Hof Leeuwarden, 14-12-2010, nr. 24-000481-09
ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7237, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
24-000481-09
- LJN
BO7237
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7237, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 14‑12‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2009:BH3830, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ4474, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4474
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld ter zake van het medeplegen van door zijn schuld veroorzaken van een dodelijk ongeval met een speedboot in juni 2008, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, en het besturen van deze speedboot terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol. Begrip "bestuurder". Binnenvaart Politie Reglement (BPR). Waarborgen bij bloedalcoholonderzoek.
Partij(en)
Parketnummer: 24-000481-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-880239-08
Arrest van 14 december 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. TH. U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 maart 2010, 6 april 2010, 11 oktober 2010, 12 oktober 2010 en 30 november 2010, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van het hem onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde en dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
- 1.
hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en/of de gemeente Skarsterlan, in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, als bestuurder van een schip (een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer]) en derhalve (als zodanig) zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en/of dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] (die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot) van het leven heeft beroofd,
immers, met dat opzet,
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden gevaren met snelheden varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans gevaren met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval met (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, althans met dat schip (speedboot) snelheden gehaald varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, en/of zulks terwijl het nacht en/of (derhalve) donker was, en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en/of verdachtes mededader verkeerde(n) onder de invloed van alcoholhoudende drank en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) een rondvaartboot genaamd de "Frisian Queen", die voer in de nabijheid van het Biggemeer komende uit de richting van Leeuwarden en gaande in de richting van Grou, aan diens stuurboordzijde gepasseerd en/of
- -
is/zijn verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen (die dezelfde koers voer als verdachte en/of verdachtes mededader) en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, althans met een (fors) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, aan diens bakboordzijde ingehaald (terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht" (die kwam uit de richting van Groningen en ging in de richting van Lemmer), voorbij te varen) en/of zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voer(en) en/of hierbij niet voldoende heeft/hebben opgelet op het verdachte en/of verdachtes mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en/of
- -
waardoor verdachte en/of verdachtes mededader (vervolgens) met dat schip (speedboot) is/zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en/of verdachtes mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] overboord is geslagen en/of is overleden;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en/of de gemeente Skarsterlan, in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, als bestuurder van een schip (een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer]) en derhalve (als zodanig) zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en/of dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, met dat schip (speedboot) heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden,
immers,
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren met snelheden varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, in ieder geval gevaren met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval met (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, althans met dat schip (speedboot) snelheden gehaald varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, en/of zulks terwijl het nacht en/of (derhalve) donker was, en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en/of verdachtes mededader verkeerde(n) onder de invloed van alcoholhoudende drank en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) een rondvaartboot genaamd de "Frisian Queen", die voer in de nabijheid van het Biggemeer komende uit de richting van Leeuwarden en gaande in de richting van Grou, aan diens stuurboordzijde gepasseerd en/of
- -
is/zijn verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen (die dezelfde koers voer als verdachte en/of verdachtes mededader) en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, althans met een (fors) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, aan diens bakboordzijde ingehaald (terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht" (die kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer) voorbij te varen) en/of zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voeren en/of hierbij niet voldoende heeft/hebben opgelet op het verdachte en/of zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en/of
- -
waardoor verdachte en/of zijn mededader (vervolgens) met dat schip (speedboot) is/zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en/of zijn mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] (die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot) overboord is geslagen en/of zodanig letsel, te weten verdrinkingsletsel, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 7 juni 2008 in de gemeente Boarnsterhim en/of de gemeente Skarsterlan, in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, op een scheepvaartweg, het Prinses Margrietkanaal, een varend schip (een speedboot met het registratienummer [nummer]) heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder b van de Scheepvaartverkeerswet 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed, in elk geval hoger dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed, bleek te zijn;
- 3.
hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en/of de gemeente Skarsterlan, in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, als bestuurder van een schip (een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer]) en derhalve (als zodanig) zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en/of dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] (die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele breuk aan het rechteronderbeen waarbij in het onderbeen een stalen pin is geplaatst en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] niet of nauwelijks op zijn knieen kan zitten en/of 10 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en/of ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt is geweest) heeft toegebracht,
immers, met dat opzet,
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden gevaren met snelheden varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans gevaren met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval met (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, althans met dat schip (speedboot) snelheden gehaald varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, en/of zulks terwijl het nacht en/of (derhalve) donker was, en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en/of verdachtes mededader verkeerde(n) onder de invloed van alcoholhoudende drank en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) een rondvaartboot genaamd de "Frisian Queen", die voer in de nabijheid van het Biggemeer komende uit de richting van Leeuwarden en gaande in de richting van Grou, aan diens stuurboordzijde gepasseerd en/of
- -
is/zijn verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen (die dezelfde koers voer als verdachte en/of verdachtes mededader) en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, althans met een (fors) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, aan diens bakboordzijde ingehaald (terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht" (die kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer), voorbij te varen) en/of zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voer(en) en/of hierbij niet voldoende heeft/hebben opgelet op het verdachte en/of verdachtes mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en/of
- -
waardoor verdachte en/of verdachtes mededader (vervolgens) met dat schip (speedboot)is/zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en/of verdachtes mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2], die zich bevond aan boord van dat schip (speedboot), overboord is geslagen en/of in het water terecht is gekomen en/of zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en/of de gemeente Skarsterlan, in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, als bestuurder van een schip (een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer]) en derhalve (als zodanig) zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er (onder meer) geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en/of dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, met dat schip (speedboot) heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden,
immers,
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren met snelheden varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, in ieder geval gevaren met (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval met (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, althans met dat schip (speedboot) snelheden gehaald varierend van 20 tot 80 kilometer per uur, althans (een) snelhe(i)d(en) die hoger lag(en) dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12.5 kilometer per uur, in ieder geval (een) snelhe(i)d(en) die te hoog was/waren voor een veilige scheepvaart ter plaatse, en/of zulks terwijl het nacht en/of (derhalve) donker was, en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en/of verdachtes mededader verkeerde(n) onder de invloed van alcoholhoudende drank en/of
- -
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) een rondvaartboot genaamd de "Frisian Queen", die voer in de nabijheid van het Biggemeer komende uit de richting van Leeuwarden en gaande in de richting van Grou, aan diens stuurboordzijde gepasseerd en/of
- -
is/zijn verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen (die dezelfde koers voer als verdachte en/of verdachtes mededader) en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, althans met een (fors) hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan, aan diens bakboordzijde ingehaald (terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht" (die kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer) voorbij te varen) en/of zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voeren en/of hierbij niet voldoende heeft/hebben opgelet op het verdachte en/of zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en/of
- -
waardoor verdachte en/of zijn mededader (vervolgens) met dat schip (speedboot) is/zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en/of zijn mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
tengevolge waarvan [slachtoffer 2] (die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot) overboord is geslagen en/of in het water terecht is gekomen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbele breuk aan het rechteronderbeen waarbij in het onderbeen een stalen pin is geplaatst en/of ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] niet of nauwelijks op zijn knieen kan zitten en/of 10 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en/of ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt is geweest) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Vrijspraak
Verdachte wordt onder 1 en 3, telkens in een tweetal strafrechtelijke varianten, verweten - kort gezegd - dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de nacht van 6 op 7 juni 2008 op het Prinses Margrietkanaal als bestuurder van een speedboot dodelijk letsel bij [slachtoffer 1] respectievelijk zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. Onder 2 wordt verdachte verweten - zakelijk weergegeven - dat hij toen onder invloed van alcohol die speedboot heeft gevoerd en/of gestuurd.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde. De officier van justitie en verdachtes raadsman vonden met name niet bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, dan wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht. De advocaat-generaal heeft om die reden ook gevorderd dat het hof verdachte hiervan zal vrijspreken.
