffende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2008, opgemaakt door [naam], apotheker, hetwelk — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudt:
Verdachte: [verdachte]
Onderwerp: Herberekening bloedalcoholgehalte
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (3,5 uur) afgenomen zijn met 0,5 mg/ml tot 0,9 mg/ml. Hieruit volgt, dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het voorval dan hoogstwaarschijnlijk gelegen zal hebben tussen de 1,5 en 1,9 mg alcohol per ml.
- 19.
Een schriftelijk stuk, betreffende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, van de afdeling toxicologie, d.d. 20 juni 2008, opgemaakt door [naam], hetwelk — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudt:
Naam bloedgever: [mededader]
Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 0,22 milligram alcohol per milliliter bloed.
- 20.
Een schriftelijk stuk, betreffende een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 juli 2008, opgemaakt door [naam], apotheker, hetwelk — zakelijk weergegeven — onder meer inhoudt:
Verdachte: [mededader]
Onderwerp: Herberekening bloedalcoholgehalte
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (4 uur) afgenomen zijn met 0,6 mg/ml tot 1,0 mg/ml. Hieruit volgt, dat het bloedalcoholgehalte op het tijdstip van het voorval dan hoogstwaarschijnlijk gelegen zal hebben tussen de 0,82 en 1,22 mg alcohol per ml.
Nadere bewijsoverweging
Culpa
De raadsman heeft aangevoerd dat in de telastelegging aan de culpa een invulling is gegeven die geen wettelijke grondslag heeft, nu verzuimd is in de telastelegging de volledige omschrijving van de verplichtingen genoemd in artikel 8.05 lid 1, onder c. van het Binnenvaartpolitiereglement over te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de officier van justitie ervoor heeft gekozen de commune delicten van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht tenlaste te leggen, kon worden volstaan met te specificeren waaruit de schuld van verdachte heeft bestaan, zoals in de telastelegging is weergegeven.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachte met een veel te hoge snelheid, in het donker, in een flauwe bocht een binnenvaartschip heeft ingehaald en dat hij hierbij onvoldoende heeft uitgekeken waardoor verdachte met de speedboot op een ander, tegemoetkomend, binnenvaartschip is gevaren. Hierbij is één opvarende van de speedboot overleden en is aan een andere opvarende van de speedboot zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Verdachte heeft deze gedraging verricht terwijl hij zwaar onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank. Immers is bij verdachte — na herberekening — een bloedalcoholgehalte geconstateerd dat hoogstwaarschijnlijk op het tijdstip van het ongeval heeft gelegen tussen 1,5 en 1,9 mg alcohol per milliliter bloed.
Gezien deze gedragingen van verdachte was de kans op (ernstige) ongelukken aanmerkelijk te noemen. Nu verdachte in het bezit is van een vaarbewijs, hijzelf in het bezit is van een snelle motorboot en weet dat het Prinses Margrietkanaal ook 's nachts door beroepsvaart wordt bevaren, moet verdachte ook geacht worden van dit gevaar te hebben geweten. Ofschoon hij zich bewust was van dit risico, heeft hij niets gedaan om de gevolgen ervan te voorkomen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid de speedboot heeft bestuurd. Verdachte heeft daarmee welbewust een onaanvaardbaar risico genomen dat de rechtbank aanmerkt als roekeloosheid.
Medeplegen
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat er in het onderhavige geval geen sprake is van medeplegen van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe gesteld dat geen sprake is van een — voor het medeplegen vereiste — nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de schipper van de boot en dat bovendien niet gesproken kan worden van medeplegen, nu de bestuurder wordt verweten handelingen te hebben verricht terwijl de medeverdachte juist wordt verweten dat hij heeft nagelaten handelingen te verrichten. Dit acht de raadsman innerlijk tegenstrijdig.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de beide verdachten, in hun hoedanigheid van schipper, respectievelijk bestuurder van de boot, gezien de artikelen 1.02 en 1.03 BPR, verantwoordelijk waren voor de naleving van het Binnenvaartpolitiereglement en derhalve tezamen verantwoordelijk waren voor een goede en veilige vaart.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de schipper het voorbeeld tot roekeloos varen heeft gegeven door in het donker, onder invloed van alcohol, heel hard te gaan varen. Op het moment dat deze medeverdachte bang was voor politiecontrole is hij achter het roer vandaan gestapt en heeft hij het roer gelaten aan wie ook maar de behoefte had dit over te nemen. Verdachte heeft uiteindelijk het roer overgenomen en is doorgegaan met het roekeloze varen, dat eerder door de medeverdachte was ingezet.
