Zie o.m. HR 5 november 2010 ECLI:NL:HR:2010:BN6196, JBPr 2011/6 m.nt. R.P.J.L. Tjittes; HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2639, NJ 2013/125.
HR, 29-11-2013, nr. 13/03376
ECLI:NL:HR:2013:1471
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2013
- Zaaknummer
13/03376
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1471, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑11‑2013; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:953, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:953, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1471, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑11‑2013
Partij(en)
29 november 2013
Eerste Kamer
nr. 13/03376
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
de stichting STICHTING SITÉ WOONDIENSTEN,gevestigd te Doetinchem,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Stichting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 462337 CV 11-3121 van de kantonrechter te Oude IJsselstreek van 9 februari 2012;
b. het arrest in de zaak 200.112.106 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Stichting is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van art. 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 10 oktober 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 29 november 2013.
Conclusie 04‑10‑2013
Rolnr. 13/03376
Mr M.H. Wissink
Zitting: 4 oktober 2013
Conclusie in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eiser in cassatie,
tegen
Stichting Sité Woondiensten,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in cassatie
1.
Het bij dagvaarding van 1 juli 2013 tijdig ingestelde cassatieberoep richt zich tegen het tussen partijen gewezen arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 2 april 2013. Daarin heeft het hof, kort gezegd, [eiser] veroordeeld om de door zijn (in 2011 overleden) moeder van verweerster gehuurde woning te ontruimen binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van zijn arrest. De klachten van het middel rechtvaardigen geen behandeling in cassatie omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
2.
Het middel verwijt in onderdeel 1 het hof de reikwijdte van de in het petitum neergelegde vordering te hebben miskend, waardoor art. 6 EVRM en art. 47 EU Handvest zouden zijn geschonden. Nog daargelaten dat de klacht niet voldoet aan de bepaaldheidseisen van art. 407 lid 2 Rv – niet wordt onderbouwd waarom deze bepalingen door de beslissing van het hof zijn geschonden1.– mist de klacht feitelijke grondslag. Het middel stelt dat de vordering impliceert dat [eiser] al huurder was geworden,2.maar uit de beschikbare stukken blijkt duidelijk dat de zaak berust op de grondslag dat [eiser] geen huurder was en dit op grond van art. 7:268 lid 2 BW wilde worden.3.
Hierop strandt ook de klacht van onderdeel 2 dat het hof ten onrechte niet heeft getoetst of sprake is van een ongeoorloofde inmenging in het huurrecht van [eiser] als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol.
De klacht van onderdeel 3 dat “de bewezenverklaring” onjuist en onbegrijpelijk is gelet op EHRM 12 december 2006 (Burden and Burden v. UK)4.strandt eveneens op de bepaaldheidseisen van art. 407 lid 2 Rv.
3.
Het cassatieberoep kan met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2013
De verwijzing in het onderdeel naar de inleidende dagvaarding heb ik niet kunnen nagaan, nu deze in het dossier ontbreekt. In cassatie is overgelegd het zaaksdossier en niet alleen de processtukken. Daarin ontbreken diverse processtukken zoals de inleidende dagvaarding (behalve in concept) en alle stukken van het hoger beroep.
Zie naast de bestreden overwegingen van het hof ook rov. 2.1, 2.2 en 3.1 van het vonnis van de rechtbank Zutphen, sector Kanton, locatie Oude IJsselstreek van 9 februari 2012.
Naar ik aanneem wordt verwezen naar EHRM (Vierde Kamer) 12 december 2006. Deze zaak, die ziet op de behandeling van samenwonende zusters in het kader van een belasting op erfenissen, is nadien beoordeeld door EHRM (Grote Kamer) 29 april 2008, zaak 13378/05, ECLI:NL:XX:2008:BD3989, NJ 2008/306 m.nt. E.A. Alkema.