Het hof is eveneens van oordeel dat er geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuigen (en opvarenden van de speedboot) [getuige 2] en [getuige 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde. Er is volgens de raadsman meer dan voldoende aanleiding om aan te nemen dat deze verklaringen op het punt dat verdachte de bestuurder van de speedboot is geweest ten tijde van de aanvaring onbetrouwbaar zijn. Het betoog van de raadsman komt erop neer dat de verklaringen van voornoemde getuigen - in ieder geval op vorenbedoeld onderdeel - onder invloed van collaborative storytelling tot stand zijn gekomen. Deze getuigen hebben immers verklaard dat zij, toen zij na het ongeval enige tijd op één zaal in een ziekenhuis in Leeuwarden hebben gelegen, met elkaar over het ongeval hebben gesproken en dat de vraag wie ten tijde van het ongeval aan het stuur had gestaan daarbij aan bod is gekomen, aldus de raadsman. Voor het overige bevatten de verklaringen van voornoemde getuigen afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien dermate veel tegenstrijdigheden dat de voor verdachte belastende verklaringen naar de mening van de raadsman niet tot bewijs van de ten laste gelegde feiten mogen dienen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
In de nacht van 6 op 7 juni 2008 heeft er op het Prinses Margrietkanaal een aanvaring plaatsgehad tussen een speedboot en motorvrachtschip de "Eendracht". Direct na de aanvaring zijn de opvarenden van de speedboot, met uitzondering van de dan vermiste [slachtoffer 1], overgebracht naar twee verschillende ziekenhuizen. Medeverdachte [medeverdachte] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn naar het Medisch Centrum Leeuwarden vervoerd, terwijl verdachte en getuige [slachtoffer 2] met verwondingen in het Antoniusziekenhuis te Sneek zijn opgenomen. Uit de ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zij gedurende enige tijd op één zaal van het betreffende ziekenhuis hebben gelegen, waarbij er onderling is gesproken over het kort daarvoor gebeurde ongeval.
Uit de daarna bij de politie afgelegde verklaringen blijkt dat zowel [medeverdachte], [getuige 1] als [getuige 2] verdachte aanwijst als degene die tijdens de aanvaring de betreffende speedboot zou hebben bestuurd. Deze getuigen zijn ten overstaan van het hof bij deze verklaring gebleven, met dien verstande dat over het moment waarop verdachte het stuur (van opvarende [slachtoffer 1]) zou hebben overgenomen onderling niet consistent is verklaard.
Naar het oordeel van het hof valt niet uit te sluiten dat voornoemde getuigen door na afloop van de aanvaring hierover onderling te praten elkaar bij de totstandkoming van hun later afgelegde verklaringen hebben beïnvloed. Gelet hierop en de hiervoor geschetste gang van zaken zal het hof slechts voor het bewijs gebruik maken van deze verklaringen voor zover zij bevestiging vinden in de - door het hof voor het bewijs gebruikte - verklaringen van verdachte. Nu de verklaringen van deze getuigen niet ten nadele van verdachte worden gebruikt en verdachte derhalve niet in zijn verdediging is geschaad door het mogelijk beïnvloeden van elkaars getuigenverklaring kan het gevoerde verweer buiten verdere bespreking blijven.
Verdachte heeft overigens telkens verklaard dat hij op een gegeven moment gedurende de boottocht van Langweer naar Leeuwarden, als reactie op het vermeerderen van de snelheid van de speedboot door [slachtoffer 1], slechts met één hand, zijn rechterhand, het stuur heeft vastgepakt terwijl [slachtoffer 1] naast hem bij het stuur stond. Over het moment waarop en de duur dat voorgaande heeft plaatsgevonden, heeft verdachte in de loop van het strafproces wisselend verklaard. Ten overstaan van de politie heeft verdachte meerdere malen verklaard dat verdachte bij de pont bij Grou, derhalve ongeveer twee kilometer vóór de plek waar het ongeval heeft plaatsgevonden, op vorenomschreven wijze het stuur heeft vastgepakt. Blijkens het proces-verbaal heeft verdachte ten overstaan van de rechtbank verklaard dat het vastpakken van het stuur voorbij die pont zou hebben plaatsgevonden. In zijn laatste woord ten overstaan van het hof heeft verdachte gezegd dat hij ergens tussen de pont en restaurant het "Trije Hûs", gelegen op enkele tientallen meters van de plaats van de aanvaring, het stuur heeft vastgepakt.
Het hof gaat ten aanzien van de vraag op welk moment [verdachte] het stuur pakt met zijn rechterhand uit van de verklaringen zoals verdachte deze ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Het hof acht deze verklaringen het meest authentiek en betrouwbaar, nu deze vlak na de aanvaring zijn afgelegd, zonder dat er contact met de andere opvarenden is geweest en de verklaringen op het punt van het vastpakken van het stuur gedetailleerd zijn.
Feiten
Het hof stelt - mede gelet op vorenstaande - de navolgende feiten vast.
In de ochtend van 6 juni 2008, omstreeks 11.45 uur, vaart medeverdachte [medeverdachte] met zijn motorboot (speedboot) van Leeuwarden naar Goingarijp. De motorboot (een "snelle motorboot" in de zin van het Binnenvaartpolitiereglement (hierna: BPR)) is voorzien van twee buitenboordmotoren van elk 225 pk. Elke motor wordt afzonderlijk bediend met een hendel. Het besturingssysteem van de boot bestaat (onder meer) uit een stuurwiel op een console. Het stuurwiel bevindt zich (gezien in de richting van het voorschip) links van het midden van de console, de hendels rechts van het midden. De console is voorts voorzien van een windscherm van plexiglas. De boot is (inclusief de buitenboordmotoren) 9 meter lang en 2,7 meter breed en heeft een diepgang van minder dan 1,50 meter en een tonnage van minder dan 100 ton. [medeverdachte] is eigenaar van de motorboot en heeft een vaarbewijs. De boot is echter op naam van een ander geregistreerd, volgens [medeverdachte] met de bedoeling dat de boot niet van hem kan worden afgepakt. [medeverdachte] is vóór juni 2008 vijf maal ter zake van vaarsnelheidsovertredingen met justitie in aanraking gekomen. De laatste keer, op 3 december 2007, heeft dat geleid tot een onherroepelijke veroordeling tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van twee maanden. [medeverdachte] loopt in juni 2008 nog in de bij die voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd.