De beide verdachten hebben dus (stilzwijgend) ingestemd met de wijze waarop de boot werd bestuurd en hebben geen van beiden hun verantwoordelijkheid genomen door de zeer gevaarlijke situatie te beëindigen, dan wel de ander erop te wijzen dat te doen, ofschoon op hen de wettelijke plicht rustte handelend op te treden. Aldus is het aan hun gezamenlijk handelen en nalaten te wijten —en mitsdien aan hun schuld— dat een situatie is ontstaan waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden met alle gevolgen van dien.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er tussen verdachte en zijn medeverdachte gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 eerste lid Sr.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2. en 3. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
- 1.
subsidiair
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlan, als bestuurder van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer 43-39-YL, en derhalve als degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat, onder meer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en dat niet te snel wordt gevaren, tezamen en in vereniging met een ander, roekeloos, met dat schip, speedboot, heeft gevaren op de route
vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden, immers,
- —
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren met snelheden variërend van 20 tot 80 kilometer per uur, zulks terwijl het nacht en derhalve donker was,
en
- —
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank
en
- —
zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de [naam speedboot] gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, de [naam speedboot] met hoge snelheid, aan deszelfs bakboordzijde ingehaald, terwijl de [naam speedboot] op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de [naam motorschip], dat kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer, voorbij te varen en zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben gelet op het verdachte en zijn mededader tegemoetkomend scheepvaartverkeer
en
- —
waardoor verdachte en zijn mededader, vervolgens, met dat schip, speedboot, zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoetkomende binnenvaartschip, ‘de [naam motorschip]’, waardoor het aan de schuld van verdachte en zijn mededader, te wijten is geweest dat [slachtoffer1], die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot, overboord is geslagen en zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
- 2.
hij op 7 juni 2008 in de gemeente Boarnsterhim op een scheepvaartweg, het Prinses Margrietkanaal, een varend schip, een speedboot met het registratienummer 43-39-YL heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder b van de Scheepvaartverkeerswet hoger dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed, bleek te zijn;
- 3.
subsidiair
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlan, als bestuurder van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer 43-39-YL, en derhalve als degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat, onder meer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en dat niet te snel wordt gevaren, tezamen en in vereniging met een ander, roekeloos, met dat schip, speedboot, heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden, immers,
- —
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren met snelheden variërend van 20 tot 80 kilometer per uur, zulks terwijl het nacht en derhalve donker was,
en
- —
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank
en
- —
zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de [naam speedboot] gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip, speedboot, de [naam speedboot] met hoge snelheid, aan deszelfs bakboordzijde ingehaald, terwijl de [naam speedboot] op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de [naam motorschip], die kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer, voorbij te varen en zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip, speedboot, in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben gelet op het verdachte en zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en waardoor verdachte en zijn mededader, vervolgens, met dat schip, speedboot, zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoet komende binnenvaartschip, ‘de [naam motorschip]’, tengevolge waarvan [slachtoffer2] die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot overboord is geslagen en in het water terecht is gekomen, waardoor het aan de schuld van verdachte en zijn mededader te wijten is geweest dat die [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een dubbele breuk aan het rechteronderbeen waarbij in het onderbeen een stalen pin is geplaatst en ten gevolge waarvan die [slachtoffer2] niet of nauwelijks op zijn knieën kan zitten en 10 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt is geweest.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
- 1.
subsidiair Medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn
- 2.
Overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet
- 3.
subsidiair Medeplegen van aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- —
de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- —
de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- —
de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- —
de vordering van de officier van justitie;
- —
het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft in samenwerking met de schipper op roekeloze wijze onder aanzienlijke invloed van alcohol diens speedboot bestuurd op een kanaal, waardoor de speedboot is aangevaren tegen een binnenvaartschip. Een van de opvarenden van de speedboot is als gevolg hiervan om het leven gekomen en een andere opvarende is zwaar gewond geraakt. Verdachte heeft hiermee door zijn schuld groot leed veroorzaakt voor de nabestaanden van het dodelijke slachtoffer en voor het gewonde slachtoffer. Strafverzwarend is hierbij dat verdachte ernstig onder invloed van alcohol verkeerde. Voor wat de op te leggen straf betreft zoekt de rechtbank aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten voor het veroorzaken van verkeersongevallen op de weg. Deze adviseren ingeval van roekeloos rijden onder ernstige alcoholinvloed en met als gevolg een dodelijk slachtoffer het opleggen van een gevangenisstraf van vier jaren. Strafverminderend werkt dat de slachtoffers mede-opvarenden van de speedboot waren en, onder invloed van alcoholhoudende drank dan wel zich bewust van de omstandigheid dat de andere opvarenden ook alcohol hadden gebruikt, niettemin zich aan boord hebben begeven. Deze opvarenden hebben toegelaten dat de boot onder risicovolle omstandigheden werd bestuurd door andere opvarenden die alcohol hadden gedronken. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf die lager is dan het oriëntatiepunt adviseert, maar die hoger is dan door de officier van justitie gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank doet de gevorderde straf onvoldoende recht aan de grote strafwaardigheid van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen om te voorkomen dat verdachte weer voer- of vaartuigen bestuurt met teveel alcoholhoudende drank op.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet.
De uitspraak van de rechtbank luidt, rechtdoende:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en 3. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2. en 3. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. K. Post en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 februari 2009. Mr. K. Post is buiten staan dit vonnis mede te ondertekenen.