Op 6 juni 2008 wordt in Goingarijp de "BusinessCup" gehouden, een zeilevenement dat jaarlijks wordt georganiseerd voor en door het bedrijfsleven van Leeuwarden. [medeverdachte] en de overige opvarenden van de boot zijn ook deelnemers aan dit evenement. Aan boord van voornoemde motorboot bevinden zich die ochtend onder meer [getuige 2] en [slachtoffer 2], opvarenden die later die nacht ook betrokken zullen zijn bij de aanvaring van voornoemde boot met het motorvrachtschip de "Eendracht". Gedurende de boottocht naar Goingarijp wordt door alle opvarenden de aan boord aanwezige alcoholische drank genuttigd. Op sommige stukken van dit traject wordt volgens opvarende [slachtoffer 2] in planee gevaren, hetgeen volgens [medeverdachte] inhoudt dat de boot tenminste 18 km/uur vaart.
[medeverdachte] en de overige opvarenden arriveren omstreeks 13.30 uur in Goingarijp, waarna zij tot ongeveer 17.00 uur deelnemen aan voornoemd zeilevenement. Na afloop van het zeilen eten [medeverdachte], [getuige 2] en [slachtoffer 2] bij een aldaar georganiseerde barbecue, waarbij door voornoemde personen eveneens alcoholhoudende drank wordt gebruikt. Verdachte [verdachte] is die dag ook een van de deelnemers aan het zeilevenement en de barbecue, ook hij nuttigt bij deze gelegenheden alcoholische drank. Als [medeverdachte] na afloop van het evenement, rond 20.00 uur, naar Langweer vaart, neemt naast [getuige 2] en [slachtoffer 2] ook [verdachte] plaats in zijn motorboot. In Langweer drinken deze opvarenden nog meer alcohol in verschillende horecagelegenheden. Kort na middernacht, het is dan inmiddels 7 juni 2008, wordt er besloten met de motorboot van [medeverdachte] terug te varen naar Leeuwarden. Naast [medeverdachte], [getuige 2], [slachtoffer 2] en [verdachte] nemen ook de op die avond in Langweer aanwezige [slachtoffer 1] en [getuige 1], beide bekenden van [medeverdachte], plaats bij hem in de boot. Zowel [slachtoffer 1] als [getuige 1] verkeren op dat moment - evenals de overige opvarenden - in mindere of meerdere mate onder invloed van alcohol. Volgens [medeverdachte] zijn alle opvarenden op de hoogte van zijn (hiervoor genoemde) voorwaardelijke veroordeling. [verdachte] geeft bij de politie ook aan dat hij op de hoogte is van de "vele overtredingen die [medeverdachte] de afgelopen jaren op de Friese wateren heeft gemaakt" en dat hij daar bij de in het navolgende beschreven terugtocht vanaf Langweer naar Leeuwarden aan moet denken.
Vanaf Langweer, waar [medeverdachte] eerst zorgt voor de inname van brandstof, vaart [medeverdachte] in het donker met zijn motorboot via de Langweerder Wielen en (vervolgens) het Prinses Margrietkanaal, door de (openstaande) sluis bij Terherne in de richting van Grou. [medeverdachte] overschrijdt de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 12,5 km/uur op voornoemd traject fors. [medeverdachte] schat de door hem gevaren snelheid op 50 km/uur, [verdachte] schat de door [medeverdachte] gevaren snelheid op 50-60 km/uur. Het passeren van de sluis bij Terherne gebeurt ook met zeer hoge snelheid. De bedienaar van de sluis, [naam 1], die de boot van [medeverdachte] herkent en enige ervaring zegt te hebben met het schatten van de snelheid van een speedboot, heeft het over "zeer hoge snelheid" en "een snelheid van tenminste 90 km/uur". Als [medeverdachte] in de buurt van de spoorbrug voor Grou (in de buurt van het - op de zich in het dossier bevindende ANWB Waterkaart van Friesland aangegeven - kilometerraaibord 61) blauwe zwaailichten over het verderop gelegen Pikmeer denkt waar te nemen, neemt hij gas terug, totdat de motoren stationair draaien, en stapt hij achter het stuur vandaan met de enkele mededeling dat hij niet verder wil varen. Hij voegt hieraan nog toe: "Als we worden aangehouden, heb ik niet gevaren. Ik raak alles kwijt." Later verklaart [medeverdachte] zijn optreden door erop te wijzen dat hij, in verband met zijn eerdere veroordeling geen gedonder wil met de waterpolitie. Ter zitting van het hof heeft [medeverdachte] hierover nog verklaard dat hij op dat moment vooral bezig was met het feit dat hij niet gepakt wilde worden door de politie en het hem in die zin niet uitmaakte wie zijn boot ging varen, als hij dat maar niet hoefde te doen. [medeverdachte] bemoeit zich vanaf dit moment op geen enkele wijze meer met het varen of het besturen van de boot. Hij gaat aan stuurboordzijde van de console staan en blijft daar gedurende de rest van de tocht. Ter zitting van het hof heeft hij verklaard dat hij zich niet met het varen heeft bemoeid en niet heeft meegekeken over de vaarroute.
De boot dobbert daarna gedurende een korte tijd bestuurderloos op het water van het Prinses Margrietkanaal, totdat op een gegeven moment gezamenlijk wordt besloten de boottocht naar Leeuwarden voort te zetten. De op de boot aanwezige [slachtoffer 1] neemt dan zonder overleg met de andere opvarenden en zonder instructies van [medeverdachte] het stuur over. [slachtoffer 1] heeft weliswaar een vaarbewijs en ervaring met het besturen van speedboten, maar heeft die dag, net als de andere opvarenden, alcoholhoudende drank genuttigd. Ter terechtzitting van het hof heeft [verdachte] daarover verklaard dat hij kon zien dat [slachtoffer 1] de nodige borrels op had. [slachtoffer 1] vaart vervolgens rustig verder in de richting van Grou. Vlakbij de bij Grou en het Pikmeer gelegen veerpont (vóór kilometerraaibord 58) gaat [verdachte], die zich gedurende de gehele vaartocht vanaf Langweer achterop de boot heeft bevonden, naar voren om vervolgens aan de - gezien in de richting van het voorschip - linkerkant van [slachtoffer 1] te gaan staan, waarbij [slachtoffer 1] volgens [verdachte] iets naar rechts opschuift. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] over zijn positie op de boot vanaf dat moment verklaard: "Mijn positie ten opzichte van de bestuurdersstoel was schuin aan de linkerkant. Ik had een beetje steun in de rechterzijkant van mijn rug van de stoel." [verdachte] gaat op deze plaats staan, omdat hij denkt te zien dat [slachtoffer 1] moeite heeft met kijken doordat hij [slachtoffer 1] links, rechts en boven langs het (windscherm van) plexiglas heen ziet turen. Als [verdachte] aan [slachtoffer 1] zegt dat hij met hem zal meekijken, duwt [slachtoffer 1] de gashendels naar voren waardoor de motorboot opnieuw (veel) snelheid krijgt. Als reactie op het vermeerderen van de snelheid van de boot pakt [verdachte] met zijn rechterhand het stuur van de motorboot vast en met zijn linkerhand houdt hij zich vast aan de console van de boot. Met een zeer hoge snelheid, die vergelijkbaar is met de snelheid die [medeverdachte] daarvoor heeft gevaren, wordt de boottocht richting Leeuwarden voortgezet, waarbij [verdachte] steeds het stuur vasthoudt, naar eigen zeggen zonder dat hem bekend is of en hoe [slachtoffer 1] het stuur (eveneens) vast heeft. [verdachte] kijkt links om het plexiglas heen.
[medeverdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij wel merkte "dat het gas erop ging", maar toen niet heeft gezegd dat het wat rustiger moest en voorts "dat hij niemand in de boot instructies heeft gegeven".
Met onverminderde snelheid nadert de snelle motorboot vervolgens op het Prinses Margrietkanaal het motorvrachtschip "Synthese 2". Het vrachtschip voert de reglementair voorgeschreven navigatieverlichting en vaart met een snelheid van 9 km/uur aan de stuurboordwal met dezelfde koers als de motorboot.
In een flauwe bocht van het kanaal begint de motorboot het vrachtschip aan de bakboordzijde voorbij te lopen (in te halen), maar nog voordat die manoeuvre geheel is afgerond, vaart de motorboot tegen het motorvrachtschip de "Eendracht" aan, dat op dat moment uit tegenliggende koers nadert en waarvan de kop zich al ter hoogte van het middenschip van de "Synthese 2" bevindt. Ook het vrachtschip de "Eendracht" voert de reglementair voorgeschreven navigatieverlichting en vaart met een snelheid van 9 km/uur aan de stuurboordwal. De aanvaring, die enkele minuten na 02.00 uur plaatsvindt op het Prinses Margrietkanaal tussen de kilometerraaiborden 56 en 57 is geen zogenoemde 'kop op kop aanvaring'. De motorboot raakt met de bakboordzijde van het voorschip de bakboordzijde van het voorschip van de "Eendracht".
[verdachte], die een vaarbewijs heeft, al een jaar of vijftien vaart en zelf een sportboot bezit, heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij het vrachtschip dat voorbij werd gelopen wel had waargenomen, maar de "Eendracht" in het geheel niet. Hij heeft daar voorts verklaard dat hij 'een zwart gat' voelde en daarop een ruk naar rechts aan het stuur heeft gegeven. [medeverdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat zijn motorboot een schip voorbij is gelopen en voorts dat hij de "Eendracht" nooit heeft gezien. Uit de verklaring van een van de opvarenden van een van de vrachtschepen blijkt dat het die nacht helder is en dat het zicht goed is. [verdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat het zicht 500 meter bedroeg op het moment dat hij met zijn rechterhand het stuur vastpakte. [medeverdachte] heeft daar verklaard dat het zicht "goed" was en dat hem de verklaring van anderen dat het zicht tussen de 500 meter en 1.000 meter was geweest, "niet vreemd voorkwam". [medeverdachte] heeft ter zitting verder verklaard dat hij meerdere keren op het Prinses Margrietkanaal heeft gevaren, ook in het donker en dat hij weet dat daar 's nachts vrachtverkeer vaart. [verdachte] heeft bij de politie verklaard met zijn eigen (sport)boot ervaring te hebben met het varen in het donker en ook wel met het snel varen in het donker. Voorts heeft hij verklaard bekend te zijn met de vaarweg waar het ongeluk is gebeurd.
Als gevolg van de aanvaring slaan de opvarenden [medeverdachte], [slachtoffer 1], [getuige 1] en [slachtoffer 2] overboord. [getuige 2] en [verdachte] belanden voor in de motorboot en worden opgepikt door een op de plek van de aanvaring gearriveerd derde motorvrachtschip, dat op enkele kilometers achter en met dezelfde koers als de "Eendracht" heeft gevaren. Als de opvarenden die overboord zijn geslagen zich ook in veiligheid hebben weten te brengen, blijkt dat [slachtoffer 1] wordt vermist. Het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] wordt op 8 juni 2008 omstreeks 12.50 uur in het Prinses Margrietkanaal gevonden. Hij blijkt door verdrinking om het leven te zijn gekomen. [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] worden na de aanvaring per ambulance naar hetzelfde ziekenhuis in Leeuwarden vervoerd en [verdachte] en [slachtoffer 2] worden overgebracht naar een ziekenhuis in Sneek. Daar blijkt dat [slachtoffer 2] ten gevolge van de aanvaring een dubbele breuk aan het (rechter)onderbeen heeft bekomen.
Van elke opvarende wordt in het ziekenhuis ten behoeve van een alcoholonderzoek bloed afgenomen. In het bloed van [medeverdachte] wordt dan 0,22 milligram alcohol per milliliter bloed aangetroffen. Bij [verdachte] bedraagt het resultaat van dit onderzoek 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed.
Geen van de opvarenden heeft op enig moment gedurende de boottocht vanaf Langweer gebruik gemaakt van een reddingvest. [medeverdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij die avond wel een zogenoemde dodemansknop aan boord had, maar die niet heeft overgedragen aan iemand die na hem de motorboot bestuurde en ook niet heeft gecontroleerd of één van die bestuurders die dodemansknop droeg. [verdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij de dodemansknop niet aan boord heeft gezien en dat de knop de bewuste avond in zijn beleving noch door [medeverdachte], noch door [slachtoffer 1], noch door hemzelf is gebruikt.
Bestuurder
Op grond van voorgaande feitelijke vaststelling heeft verdachte vanaf de pont bij Grou tot aan de aanvaring het stuur van de motorboot met één hand vastgehad. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte gelet hierop niet als (feitelijk) bestuurder kan worden aangemerkt. Verdachte heeft in de woorden van de raadsman - en in aansluiting op hetgeen hieromtrent in artikel 1.03 lid 3 van het BPR is bepaald - immers niet de volledige controle over de motorboot gehad, in die zin dat hij niet zelfstandig de koers en de snelheid van de boot heeft kunnen bepalen. Dit brengt volgens de raadsman met zich mee dat verdachte niet verantwoordelijk was voor het naleven van de bepalingen van het BPR.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wordt blijkens de tenlastelegging onder 1 en 3 als bestuurder van de speedboot en blijkens de tenlastelegging onder 2 als degene die de speedboot heeft gevoerd en/of gestuurd, strafrechtelijk aansprakelijk gehouden voor de aanvaring en de daarmee samenhangende gevolgen en voor het 'onder invloed' varen. Dit brengt mee dat het hof slechts tot een bewezenverklaring van het hem ten laste gelegde kan komen, indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting wordt vastgesteld dat de verdachte bedoelde feiten in die hoedanigheid heeft begaan.
Gelet op de bewoordingen van het onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde - en mede gelet op de inhoud van het dossier - is het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging geweest om aan het daarin vermelde begrip "bestuurder" de inhoud en de betekenis toe te kennen die volgt uit de toepasselijke bepalingen van het BPR. De bepalingen van het BPR geven geen definitie van het begrip "bestuurder". De raadsman stelt dat iemand slechts als feitelijk bestuurder van een schip kan worden aangemerkt, als diegene de volledige controle heeft over dat vaartuig. Het hof acht deze stelling van de raadsman onjuist en neemt bij de invulling van het begrip "bestuurder" het volgende tot uitgangspunt.
Uitgaande van de jurisprudentie die bestaat over de reikwijdte van het begrip "bestuurder" in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, is er niet steeds alleen sprake van besturen van een voertuig als een veelheid aan handelingen wordt verricht. Ook een enkele handeling, waarbij iemand niet volkomen zelfstandig de bedieningsorganen van een voertuig hanteert, kan iemand tot bestuurder maken. Dit oordeel is steeds afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval.
Op grond van de feitelijke vaststelling heeft verdachte op een gegeven moment met zijn rechterhand het stuur vastgepakt en heeft hij dit stuur vastgehouden en is het ook blijven vasthouden toen niet alleen de snelheid (fors) werd verhoogd maar ook een inhaalmanoeuvre om de "Synthese 2" is ingezet. Verdachte heeft voorts - op het moment dat hij een 'zwart gat' voelde - een ruk naar rechts aan het stuur gegeven. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte hiermee een bedieningsorgaan van het vaartuig zodanig gehanteerd en (zodoende) de vaarrichting van de motorboot dusdanig beïnvloed, dat hij - voor wat betreft het onder 1 en 3 ten laste gelegde - kan worden aangemerkt als bestuurder van de motorboot en - voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde - als degene die de boot heeft gestuurd.
Het verweer van de raadsman faalt derhalve.
Feiten 1 en 3
Onder 1 subsidiair en 3 subsidiair wordt verdachte verweten het medeplegen van het aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander werd gedood, respectievelijk zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Medeplegen/Schuld
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde nu het bestanddeel schuld, in welke vorm dan ook, alsmede het ten laste gelegde medeplegen, niet kan worden bewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem onder 1 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde nu het vaargedrag van verdachte als roekeloos in de zin van artikel 307, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dient te worden aangemerkt.
Voor de beoordeling van de culpose verwijten acht het hof onder meer de volgende (onderdelen van de) bepalingen van het Binnenvaart Politie Reglement van belang.
Artikel 1.02. Verantwoordelijkheid voor de naleving van het reglement
1. Een schip, met uitzondering van een duwbak, en een samenstel moeten zijn gesteld onder het gezag van een persoon die het schip of het samenstel voert. Deze persoon wordt hierna aangeduid als schipper. (...)
2. De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement, tenzij uit die bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen.
- 4.
De schipper moet tijdens de vaart aan boord zijn (...).
Artikel 1.03. Verplichtingen van de bemanning en van andere personen die zich aan boord bevinden
- 1.
Een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven.
Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement.
- 2.
Ieder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven.
- 3.
Een lid van de bemanning en ieder ander persoon die zich aan boord bevindt en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, is eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.
Artikel 1.04. Voorzorgsmaatregelen
De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
- a.
het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
- b.
schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;
- c.
de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
Artikel 1.09. Sturen van een schip
- 1.
Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon.(...)
Artikel 6.03. Algemene beginselen
- 1.
Schepen mogen slechts elkaar voorbijvaren op tegengestelde koersen dan wel elkaar voorbijlopen, indien het vaarwater voldoende ruimte biedt voor gelijktijdige doorvaart, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen.
- 3.
Bij naderen op tegengestelde koersen, bij voorbijlopen dan wel bij koers kruisen mag het schip waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit zijn koers noch zijn snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan.
Artikel 6.04. Naderen op tegengestelde koersen op alle vaarwegen; hoofdregel
- 2.
Indien twee schepen elkaar zodanig naderen op tegengestelde koersen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat de stuurboordszijde van het vaarwater volgt.
Artikel 6.09. Voorbijlopen; algemene bepalingen
- 1.
Een schip mag een ander schip slechts voorbijlopen, nadat het zich er van heeft vergewist, dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Artikel 6.18. Diverse vaarregels
- 1.
Een schip mag slechts met een ander schip op gelijke hoogte varen, indien de beschikbare ruimte dit zonder hinder of gevaar voor de scheepvaart toelaat.
Artikel 6.28. Doorvaren van sluizen
- 1.
Bij het invaren en uitvaren van een sluis en bij het bevaren van de wachtplaats moet een schip de waterbeweging zoveel beperken als nodig is om beschadiging van de sluisdeuren of de beschermingsinrichtingen dan wel van andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen te vermijden.
Artikel 8.03. Inrichting
Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:
- d.
het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing;
Artikel 8.05. Verplichtingen bestuurder
- 1.
De bestuurder van een snelle motorboot moet tijdens het varen:
- a.
zijn gezeten op de voor hem bestemde zitplaats;
- b.
te allen tijde gebruik maken van de technische inrichting, bedoeld in artikel 8.03 onderdeel d;
- c.
zich zodanig gedragen, dat geen hinder of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt.
- 4.
De verplichting, genoemd in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing indien de constructie van een snelle motorboot zodanig is dat de bestuurder het schip ook veilig staande dan wel slechts staande kan besturen.
- 5.
De bestuurder die staande een snelle motorboot bestuurt is verplicht een reddingsvest te dragen. Dit geldt niet voor het sturen vanaf een gesloten binnenbesturing.
Artikel 8.06. Snel varen (...)
- 1.
Een snelle motorboot mag niet sneller varen dan 20 km per uur ten opzichte van het water. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop dit verbod niet van toepassing is dan wel waarop een andere maximum snelheid van toepassing is. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen snel varen overdag of 's nachts.
Artikel 8.07. Schipper
De schipper van een snelle motorboot moet er zorg voor dragen, dat niet in strijd met de artikelen 8.05 en 8.06 wordt gehandeld.
Voor de beoordeling acht het hof voorts de navolgende bepalingen van belang.
Besluit Maximum vaarsnelheid van Gedeputeerde Staten van Friesland van 9 oktober 1990, no. WM.90/79.415
Gedeputeerde Staten van Friesland besluiten:
- I.
de maximum vaarsnelheid voor motorvaartuigen met ingang van 1 september 1990 vast te stellen als omschreven in de bij dit besluit gevoegde lijst per provinciale vaarweg (Bijlage I);
Bijlage I.
(tekst per 15-04-2002)
Diepgang maximaal 1.50 m Tonnage 0-200 12, 5 km/uur
Genoemde maximum vaarsnelheden gelden op de vaarwegen:
No. Vaarweg: 01
Naam van de vaarweg: Prinses Margrietkanaal
Omschrijving van de vaarweg: Van de provinciale grens bij Stroobos tot en met de Voorhaven van de prinses Margrietsluis Lemmer.
Besluit aanwijzing gebieden voor snelle motorboten en waterskiën in Fryslân
Gedeputeerde Staten van Fryslân; gelet op hun besluit van 9 oktober 1990, no. WM.90/79.415 (inzake vaststelling max. vaarsnelheden op de provinciale vaarwegen), (...) en de artikelen 6.02, derde lid, 7.02, eerste lid en 8.06, eerste lid, van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR); besluiten:
- 2.
Elke vorm van snelvaren en waterskien is verboden in de navolgende situaties:
- b.
des nachts (de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang).
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte (als bestuurder) en zijn medeverdachte (als schipper) en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden - zoals weergegeven in de feitelijke gang van zaken zoals die door het hof is vastgesteld - in combinatie met het verwaarlozen van de zorgplichten uit het BPR en uit de besluiten van Gedeputeerde Staten van Fryslân, bepalingen die mede gemaakt zijn met het oog op het voorkomen van voorzienbaar ernstige gevolgen, is het hof van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte tezamen en in vereniging roekeloos hebben gevaren, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Er is naar het oordeel van het hof sprake van 'roekeloos' varen door verdachte en zijn medeverdachte, omdat er sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen.
Voor wat betreft verdachte is het oordeel met betrekking tot het medeplegen van roekeloos varen gebaseerd op het (eerst als opvarende en vervolgens als bestuurder) - in strijd met bovengenoemde zorgplichten - als volgt handelen of nalaten:
- -
medeverdachte [medeverdachte] heeft na het gebruik van alcoholhoudende drank 's nachts/in het donker (als schipper) zijn snelle motorboot bestuurd, waarop zich een aantal opvarenden bevond, die ook alcoholhoudende drank hadden genuttigd; verdachte wist dat zijn medeverdachte voorafgaande aan dit besturen alcoholhoudende drank had gebruikt;
- -
medeverdachte [medeverdachte] heeft daarbij (als schipper) op vrijwel het gehele door hem (als bestuurder) afgelegde vaartraject (Langweer - spoorbrug bij Grou) de maximum toegestane vaarsnelheid zeer fors overtreden;
- -
ook bij het doorvaren van een openstaande sluis op dit traject heeft medeverdachte [medeverdachte] (als schipper) de maximum toegestane vaarsnelheid zeer fors overtreden;
- -
deze forse overschrijdingen van de maximum toegestane vaarsnelheid vonden plaats op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] (recent) herhaaldelijk was veroordeeld ter zake van vaarsnelheidsovertredingen en daarvoor ook in een proeftijd liep; verdachte wist van deze overtredingen;
- -
verdachte was in het bezit van een vaarbewijs, bezat zelf een sportboot en was een ervaren watersporter; verdachte heeft desondanks niet ingegrepen en/of gewaarschuwd bij de handelingen van zijn medeverdachte, zoals die achter de eerste drie gedachtestreepjes zijn beschreven;
- -
toen medeverdachte (en schipper) [medeverdachte] op enig moment is teruggetreden als bestuurder en zijn snelle motorboot vervolgens 's nachts/in het donker heeft laten besturen door [slachtoffer 1], heeft verdachte niet ingegrepen of gewaarschuwd terwijl verdachte aan het gedrag van [slachtoffer 1] kon zien dat deze een aantal borrels op had;
- -
verdachte is (vervolgens) 's nachts/in het donker de motorboot van zijn medeverdachte gaan besturen - al dan niet samen met [slachtoffer 1] -, terwijl verdachte onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde;
- -
verdachte is - al dan niet samen met [slachtoffer 1] - de boot van zijn medeverdachte blijven besturen toen [slachtoffer 1] de vaarsnelheid fors verhoogde en de maximum toegestane vaarsnelheid fors werd overschreden, terwijl de vaarweg waar de uiteindelijke aanvaring heeft plaatsgevonden verdachte bekend was;
- -
verdachte is vervolgens - al dan niet samen met [slachtoffer 1] - de boot van zijn medeverdachte blijven besturen en is - al dan niet samen met [slachtoffer 1] - niet aan stuurboordzijde blijven varen, maar is met onverminderd hoge snelheid een binnenvaartschip voorbijgelopen op een moment dat dit niet kon;
- -
verdachte heeft tijdens het - al dan niet samen met [slachtoffer 1] - besturen van de boot geen gebruik gemaakt van de dodemansknop;
- -
verdachte en de andere opvarenden hebben gedurende het traject dat hij - al dan niet samen met [slachtoffer 1] - de boot van zijn medeverdachte bestuurde geen gebruik gemaakt van reddingvesten.
Het hof is van oordeel dat, anders dan de raadsman van verdachte ter zitting van het hof heeft betoogd, het voor verdachte toen hij samen met [slachtoffer 1] bij het stuur stond mogelijk was om in te grijpen in de snelheid waarmee met de boot werd gevaren, gelet op de plaats waar verdachte zich op de boot bevond.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder
- 1.
subsidiair en 3 subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 2
Uit de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven blijkt dat verdachte na de aanvaring in het ziekenhuis is onderworpen aan een alcoholonderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet. Hieruit blijkt dat het bloedalcoholgehalte van verdachte 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg, derhalve meer dan het (ten tijde van de aanvaring) toegestane promillage van 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed, zodat verdachte wordt verweten dat hij voornoemd artikel van de Scheepvaartverkeerswet heeft overtreden.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte op 7 juni 2008 ten onrechte is onderworpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in voornoemd artikel van de Scheepvaartverkeerswet, nu er geen reden was om aan te nemen dat verdachte op dat moment niet in staat was mee te werken aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartverkeerswet. Uit een verklaring van verdachte zou immers blijken dat op het moment dat er bij verdachte ten behoeve van het alcoholonderzoek bloed is afgenomen, hij reeds was onderzocht en ontslagen uit het ziekenhuis. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat nu van verdachte meteen is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een dergelijk bloedonderzoek en aan hem daartoe niet eerst toestemming is gevraagd, zoals artikel 28a, vijfde lid, van de Scheepvaartverkeerswet bepaalt, het bloedonderzoek ook om die reden onrechtmatig is geweest. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat onvoldoende uit het procesdossier blijkt dat artikel 15 van het Besluit Alcoholonderzoeken is nageleefd, nu niet duidelijk is wanneer het eerste contact met een opsporingsambtenaar is geweest waaruit de verdenking is gerezen dat verdachte artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet heeft overtreden en evenmin is gebleken op welk tijdstip opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] verdachte heeft gewezen op de mogelijkheid van een tweede bloedafname. De uitkomst van het bloedonderzoek mag derhalve niet tot bewijs dienen van het verdachte onder 2 ten laste gelegde, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet hield op 7 juni 2008 - voor zover van belang - in:
- 1.
(...)
- 2.
Het is degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert of stuurt, dan wel als loods aan boord van een zodanig schip de kapitein of de verkeersdeelnemer adviseert over de te voeren navigatie, verboden dit te doen, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
- a.
het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan driehonderdvijftig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht;
- b.
het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed.
(...)
Artikel 28a van die wet bepaalt - voor zover van toepassing - :
- 1.
Indien degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert of stuurt, dan wel als loods aan boord van een zodanig schip de kapitein of verkeersdeelnemer adviseert over de te voeren navigatie, verdacht wordt van handelen in strijd met artikel 27, eerste, tweede of vierde lid, kan een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel a.
- 2.
De verdachte aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
- 3.
(...)
- 4.
De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een onderzoek van uitgeademde lucht voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
- 5.
In het geval bedoeld in het vierde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid onderzoek van uitgeademde lucht, kan de opsporingambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel b. (...)
- 6.
Indien de verdachte zijn op grond van het vijfde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.
(...)
Vooropgesteld dient te worden dat het in artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde ademonderzoek behoort plaats te vinden daar waar het voor dat onderzoek bestemde apparaat aanwezig is en waar kan worden voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de analyseapparatuur. In het in artikel in artikel 28a, vierde lid van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde geval dat "voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een onderzoek van uitgeademde lucht voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is", kan ingevolge het vijfde lid van die bepaling door de daar bedoelde opsporingsambtenaar aan verdachte worden verzocht of hij zijn toestemming geeft voor het ondergaan van de in artikel 27, tweede lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde bloedproef. De opsporingsambtenaar is gerechtigd tot het doen van dat verzoek indien hij ten tijde van dat verzoek het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen in redelijkheid kan aannemen. Van het bestaan van die bijzondere geneeskundige redenen is ook sprake indien de verdachte op medische gronden niet in staat is zijn medewerking te verlenen aan een op de daartoe aangewezen plaats te houden ademonderzoek.
Het procesdossier houdt op de dossierpagina's 195 en 196 - onder meer - in: "Omdat (...) verdachte [verdachte] (...) inmiddels (...) naar het ziekenhuis te Sneek [was] afgevoerd en het aannemelijk was dat [hij] als gevolg van [zijn] verwondingen vermoedelijk niet [kon] meewerken aan een onderzoek van uitgeademde lucht en er geen gelegenheid was om [hem] door een opsporingsambtenaar te laten vragen of [hij] [zijn] toestemming [wilde] geven tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 27, [tweede] lid van onderdeel b van de Scheepvaartverkeerswet, heb ik [verbalisant], inspecteur en operationeel chef van de Dienst Waterpolitie van het KLPD, als zodanig hulpofficier van Justitie opdracht gegeven tot het afnemen van een bloedproef."
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard: "Daarna ben ik met de ambulance naar het ziekenhuis in Sneek gebracht. Ik ben in het ziekenhuis onderzocht en er zijn foto's gemaakt van mijn arm en schouder. Ik bleek niets gebroken te hebben. Ik kon na het medische onderzoek naar huis. Ik heb toen mijn vriendin gebeld. Hierna kwam er politie in het ziekenhuis en de politie vertelde mij dat er nog bloed moest worden afgenomen. Ik ben toen door de agenten ingerekend. Er is niet gesproken over een ademanalyse."
Gelet op deze verklaring van verdachte en het ontbreken van concrete informatie aangaande het moment waarop de hulpofficier van justitie de opdracht heeft gegeven tot het afnemen van bloed ten behoeve van een alcoholonderzoek, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of de betreffende opsporingsambtenaar het bestaan van bijzondere geneeskundige redenen in redelijkheid mocht aannemen en derhalve of mocht worden overgegaan tot het uitvoeren van een bloedonderzoek in plaats van een ademonderzoek. In die zin is het alcoholonderzoek niet correct verlopen.
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt overigens ook dat er direct van [verdachte] is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, terwijl artikel 28a, vijfde lid - in samenhang bezien met het zesde lid - van de Scheepvaartverkeerswet voorschrijft dat verdachte eerst had moeten worden gevraagd naar toestemming voor de afname van bloed. Ook in die zin voldoet het alcoholonderzoek niet aan de wettelijk voorgeschreven bepalingen.
De bloedproef bij een alcoholonderzoek is door de wetgever omringd met een aantal strikte waarborgen; regels die onder meer zijn neergelegd in de bepalingen van het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop een dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd en hebben tot doel een zorgvuldig en betrouwbaar alcoholonderzoek te waarborgen. Het niet nakomen van deze regels brengt mee dat het onderzoek niet langer kan worden aangemerkt als een onderzoek in de zin van artikel 27, tweede lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet.
De hiervoor in het geding zijnde (geschonden) bepalingen behoren naar het oordeel van het hof niet tot deze regels. Het op deze wijze ontijdig en zonder voorafgaand hieraan gevraagde toestemming van verdachte overgaan tot een bloedonderzoek, doet immers niets af aan de betrouwbaarheid hiervan. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval dan ook sprake van een onderzoek als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onder b van de Scheepvaartverkeerswet. Het hof merkt evenwel de hiervoor genoemde verzuimen aan als verzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeeld dient te worden of aan deze vormverzuimen het door de raadsman gestelde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting of een ander in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemd rechtsgevolg dient te worden verbonden. Daarbij dient te worden gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de verzuimen en het nadeel dat door de verzuimen wordt veroorzaakt.
Het belang van de hiervoor geschonden bepalingen houdt - zoals reeds overwogen - geen verband met de betrouwbaarheid van het alcoholonderzoek, maar ziet op het gegeven dat het afnemen van bloed gepaard gaat met een (beperkte) schending van de lichamelijke integriteit van verdachte. Uit een oogpunt van subsidiariteit dient een verdachte eerst te worden onderworpen aan een ademonderzoek. Op het moment dat dit niet mogelijk is, dient - gelet op die subsidiariteit - eerst aan verdachte te worden gevraagd naar zijn bereidheid tot het meewerken aan een bloedonderzoek, alvorens een dergelijk onderzoek mag worden uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof is echter niet gebleken dat verdachte nadeel heeft ondervonden van deze verzuimen. Als het alcoholonderzoek volgens de daartoe strekkende bepalingen was verlopen, was het resultaat van het alcoholonderzoek niet anders geweest dan nu het geval is.
Het hof ziet gelet op vorenstaande geen aanleiding voor toepassing van het door de raadsman - die verwees naar jurisprudentie aangaande bloedafname in het kader van een DNA-onderzoek - gestelde gevolg van bewijsuitsluiting ten aanzien van beide vormverzuimen, maar zal volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van vormverzuimen zonder daaraan rechtsgevolgen te verbinden.
Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het al dan niet naleven van artikel 15 van het Besluit Alcoholonderzoeken, is het hof van oordeel dat het verweer van de raadsman feitelijke grondslag mist. Uit het proces-verbaal van aanvaring blijkt dat verdachte - overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 van het Besluit Alcoholonderzoeken - door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] binnen een uur na het eerste contact dat verdachte met een opsporingsambtenaar heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet, is medegedeeld dat verdachte een tweede bloedafname kon verzoeken. Verdachte heeft blijkens dit proces-verbaal afgezien van het recht op deze tweede bloedafname (dossierpagina 196).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat:
- 1.
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlân, als bestuurder van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer], en derhalve zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er, onder meer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander, met dat schip (speedboot) heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden, immers,
- -
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren met snelheden die hoger lagen dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12,5 kilometer per uur, en zulks terwijl het nacht en derhalve donker was, en
- -
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank en
- -
zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader, en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, aan diens bakboordzijde ingehaald, terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht", dat kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer, voorbij te varen, en zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben opgelet op het verdachte en zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en
- -
waardoor verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1], die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot, overboord is geslagen en zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
- 2.
hij op 7 juni 2008 in de gemeente Boarnsterhim op een scheepvaartweg, het Prinses Margrietkanaal, een varend schip, een speedboot met het registratienummer [nummer], heeft gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 27 lid 2 onder b van de Scheepvaartverkeerswet 1,00 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
- 3.
hij in de nacht van 6 op 7 juni 2008, op het Prinses Margrietkanaal, in de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Skarsterlân, als bestuurder van een schip, een snelle motorboot, te weten een speedboot met het registratienummer [nummer], en derhalve zijnde degene die zich tijdens het varen zodanig moet gedragen dat er, onder meer, geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt en dat er niet te snel wordt gevaren,
tezamen en in vereniging met een ander roekeloos met dat schip (speedboot) heeft gevaren op de route vanaf Langweer gaande in de richting van Leeuwarden,
immers,
- -
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren met snelheden die hoger lagen dan de ter plaatse toegestane snelheid van 12,5 kilometer per uur, en zulks terwijl het nacht en derhalve donker was, en
- -
hebben verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) gevaren terwijl verdachte en verdachtes mededader verkeerden onder de invloed van alcoholhoudende drank en
- -
zijn verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) achter een aldaar varend binnenvaartschip genaamd de "Synthese 2" gaan varen, dat dezelfde koers voer als verdachte en verdachtes mededader, en hebben verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) de "Synthese 2" met hoge snelheid, aan diens bakboordzijde ingehaald, terwijl de "Synthese 2" op dat moment al bezig was het haar tegemoetkomende schip genaamd de "Eendracht", dat kwam uit de richting Groningen en ging in de richting van Lemmer, voorbij te varen, en zulks terwijl verdachte en zijn mededader met dat schip (speedboot) in een flauwe bocht voeren en hierbij niet voldoende hebben opgelet op het verdachte en zijn mededader tegemoet komend scheepvaartverkeer en
- -
waardoor verdachte en zijn mededader vervolgens met dat schip (speedboot) zijn aangevaren tegen de bakboordzijde van de kop van het verdachte en zijn mededader tegemoet komende binnenvaartschip, "de Eendracht",
tengevolge waarvan [slachtoffer 2] (die zich als opvarende bevond op voornoemde speedboot) overboord is geslagen en in het water terecht is gekomen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele breuk aan het rechteronderbeen waarbij in het onderbeen een stalen pin is geplaatst en ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] 10 dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en ongeveer drie maanden arbeidsongeschikt is geweest, heeft bekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
Onder 1 subsidiair: Medeplegen van: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn;
Onder 2: Overtreding van artikel 27, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet;
Onder 3 subsidiair: Medeplegen van: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, zoals het hof deze hiervoor heeft vastgesteld in het kader van de bewijsoverwegingen. Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging het volgende in ogenschouw genomen.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 22 maart 2010 blijkt dat verdachte eenmaal eerder (in 2005), wegens een snelheidsovertreding op de weg, is veroordeeld. In het dossier bevindt zich tevens een omtrent de persoon van verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 22 december 2008, waarvan verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat de inhoud nog steeds actueel is. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting van het hof aangegeven dat onderhavige zaak verstrekkende gevolgen heeft gehad voor zijn leven, in die zin dat hij zijn toenmalige baan als projectontwikkelaar is kwijtgeraakt en het hem ook niet is gelukt daarna nieuw werk te vinden en/of te behouden, met alle (financiële) gevolgen van dien.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat voor de bepaling van de op te leggen straf geen acht dient te worden geslagen op de oriëntatiepunten geldende voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet in verband met de omstandigheid dat de maximum op te leggen straf voor deze delicten veel hoger is dan voor de door het hof bewezenverklaarde delicten. Het hof heeft naar aanleiding van het betoog van de raadsman oriëntatie gezocht in uitspraken van andere rechterlijke instanties die geoordeeld hebben over ongelukken op het water en geconstateerd dat in veel gevallen taakstraffen worden opgelegd. Het hof heeft voorts geconstateerd dat bij het onderhavige feitencomplex de roekeloosheid een zware invulling heeft gekregen die niet geheel vergelijkbaar is met de genoemde uitspraken.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de ernst van de strafbare feiten en de gevolgen daarvan in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en neemt dit als uitgangspunt. Het hof houdt sterker dan de advocaat-generaal rekening met de omstandigheden dat verdachte al weer geruime tijd op vrije voeten is, dat niet blijkt dat hij zich gedurende die tijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en dat onderhavige zaak voor verdachte reeds ingrijpende gevolgen heeft gehad met name voor zijn werk en zijn kansen op nieuw werk. Het wederom ondergaan van een detentie acht het hof gelet hierop niet (langer) opportuun.
Gelet op al het vorenstaande zal het hof aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling met daarnaast een werkstraf van de maximale duur.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van driehonderdeenennegentig dagen;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van driehonderdvijfenzestig dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. K. Lahuis, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier.