Rb. Arnhem, 28-11-2012, nr. 187508 / HA ZA 09-1307
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6606
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
28-11-2012
- Zaaknummer
187508 / HA ZA 09-1307
- LJN
BY6606
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6606, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 28‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:8577
ECLI:NL:RBARN:2010:BN3376, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 28‑07‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:8577
ECLI:NL:RBARN:2010:BL6937, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑03‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:8577
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2013/27
JGR 2013/20 met annotatie van Vollebregt
EeR 2013, afl. 1, p. 16
Uitspraak 28‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Vervolg op LJN: BL6937 en BN3376. Eindvonnis; vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schadevergoeding afgewezen; de tekortkoming (ongeschikte hulpzaak, art. 6:77 BW) kan niet aan het ziekenhuis worden toegerekend.
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 187508 / HA ZA 09-1307
Vonnis van 28 november 2012
in de zaak van
[eiser]
eiser,
advocaat mr. Z.J. Rittersma te Laag-Keppel,
tegen
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT (UMC ST. RADBOUD),
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 oktober 2010
- het deskundigenbericht van 24 juni 2011
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van het ziekenhuis
- de brief van mr. Rittersma van 20 september 2012 met producties
- de mondelinge behandeling op 5 oktober 2012 waarbij beide advocaten aan de hand van pleitnotities de standpunten hebben uiteengezet.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Gebleven wordt bij hetgeen in de eerdere vonnissen is overwogen en beslist. Hierna wordt eerst ingegaan op enkele formele punten, daarna zullen de gronden van de vordering van [eiser] verder worden beoordeeld.
De deskundige en het deskundigenbericht
2.2. [eiser] stelt de onafhankelijkheid van de deskundige ter discussie. Naast haar taak als deskundige in de onderhavige procedure, zou zij ook door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn benaderd in verband met een melding van [eiser] bij de inspectie. In dat kader zou zij zich jegens de inspectie hebben uitgelaten over de volgens haar te nemen maatregelen voor de patiëntveiligheid bij het optreden van complicaties bij een Miragelplombe. Ook binnen het Nederlands Oogheelkundig Genootschap (NOG) is zij betrokken bij de problematiek rondom de Miragelplombe. Volgens [eiser] kan prof. Dr. Hooijmans daarom niet als een onafhankelijk en onpartijdig deskundige worden beschouwd. Dat geldt temeer nu [eiser] gebleken is dat de oogheelkundige wereld heeft belet dat sinds 1996 voorhanden informatie over de ondeugdelijkheid van de Miragelplombe naar buiten werd gebracht. Van die, zoals [eiser] het noemt, `conspiracy of silence’, maakt de deskundige onderdeel uit.
2.3. De rechtbank constateert dat de deskundige zich, naast haar rol als door de rechtbank (na eensluidende voordracht van partijen) benoemde deskundige in deze zaak, kennelijk ook op andere fronten – IGZ en NOG – bezighoudt met (de handelwijze rondom) de Miragelplombe. Dat enkele feit en de stelling dat zij zich elders - overigens in dezelfde zin als in het deskundigenbericht - uitlaat over de volgens haar juiste handelwijze rondom de Miragelplombe, doet aan haar onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet af. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat de deskundige zich bij de beantwoording van de haar gestelde vragen heeft laten leiden door andere, niet louter medisch vakinhoudelijke overwegingen. Op het uitvoerige betoog van [eiser] over de conspiracy of silence gaat de rechtbank niet verder in nu de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige naar het oordeel van de rechtbank niet in het geding is.
2.4. Tegen de achtergrond van de Leidraad Deskundigen in Civiele Zaken heeft [eiser] uitvoerig betoogd dat het deskundigenbericht niet voldoet aan de minimale eisen die daaraan gesteld mogen worden en dat het daarom niet bruikbaar is. Ook dat ziet de rechtbank anders. De deskundige heeft in het deskundigenbericht antwoord gegeven op alle gestelde vragen. Die antwoorden zijn voldoende gemotiveerd, geschreven in (voor de leek) begrijpelijke taal en voorzien van een bronvermelding. Op de opmerkingen en vragen van [eiser] naar aanleiding van het concept-rapport is de deskundige in voldoende mate ingegaan. Dat [eiser] de beantwoording van zijn nadere vragen onvoldoende, onjuist of onbevredigend acht, doet daaraan niet af. Het rapport voldoet ruimschoots aan de minimale eisen die daaraan gesteld mogen worden.
Aansprakelijkheid ziekenhuis
2.5. Uit de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] leidt de rechtbank af dat de gronden waarop [eiser] de aansprakelijkheid van het ziekenhuis baseert, uiteenvallen in het gebruik van een ongeschikte hulpzaak enerzijds (artikel 6:77 BW) en het niet handelen als een redelijk handelend en vakbekwaam oogarts in verband met het onjuiste behandelbeleid en schending van de informatie- en dossierplicht. Die gronden worden hierna beoordeeld. Op beide gronden is zowel oud als nieuw recht van toepassing. Partijen zijn het er echter over eens dat de thans geldende wettelijke bepalingen in overeenstemming zijn met het (ongeschreven) oude recht. Omwille van de eenvoud zal daarom van de huidige wettelijke bepalingen worden uitgegaan.
Kennis en wetenschap Miragelplombe 1992
2.6. Bij de beoordeling van beide grondslagen staat centraal in hoeverre het ziekenhuis in 1992 bekend was of had kunnen zijn met de eigenschappen van de Miragelplombe zoals die zich bij [eiser] hebben gemanifesteerd. Daarover rapporteert de deskundige:
(…) In 1992 beschrijven Marin et al de lange termijn complicaties van hydrogel intrasclerale implants. Het artikel gaat over een intrascleraal geplaatste MAI plombe en niet over een extrascleraal geplaatste Miragel plombe zoals bij [eiser] toegepast werd. Marin et al besluiten hun artikel dan ook: “We have used Miragel as an episcleral implant in a large number of patiënts since 1986 and have not observed such complications”. Op 6 juli 1992 bestond er geen enkel vermoeden op de nu bekende lange termijn complicaties van de Miragel plombe. Pas in 1997 beschrijven Hwang et al de eerste episclerale implant die 10 jaar na de operatie complicaties gaf in de vorm van zwelling en fragmentatie.
(…) In 1992 beschrijven Marin et al de lange termijn complicaties van een intrascleraal geplaatste MAI hydrogel plombe bij zeven casus. De complicaties traden 7-11 jaar na de operatie op. De MAI hydrogel plombes werden episcleraal en intrascleraal geplaatst al of niet onder een siliconen cerclageband. Zeven van de 82 patiënten waarbij MAI implant intrascleraal was geplaatst kregen complicaties als gevolg van zwelling van de plombe. De MAI implant is de voorganger van de Miragelplombe. Beide hebben dezelfde chemische samenstelling. Marin et al besluiten de publicatie: “However, to our knowledge, similar complications in patients who recieve an episcleral implant have not been reported. We have used Miragel as an episcleral implant in a large number of patients since 1986 and have not observed such complications”.
In 1997 beschrijven Hwang et al: “We report the first case, to our knowledge, of scleral buckle extrusion and fragmentation associated with a MIRAgel episcleral exoplant”. De casus handelt over een 53 jarige man die 10 jaar na het plaatsen van een 4 mm brede cerclageband van Miragel in combinative met een siliconenplombe een gevoelig oog kreeg en oogbewegingsbeperkingen met dubbelzien ontwikkelde. Met deze case history raakte de oogheelkundige wereld in 1997 bekend met de lange termijn complicaties van episcleraal geplaatste Miragel plombe. Na 2000 wordt het probleem echt duidelijk. In 1999 beschrijven Roldan-Pallares et al de lange termijn complicaties van episcleraal geplaatste siliconen rubber, siliconen spons- en Miragel plombes. Bij 3 van de 39 patienten (9%) met een siliconen spons, 2 van de 360 patiënten (0,6%) met een solide siliconen plombe en bij 5 van de 386 wegens uitstoting al of niet gepaard gaande met infectie. In de discussie wordt vermeld: “We followed up 206 patients with Miragel as an episcleral buckling material for more than 7 years after surgery, and only 5 of these patients needed removal, 1 of them showing positive culture. Three more patients with this follow-up also showed redness and required periodic antibiotic drug and cortiscosteroid treatment. Na deze publicaties verschenen er langzamerhand meer artikelen die de late complicaties van Miragel beschrijven. In 2004 publiceren Kearney et al een multicenter studie over 17 ogen met lange termijn complicaties van een Miragel plombe. Over het te voeren beleid schrijven zij: “Often the nature of the buckling element is unknown and the physician does not consider the possibility of a relation between the sclera buckling surgery and the symptoms of diplopia, pain, and orbital mass. Physicians need to be made more aware of this condition and should consider its possibility in a patient who presents with peculiar orbital and mortility problems and has undergone retinal surgery in the past. We do not have sufficient experience to determine exact indications for removal of these hydrogel buckling elements or the timing of their removal.
2.7. Volgens [eiser] had de oogheelkundige wereld en dus het ziekenhuis in 1992 op grond van het artikel van Marin et al bekend kunnen en moeten zijn met de lange termijn complicaties van de Miragelplombe. Weliswaar gaat dat artikel over de MAI plombe maar de chemische samenstelling van beide plombes is dezelfde en aangezien de complicaties voortkomen uit die chemische samenstelling, had er toen wetenschap van de complicaties van de Miragelplombe kunnen zijn. Ten minste had het artikel dienen te leiden tot een onderzoek naar de risico’s van de Miragelplombe, aldus [eiser].
2.8. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn standpunt. De deskundige deelt niet de opvatting van [eiser] dat vanwege dezelfde chemische samenstelling van de beide plombes, het artikel van Marin et al daarom ook in alle opzichten van toepassing was op de Miragelplombe. Een wezenlijk verschil waarop de deskundige verder heeft gewezen is dat Marin et al in hun publicatie complicaties beschrijven van een intrascleraal geplaatste MAI plombe, terwijl de bij [eiser] gebruike Miragelplombe episcleraal was geplaatst.
De deskundige heeft verder tot tweemaal toe met nadruk gewezen op de slotzin in het artikel van Marin et al, waarin kort gezegd wordt aangegeven dat berichten over dergelijke complicaties bij de veel geplaatste Miragelplombe nog niet zijn gebleken. Over de waarschuwing van Marin et al voor de gevaren van de Miragelplombe waarover [eiser] rept, is de rechtbank niet gebleken. Wat betreft het overige medisch inhoudelijke commentaar dat [eiser] op het artikel van Marin et al heeft geponeerd, oordeelt de rechtbank dat uitleg van de reikwijdte van dit artikel, en overigens ook van de andere door de deskundige genoemde artikelen, een medisch inhoudelijke kwestie betreft waarover de rechtbank zich nu juist door een deskundige heeft laten voorlichten. [eiser] wil zijn eigen opvattingen en uitleg van het artikel van Marin et al in de plaats stellen van dat van de deskundige op grond van haar specifieke deskundigheid. Anders dan de deskundige is hij op dit terrein niet deskundig. De rechtbank gaat daarom aan de kritiek van [eiser] voorbij.
2.9. Dat betekent dat wordt uitgegaan van de juistheid van het deskundigenbericht en dus dat de medische oogheelkundige wereld vanwege het artikel van Marin et al in 1992 niet bekend was en kon zijn met de eigenschappen van de Miragelplombe zoals die zich bij [eiser] hebben gemanifesteerd. De rechtbank wijst er daarnaast nog op dat het artikel van Marin et al een case study betreft en niet een grootschalig onderzoek met uitkomsten die evidence based zijn. Nog los van de hiervoor besproken inhoud van het artikel, is het de vraag in hoeverre een ziekenhuis (of een producent; zie hierna onder 2.30.) zich in haar handelen door een enkele case study - bovendien naar de toepassing van een ander product - moet laten leiden. Dat de medische wereld althans het ziekenhuis naar aanleiding van het artikel van Marin et al onderzoek had moeten doen naar de gevaren van de Miragelplombe wordt evenmin gevolgd. Dat artikel geeft voor die conclusie geen aanleiding en [eiser] heeft dat standpunt ook op geen enkele wijze gestaafd met een verdere (medische) onderbouwing.
Redelijk handelend en vakbekwaam oogarts
Informatie- en dossierplicht
2.10. [eiser] verwijt het ziekenhuis dat het is tekortgeschoten in de op het ziekenhuis rustende informatieplicht. In zijn pleitnota (onder 35) somt hij de momenten op waarop het ziekenhuis hem had moeten informeren omtrent de Miragelplombe en de daaraan verbonden risico’s, variërend van 6 juli 1992, voorafgaand aan de operatie, tot 11 augustus 2006, toen prof. Dr. [betrokkene] waarnam dat de plombe uit de conjunctiva stak.
1992
2.11. Over de keuze in 1992 door de behandelend oogarts van [eiser] voor de Miragelplombe schrijft de deskundige:
(vraag 3, p. 2) Hydrogel plombes waren populair omdat het een zacht, elastisch materiaal is dat minder snel door de conjunctiva erodeert, de kans op infectie kleiner is, een antibioticum kan absorberen en afgeven en het direct postoperatief zwelt waardoor een scheur in het netvlies goed dichtgedrukt kan worden. Ondanks deze positieve eigenschappen [van hydrogelplombes; rb] bleven siliconen plombes in gebruik. De hogere prijs van de Miragel plombe heeft daarbij zeker een rol gespeeld. (…) De keuze van prof. [betrokkene 2] was, gezien de toen bekende eigenschappen van een episcleraal geplaatste Miragel plombe, goed. Prof. [betrokkene 2] plaatste de plombe episcleraal, niet intrascleraal. (…)’
Over de aan [eiser] te verstrekken informatie voorafgaand aan de operatie in 1992 schrijft de deskundige:
(vraag 3, p. 3) De Miragel plombe, extrascleraal geplaatst, was de eerste keuze van prof. [betrokkene 2]. Met de kennis van dat moment was dat een goede keuze. Informatie aan een patiënt is nodig om de patiënt te kunnen laten beslissen over een eventuele behandeling. Wat betreft technische details moet de patiënt er vanuit kunnen gaan dat de oogarts handelt volgens de “state of the art” van dat moment. In het geval van een netvliesloslating gaat het om een noodzakelijke ingreep. Er is geen keuze: bij niet opereren wordt het oog blind. (…)
(vraag 3, p. 3 en 4) In 1992 zou de informatie aan de patiënt over hydrogel plombes als volgt geluid kunnen hebben: hydrogel explant materiaal is veilig, effectief en wordt door het oog goed verdragen. De kans op een postoperatieve infectie is kleiner dan bij het gebruik van een siliconen plombe, het alternatief voor de Miragel plombe. Aan de hand van deze informatie zal een redelijk handelende patiënt voor de Miragel plombe kiezen. De negatieve lange termijn effecten van episcleraal geplaatste Miragel plombes waren in 1992 niet bekend. (…)
2.12. Tegen de achtergrond van het hiervoor gegeven oordeel dat het ziekenhuis en de daar werkzame oogartsen in 1992 niet bekend waren en redelijkerwijs konden zijn met de eigenschappen van de Miragelplombe zoals die zich bij [eiser] hebben geopenbaard, oordeelt de rechtbank dat de behandelend arts [eiser] daarover dus niet kon informeren. Als het al zo is dat de behandelaar de patiënt moet voorlichten over de te gebruiken materialen in een situatie als die waarin [eiser] verkeerde op het moment van de ingreep, dan ligt het voor de hand dat de behandelaar de Miragelplombe zou hebben geadviseerd. Uit het deskundigenbericht volgt namelijk, en [eiser] heeft dit ook beaamd (conclusie na deskundigenbericht onder 12) dat het gebruik van deze plombe destijds state of the art was. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat als de behandelend arts destijds de Miragelplombe zou hebben aangeraden, hij dat advies zou hebben gevolgd. Ook als uitdrukkelijk was gesproken over de toe te passen plombe, zou dat dus hebben geleid tot het gebruik van de Miragelplombe.
2.13. [eiser] heeft nog aangevoerd dat hij geen toestemming heeft gegeven zoals bedoeld in artikel 7:450 BW voor toepassing van de Miragelplombe. Daarover oordeelt de rechtbank dat [eiser] zal hebben ingestemd met de behandeling van zijn netvliesloslating. Bij niet opereren zou hij aan dat oog immers blind zijn geworden. Die toestemming volstaat. Artikel 7:450 BW brengt niet mee dat onder alle omstandigheden voor alle afzonderlijke aspecten van een behandeling, zoals de keuze voor het materiaal en hulpzaken, toestemming moet worden verkregen.
1996/1997
2.14. [eiser] betoogt dat toen de fabrikant in 1996 het product van de markt had gehaald en toen in 1997 de publicatie van Hwang verscheen over de complicaties bij de Miragelplombe, het ziekenhuis [eiser] daarover had moeten informeren. In dat kader heeft hij ook gewezen op zijn belang om de producent voor het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 6:191 BW (10 jaar na het op de markt komen van het product) aansprakelijk te kunnen stellen.
2.15. Op grond van artikel 7:448 BW dient de hulpverlener de patiënt te informeren over hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten over de aard en het doel van het onderzoek of de behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid, andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen en de staat van en de vooruitzichten met betrekking tot diens gezondheid. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de wettekst en de wetsgeschiedenis in voldoende mate dat medisch inhoudelijke overwegingen bepalend zijn voor de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan die informatieplicht. Andersoortige belangen, zoals de positie van de patiënt in een tegen de producent te voeren procedure, hoeft het ziekenhuis zich in het kader van de op haar rustende informatieplicht, niet aan te trekken. Van tekortschietend of onrechtmatig handelen van het ziekenhuis is op die grond geen sprake.
2.16. Het moment waarop de patiënt moet worden geïnformeerd en waarover precies hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden in deze zaak zijn dat de Miragelplombe in de jaren ’70 tot midden jaren ‘90 op grote schaal is gebruikt bij netvliesoperaties. Van de grote groep patiënten bij wie deze plombe is gebruikt, ondervindt ongeveer een tiende deel complicaties. De complicaties zijn van die aard dat patiënten zelf het initiatief nemen om zich onder behandeling te laten stellen, zodat de informatieverstrekking daarvoor niet noodzakelijk is. Zoals hierna zal worden geoordeeld, bestaat geen eenduidige opvatting over het moment waarop de plombe moet worden verwijderd, zij het in ieder geval pas nadat klachten worden ondervonden waarmee de patiënten zich toch al tot het ziekenhuis zouden wenden. Deze omstandigheden bezien in samenhang met de nodeloze onrust die wereldwijd door de informatieverstrekking zou ontstaan bij een grote groep patiënten die geen complicaties hebben en zullen ondervinden en de forse inspanning die een dergelijke grootschalige informatieverstrekking voor dit ziekenhuis, maar ook andere ziekenhuizen meebrengt, brengt de rechtbank tot het oordeel dat in 1996/1997 op het ziekenhuis niet de plicht rustte om alle patiënten bij wie in de voorbije jaren een Miragelplombe was geïmplanteerd, daarover te informeren.
2003, 2005 en 2006
2.17. [eiser] stelt dat het ziekenhuis hem in 2003 (toen de gezwollen plombe werd opgemerkt), in 2005 (toen hij voor het eerst door professor [betrokkene] werd gezien) en in 2006 (toen de plombe uit de conjunctiva stak) omtrent de Miragelplombe en de daaraan verbonden risico’s had moeten informeren. Als het ziekenhuis hem daarover toen wel had geïnformeerd, had hij een second-opinion kunnen inwinnen of elders, bijvoorbeeld in New York, op eigen kosten een operatie kunnen laten uitvoeren.
2.18. De deskundige schrijft hierover:
(vraag 5, p. 9) In de periode 2003-2006 had [eiser] regelmatig klachten van irritatie, roodheid en tranen. Deze klachten kunnen op een overgevoeligheid of een infectie wijzen. Als de klachten zich regelmatig herhalen in een oog waarop een plombe/cerclage geplaatst is moet gedacht worden aan een mogelijke relatie. [eiser] had op dat moment geïnformeerd moeten worden. Of dit het beleid veranderd zou hebben is de vraag. Alvorens operatief in te krijgen hetgeen niet zonder risico’s is, zal altijd geprobeerd worden het oog met druppels rustig te krijgen. Uit fax brieven blijkt dat erop 11 april 2005 gesproken is over verwijdering van de plombe en dat Prof. [betrokkene] daar huiverig voor was. Vanaf april 2005 wist [eiser] in ieder geval dat er een mogelijk verband bestond tussen klachten en het feit dat er zich een plombe op het oog bevond. Omdat Prof. [betrokkene] huiverig was voor een operatie zal er met [eiser] zeker de operatierisico’s besproken zijn. [betrokkene] en [eiser] zullen samen besloten hebben het state of the art beleid te volgen en pas tot verwijdering van de plombe over te gaan als de plombe door de conjunctiva naar buiten komt of er progressieve oogbewegingsbeperkingen zijn.
Op de vraag naar, kort gezegd, de gevolgen van een eerdere mededeling antwoordt de deskundige:
(vraag 5, p. 10) Met informatie over een chronische ontsteking tengevolge van een plombe had [eiser] kunnen besluiten de plombe te laten verwijderen. Het is de vraag of [eiser] met de wetenschap van de risico’s op een recidief netvliesloslating en het optreden van een scleraruptuur, voor het verwijderen van de plombe had gekozen. Een scleraruptuur kan onherstelbare schade aan het oog geven tot blindheid toe. Gezien de ernst van deze complicaties acht ik die kans klein. Vanwege de risico’s worden roodheid en irritatie zo lang mogelijk met antibiotica en/of cortiscosteroiden behandeld. (…)
2.19. De rechtbank schaart zich achter deze opvatting van de deskundige en komt op grond daarvan tot het oordeel dat het ziekenhuis [eiser] op de door hem genoemde momenten in 2005, 2005 en 2006 had moeten informeren over de bij hem geïmplanteerde Miragelplombe, de daaraan verbonden risico’s, de behandelmethoden en daarmee samenhangende risico’s.
2.20. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat dat zou hebben geresulteerd in een ander vervolg van de behandeling dan feitelijk het geval is geweest. Onder verwijzing naar hetgeen hierna wordt overwogen en beslist over de behandeling van [eiser] (expectatief beleid), oordeelt de rechtbank dat ook wanneer [eiser] eerder bekend was geworden met de bij hem geïmplanteerde Miragelplombe, ook na een second opinion, dezelfde afwachtende houding zou zijn ingenomen en dat pas nadat de plombe door de conjunctiva was heen gebroken, tot verwijdering zou zijn overgegaan. Het causaal verband tussen het tekortschieten in de informatieplicht en de schade ontbreekt dus.
2.21. [eiser] verwijt het ziekenhuis dat in het dossier niet staat dat bij hem een Miragelplombe is geïmplanteerd. Gegeven de hiervoor gegeven oordelen en bij gebreke van verdere toelichting door [eiser], valt de relevantie van dit verwijt niet in te zien. De rechtbank gaat daaraan daarom voorbij.
Expectatief beleid
2.22. [eiser] verwijt het ziekenhuis een expectatief beleid te hebben gevoerd op grond waarvan niet eerder is ingegrepen dan nadat de plombe door de conjunctiva was geërodeerd.
Er had een reactief beleid gevoerd moeten worden dat inhoudt dat er was ingegrepen vanaf het moment dat er concrete aanwijzingen van problemen waren, dus in 2003 of 2005. Uit door [eiser] genoemde publicaties zou steun voor een dergelijk internationaal gedragen beleid blijken. Ook verwijst [eiser] naar een brief van Roldan-Pollares van 15 september 2012 naar aanleiding van door mr. Rittersma gestelde vragen
2.23. In antwoord opvraag 5 heeft de deskundige geschreven:
In 1995 is de Miragel plombe uit de handel genomen. Roldan-Pollares et al melden in een artikel in 2007 dat zij tot en met juni 2000 nog Miragel gebruikten. (…) Miragel werd na 1995 niet meer geproduceerd. Het hierna in de praktijk gevoerd beleid was het in ere herstellen van de siliconen plombe, de spons en de solide variant. Het beleid rond de geïmplanteerde Miragel plombes is expectatief. In de literatuur zijn geen aanwijzingen voor het systematisch verwijderen van Miragel plombes. Sterker nog het verwijderen van plombes heeft risico’s. Daarover melden Kearney et al in 2004 “The incidence of redetachment of the retina after hydrogel buckle removal was high (nearly one third of our cases). We do not have sufficient experience to allow us to recommend a specific preventive treatment. We do not have sufficient experience to determine exact indications for removal of these hydrogel buckling elements or the timing of their removal.’ Le Rouic et al 2003 beschrijven: “Although it is possible that, after 10 years or more in the eye, Miragel implants invariably swell up, we do not advocate for a systematic removal of wel-tolerated buckles, because retinal redetachements and scleral rupture are still potential visual threatening complications of indentation removal. Conversely the SB extraction should be considered as soon as the first signs of Miragel swelling occur to avoid a major fragmentation of the buckle, which renders the removal technically difficult or even dangerous to the underlying sclera. Roldan-Pollares et al 1999 bevelen controle met een Miragelplombe aan, maar ook van die met silicone plombes (…)
Het is in Nederland niet de gewoonte patiënten na netvlieschirurgie langdurig te controleren. (…) Ongeveer 6 maanden na een netvliesoperatie is de oogheelkundige situatie stabiel geworden en worden geen reguliere afspraken meer gemaakt. Patiënt wordt geïnformeerd over de symptomen van een recidief netvliesloslating en gevraagd bij welke klacht dan ook bij de behandelende oogarts terug te komen. Omdat er geen harde argumenten zijn voor een preventief beleid werd in Nederland gekozen te wachten tot het moment waarop de patiënt klachten krijgt van de gezwollen Miragel. Een Miragel plombe die geen klachten geeft wordt niet preventief verwijderd. De kans op visusbedreigende complicaties na/tijdens verwijdering is te groot. Bij ontslag uit de reguliere controle krijgt de patiënt het verzoek zich bij klachten te melden. (…) De klachten van gevoeligheid, dubbelzien en oogbewegingsbeperkingen zijn van dien aard dat de patiënt zijn oogarts zal consulteren. Meer dan 90% van de patiënten met een Miragel plombe krijgt dus nooit klachten. Het preventief verwijderen van een Miragel plombe is bij deze groep een overbodige ingreep.
Over het bij [eiser] gevoerde beleid schrijft de deskundige:
(vraag 5, p. 7) Op 11 april 2005 is over verwijdering van de plombe gesproken maar Prof. [betrokkene] voert gezien de operatie risico’s een afwachtend beleid. Harde criteria voor al of niet verwijderen van een plombe zijn ook niet beschreven. (…) Op 11 augustus 2006 is de plombe door de conjunctiva geërodeerd. Dit is het moment waarop een plombe verwijderd moet worden vanwege infectie gevaar. Dit gebeurde op 20 augustus 2006. (…) De klachten van tranen en het dubbelzien in het oog wogen naar het oordeel van Prof. [betrokkene] niet op tegen de operatie risico’s van het verwijderen van de plombe waaronder het ontstaan van een gat in het oog. Toen de plombe door de conjunctiva naar buiten stak werd lege artis operatief ingegrepen.
Op de vraag of de Miragelplombe eerder verwijderd had moeten worden antwoordt de deskundige:
(vraag 5, p. 11) Gezien het klachtenpatroon in de periode augustus 2003-2006, de risico’s van het verwijderen van een plombe met name het ontstaan van een gat in de sclera tijdens de verwijdering en de gegevens uit de literatuur waarbij steeds gesproken wordt over “should be considered” als het over vroege verwijdering van een plombe gaat kan ik mij vinden in het destijds gevoerde afwachtende beleid. (…) Samenvattend kan ik over deze periode zeggen dat de klachten van [eiser] gehonoreerd zijn met een serieus oogheelkundig onderzoek en adequate behandeling.
Op vraag 7 of het risico op een netvliesdefect kleiner geweest zou zijn wanneer de Miragelplombe eerder uit het oog zou zijn verwijderd, antwoordt de deskundige:
Verwijdering van welke plombe dan ook heeft een risico op het ontstaan van een recidief netvliesloslating. (…) Dit betekent dat met name de ernst van een ooginfectie een risicofactor is voor het krijgen van een nieuw retinadefect. Ook geldt dat als een plombe langer in situ is gebleven de kans op een recidief netvliesloslating kleiner. (…) Het eerder verwijderen van de plombe zou dus bij [eiser] die tengevolge van zijn myopie zeker zwakke plekken in zijn netvlies heeft het risico op het krijgen van een netvliesdefect niet verkleind hebben. Sterker nog ondanks het profylactisch laseren is er na verwijdering van de plombe een nieuw netvliesdefect ontstaan. Kennelijk kon na verwijdering van de plombe het glasvocht weer zoveel tractie uitoefenen op een zwakke plek in het myope netvlies dat een netvliesdefect ontstaan is met een recidief netvliesloslating tot gevolg. (…)’
2.24. Volgens de deskundige is er dus geen internationaal geldend reactief beleid op grond waarvan de plombe systematisch bij eerste klachten of tekenen van zwelling moet worden verwijderd. Dat in door [eiser] aangehaalde artikelen, die de deskundige overigens ook in haar overwegingen heeft betrokken, verwijdering van plombes na het ondervinden van klachten of zwelling worden beschreven, rechtvaardigt nog niet het standpunt dat dat het geldende beleid is. In het geval van [eiser] acht de deskundige het, mede vanwege de zwakke plekken in het netvlies van [eiser], juist dat een afwachtend beleid is gevoerd en dat niet reeds in 2003 en 2005, toen [eiser] klachten ondervond, tot verwijdering is overgegaan. Aan dit specifiek op de medische toestand van [eiser] toegespitste oordeel hecht de rechtbank meer betekenis dan aan de door [eiser] aangehaalde artikelen en de brief van Rolan-Pallares, die, zoals zij zelf ook schrijft, niet bekend is met de pathologie van het oog van [eiser], zijn medische voorgeschiedenis en eerder ondergane operaties. De rechtbank oordeelt dan ook op basis van het deskundigenbericht dat het bij [eiser] gevoerde afwachtende beleid juist is geweest. De behandelaars van [eiser] hebben kortom gehandeld zoals van redelijk vakbekwaam en redelijk handelend oogartsen mocht worden verwacht.
Artikel 6:77 BW
Ongeschiktheid
2.25. Partijen twisten erover of sprake is van een ongeschikte zaak als bedoeld in artikel 6:77 BW. Volgens [eiser] is dat het geval nu gebleken is en in 1992 ook al bekend had moeten en kunnen zijn dat de Miragelplombe na verloop van tijd van chemische samenstelling verandert, zwelt en fragmenteert met alle gevolgen van dien. Door die plombe te gebruiken is sprake van toerekenbaar tekortschieten door het ziekenhuis in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Het ziekenhuis bestrijdt dit. De plombe was op zich geschikt voor het doel waarvoor die is geplaatst, namelijk voor het sluiten van een netvliesscheur. Dat bij 10% van de patiënten complicaties optreden en bij een deel van die groep de Miragelplombe verwijderd moet worden, maakt het nog niet tot een ongeschikte zaak. Daarbij komt dat het ziekenhuis met de complicaties niet bekend was en niet bekend hoefde te zijn, zo stelt het ziekenhuis onder verwijzing naar het rapport van de deskundige. [eiser] bestrijdt dit nadrukkelijk.
2.26. Niet in geschil is dat de Miragelplombe als (hulp)zaak in de zin van artikel 6:77 BW moet worden aangemerkt. Een zaak is ongeschikt wanneer deze gebrekkig is of om andere redenen ongeschikt is voor het beoogde doel. Hoewel de Miragelplombe voor 90% van de patiënten bij wie de plombe is geplaatst zonder complicaties bruikbaar is gebleken bij de behandeling van een netvliesloslating, geldt dat bij 10% van de patiënten complicaties optreden en dat bij een deel van die 10% zich voordoet wat zich bij [eiser] heeft voorgedaan: de plombe verandert van chemische samenstelling, zwelt en fragmenteert.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen die eigenschappen van de Miragelplombe mee dat deze ongeschikt is voor het beoogde doel. Daarmee staat vast dat het ziekenhuis tekort is geschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten behandelingsovereenkomst. Dat het ziekenhuis, zoals zij stelt, gelet op de stand van de wetenschap op het moment dat de plombe bij [eiser] werd geïmplanteerd, nog niet bekend was met deze eigenschap van de plombe, is een aspect dat hierna bij de toerekening zal worden besproken.
Toerekening
2.27. In beginsel dient die tekortkoming aan het ziekenhuis te worden toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn.
2.28. Het ziekenhuis stelt zich op het standpunt dat de tekortkoming aan haar niet kan worden toegerekend. Zij voert in dat verband aan dat in de wetsgeschiedenis staat (MvA II, p. 271-272):
‘Wat de aansprakelijkheid betreft voor bij de behandeling gebruikte zaken (…) meent de ondergetekende dat voorzichtigheid is geboden. Ten aanzien van de overeengekomen geneeskundige behandeling zal in het algemeen niet een bepaald resultaat zijn toegezegd. Niettemin zal van het ziekenhuis, van de behandelende geneesheer en van de hem assisterende personen een grote mate van zorgvuldigheid kunnen worden geëist ten aanzien van de geschiktheid van de apparatuur en de geneesmiddelen die voor de voorgenomen behandeling aangewend zullen moeten worden. Daarmee zijn immers zwaarwegende belangen betreffende leven en gezondheid van de patiënt gemoeid. Is een zodanig zorg in acht genomen, maar blijkt de zaak te falen, omdat zij door de producent daarvan in het verkeer is gebracht met een ook voor de deskundige gebruikers niet te onderkennen gebrek, dan ligt naar de mening van ondergetekende in de eerste plaats een aansprakelijkheid van deze producent voor de hand. Hij meent daarom dat het nieuwe wetboek in deze soortgelijke gevallen de mogelijkheid moet openlaten een vordering te dezer zake tegen de arts of het ziekenhuis af te wijzen.
Het ziekenhuis heeft in aanvulling daarop aangevoerd dat de Miragel plombe in 1992 state of the art was, dat het ziekenhuis niet wist of kon weten van de eigenschap van de plombe die zich bij [eiser] heeft gemanifesteerd.
2.29. [eiser] heeft in dit verband erop gewezen (onder 8 en 22 conclusie na deskundigenbericht) dat hij geen enkele invloed had op de keuze van het soort plombe, dat hem niet om toestemming is gevraagd, dat hij over de toepassing van de plombe, de naam en de producent nooit is geïnformeerd, ook niet nadat complicaties waren ontstaan, dat hij daardoor geen second-opinion heeft kunnen vragen terwijl ten onrechte een expectatief beleid is gevoerd, dat hij gelet op de vervaltermijn in artikel 6:191 BW de producent niet meer kan aanspreken en, ten slotte, dat het ziekenhuis is verzekerd.
2.30. De rechtbank oordeelt dat de tekortkoming niet aan het ziekenhuis kan worden toegerekend. Voor dat oordeel is het volgende bepalend. In de processtukken, waaronder het deskundigenbericht, zijn geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan de producent van de Miragelplombe voor de schade door het gebrek in dat product aansprakelijk gehouden zou kunnen worden. Immers, uit het deskundigenbericht volgt dat er in 1992 naar de toenmalige stand van de wetenschap nog geen grond was om aan te nemen dat de Miragelplombe gebrekkig was en dat pas na 1992 voor het eerst de eigenschappen van de Miragelplombe zoals die zich ook bij [eiser] hebben geopenbaard, bekend werden. Aansprakelijkheid van de producent zou dan ook afstuiten op artikel 6:185 lid 1 aanhef en onder e BW. Tegen de achtergrond van de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis valt dan niet in te zien dat het ziekenhuis, dat zoals hiervoor is geoordeeld, in 1992 met het gebrek niet bekend was of kon zijn en overigens zorgvuldig heeft gehandeld, in zo’n geval wel, te weten op de voet van artikel 6:77 BW voor het gebruik van dat gebrekkige product aansprakelijk kan worden gehouden. Daarnaast brengen de verkeersopvattingen mee dat nu het ziekenhuis in 1992 niet wist of kon weten van het gebrek terwijl het in die tijd state of the art was om deze plombe te verkiezen boven de twee andere voorhanden plombes, de tekortkoming niet aan het ziekenhuis kan worden toegerekend. Een ander oordeel zou ertoe kunnen leiden dat ziekenhuizen - hoewel een genees- of medisch hulpmiddel door de betreffende instanties, in dit geval de Federal Drug Administration, is goedgekeurd en op de markt is toegelaten - vanwege mogelijke onbekende negatieve eigenschappen en daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid, terughoudend zullen zijn in de toepassing van nieuwe genees- en hulpmiddelen. Dit staat de ontwikkeling van medische behandelmethoden in de weg. De argumenten die [eiser] heeft aangevoerd – waarvan een aantal het ziekenhuis niet valt aan te rekenen of niet in causaal verband staan met de schade zoals eerder is geoordeeld – wegen onvoldoende zwaar om tot een ander oordeel over de toerekening te leiden. Hierop stuit de vordering van [eiser] op grond van artikel 6:74 juncto 6:77 BW af.
Conclusie
2.31. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het ziekenhuis worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
griffierecht € 262,00
salaris advocaat € 2.712,00 +
€ 2.974,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van het ziekenhuis tot op heden begroot op € 2.974,00.
3.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. J.R. Veerman en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2012.
cc:SG
Uitspraak 28‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Letselschade. Benoeming deskundige en formulering aan hem te stellen vragen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 187508 / HA ZA 09-1307
Vonnis van 28 juli 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Peters te Arnhem,
tegen
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT (UMC ST. RADBOUD),
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. A. van der Veen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 3 maart 2010
- -
de akte houdende uitlating na tussenvonnis van [eiser]
- -
de akte uitlating deskundigen en vraagstelling van het ziekenhuis
- -
de antwoordakte van [eiser]
- -
de antwoordakte van het ziekenhuis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het vorige vonnis heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over de persoon van een te benoemen deskundige en over de aan de deskundige te stellen vragen. Beide partijen hebben zich hierover uitgelaten en daarop zal hierna verder worden ingegaan.
2.2.
Eerst zal worden ingegaan op de aanvulling van de grondslag van de vordering van [eiser]. In zijn laatste akte voegt [eiser], zo begrijpt de rechtbank, aan de gronden van zijn vordering op het ziekenhuis toe het verwijt dat het ziekenhuis noch in 1992 noch in 1995 [eiser] heeft gewaarschuwd voor de gebrekkigheid en het gevaar van de Miragelplombe. Had het ziekenhuis dat wel gedaan, dan had [eiser] de producent kunnen aanspreken op grond van artikel 6:185 BW. Doordat het ziekenhuis heeft gezwegen is [eiser] die mogelijkheid ontnomen en was het, gelet op de vervaltermijn van 10 jaar (artikel 6:191 BW), te laat om de producent aan te spreken. Het ziekenhuis heeft op de aanvulling van de grondslag als zodanig als ook op de inhoud daarvan nog niet kunnen reageren omdat partijen steeds gelijktijdig een akte hebben genomen. Het ziekenhuis zal daartoe in de conclusie na deskundigenbericht de gelegenheid krijgen. Daarna zal hierover verder worden geoordeeld. Vooruitlopend daarop zullen zo nodig in verband met deze grondslag vragen aan de deskundige worden voorgelegd. Voorts is het ziekenhuis in zijn eerste akte nader ingegaan op de eerst ter zitting door [eiser] nader toegelichte grondslag dat het ziekenhuis gebruik heeft gemaakt van een ongeschikte zaak (artikel 6:77 BW). Ook hierover zal in een later stadium verder worden geoordeeld.
2.3.
Over de persoon van de te benoemen deskundige zijn partijen het eens. Overeenkomstig de voordracht van partijen zal prof. dr. J.M.M. Hooymans tot deskundige worden benoemd. Hooymans heeft haar kosten op basis van een voorlopige inschatting van 10 uren begroot op EUR 2.677,50 inclusief BTW. De rechtbank ziet, anders dan [eiser] verzoekt, geen aanleiding voor een uitlating van partijen over de hoogte van het voorschot alvorens tot benoeming over te gaan. Het voorschot op de kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening van [eiser].
2.4.
Van weerszijden zijn aanvullingen en wijzigingen voorgesteld op de door de rechtbank in het vorige vonnis geformuleerde (concept)vragen. De voorstellen zullen per vraag worden langsgelopen.
2.5.
Het ziekenhuis heeft als eerste aanvulling op vraag 3 voorgesteld: ‘Bent u – mede op basis van het antwoord op voornoemde vraag – van mening dat prof. [betrokkene] heeft gehandeld overeenkomstig de in 1992 heersende opvattingen binnen de beroepsgroep door te kiezen voor de Miragelplombe? Kunt u uw antwoord op deze vraag toelichten?
Deze vraag wordt overgenomen. Om te kunnen oordelen over de wijze waarop de behandelaars van [eiser] hebben gehandeld, heeft de rechtbank naast de antwoorden op de door haar geformuleerde vragen ook behoefte aan voorlichting door de deskundige over de visie vanuit de beroepsgroep op de toegepaste handelwijze. Daarin kunnen mogelijk nog aspecten aan bod komen waarop de vragen 1, 2 en 3 onvoldoende zijn gericht. Een en ander laat onverlet dat de beoordeling van de vraag of is gehandeld als een redelijk handelend en vakbekwaam oogarts aan de rechtbank is voorbehouden. Om dezelfde reden wordt ook de tweede voorgestelde aanvullende vraag overgenomen. De derde voorgestelde aanvullende vraag – naar de handelwijze van een redelijk handelend patiënt in 1992 – wordt eveneens overgenomen nu dat aspect (vgl. HR 23 november 2001, NJ 2002, 386) eveneens van belang is bij de beoordeling van de vraag hoe [eiser] in dat geval zou hebben gehandeld.
2.6.
Als aanvulling op vraag 4 heeft [eiser] voorgesteld de overeenkomsten tussen de Miragelplombe en de MAIplombe te beschrijven alsmede de relevantie van de wijze waarop de plombe is aangebracht. [eiser] heeft toegelicht dat volgens hem de kennis die over de MAIplombe bestond ook van belang was voor de beoordeling van de Miragelplombe, omdat het ging om plombes van dezelfde medische samenstelling. Met vraag 4 vraagt de rechtbank de deskundige wanneer de oogheelkundige wereld ermee bekend raakte dat de Miragelplombe de eigenschap heeft na verloop van een aantal jaren te zwellen en te defragmenteren, waarbij de deskundige wordt gevraagd bij de beantwoording diverse publicaties te betrekken, waaronder die van Marin uit 1992. Met de beantwoording van die vraag zal de rechtbank erover worden voorgelicht wanneer er bekendheid was of had moeten zijn bij de behandelaars van [eiser] over de eigenschappen van de Miragelplombe die bij [eiser] is ingebracht. Voor zover die wetenschap viel af te leiden uit publicaties over de MAIplombe, zal de deskundige dat in haar antwoord betrekken. De aanvullende vraag van [eiser] zal daarom niet worden overgenomen. Het voorstel van het ziekenhuis om de zinsnede in vraag 4 ‘en het gegeven dat in 1995 de productie van de Miragelplombe is gestaakt’ te schrappen, wordt overgenomen. Terecht stelt het ziekenhuis dat in deze procedure niet is vastgesteld dat de staking van de productie van de Miragelplombe verband houdt met de problematiek bij verwijdering van deze plombe. Die suggestie gaat echter wel van deze zinsnede uit. Dit laat onverlet dat de deskundige kennis zal nemen van de diverse publicaties waarnaar [eiser] verwijst (onder meer op pagina 5 en 6 van zijn laatste akte) waaruit volgens [eiser] wel van een samenhang zou blijken. Ook voor het overige wordt de toevoeging aan vraag 4 overgenomen.
2.7.
[eiser] heeft als aanvulling op vraag 5 voorgesteld de deskundige te vragen of uit het medisch dossier blijkt of [eiser]s klachten in de periode 2003-2006 naar behoren zijn onderzocht en gekwalificeerd en of uit het medisch dossier blijkt of [eiser] in de periode 2003-2006 is geïnformeerd over de verschillende behandelmethoden en de daaraan verbonden kansen en risico’s’. Het ziekenhuis heeft tegen die aanvullingen bezwaar omdat de door de behandelaars verrichte onderzoeken, behandelde klachten en verstrekte informatie niet uitsluitend in het dossier hoeven te zijn opgenomen. Dat is met deze aanvullende vragen en de daarop te geven antwoorden echter ook niet gezegd. De rechtbank wordt daarmee uitsluitend voorgelicht over hetgeen er uit het medisch dossier volgt. De rechtbank zal de aanvullende vragen dan ook overnemen. Het ziekenhuis heeft als eerste aanvulling op vraag 5 de vraag voorgesteld of uit het dossier kan worden afgeleid wanneer [eiser] bekend is geraakt met het feit dat de Miragelplombe in zijn oog is geplaatst. Die vraag wordt overgenomen omdat deze, mede ook gelet op de recente aanvulling van de grondslag van [eiser], relevant kan zijn. De daarop volgende voorgestelde vraag ‘Bent u van mening dat [eiser] op enig (eerder) moment geïnformeerd had moeten worden over de risico’s van het geplaatste materiaal in zijn oog c.q. de Miragelplombe en zo ja op welk moment en waarom’ wordt overgenomen op dezelfde gronden als de hiervoor voorgestelde aanvullingen op vraag 3 zijn overgenomen (rov. 2.5.). De daarop volgende voorgestelde aanvulling ‘Acht u het aannemelijk dat een dergelijke mededeling een ander beloop van de klachten en/of behandeling tot gevolg zou hebben gehad en zo ja, hoe zou de behandeling er redelijkerwijs hebben uitgezien en hoe zou het beloop dan naar verwachting zijn geweest’, wordt ook overgenomen omdat geen van de thans geformuleerde vragen deze kwestie dekt. De daarop volgende vraag of de Miragelplombe eerder had moeten worden verwijderd zal nog aan vraag 5 worden toegevoegd om dezelfde redenen als hiervoor genoemd. Dat geldt niet voor de voorgestelde aanvulling op vraag 6 – kort gezegd: zou het [eiser] anders zijn vergaan bij eerdere verwijdering van de Miragelplombe – omdat in die vraag is voorzien met de huidige vraag 14b. Wel zal vraag 14b worden aangevuld in die zin dat de deskundige wordt gevraagd naar het klachtenverloop en de eindtoestand bij [eiser] na eerdere verwijdering van de plombe. De toevoeging van [eiser] op vraag 6 wordt ook overgenomen. Het ziekenhuis heeft voor het overige nog her en der kleine toevoegingen voorgesteld, die worden overgenomen.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
4.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Aansprakelijkheid
- 1.
Welke plombes waren in (juli) 1992 beschikbaar ten behoeve van operaties zoals [eiser] die heeft ondergaan?
- 2.
Wilt u de verschillen tussen de diverse plombes beschrijven en uiteenzetten welke voor- en nadelen er aan die plombes verbonden zijn, uitgaande van de kennis in de oogheelkundige wereld in juli 1992?
- 3.
Bestond er in juli 1992 in de oogheelkundige wereld een voorkeur voor een van de plombes en zo ja, voor welke en op welke gronden?
Bent u – mede op basis van het antwoord op voornoemde vraag – van mening dat prof. [betrokkene] heeft gehandeld overeenkomstig de in 1992 heersende opvattingen binnen de beroepsgroep door te kiezen voor de Miragel plombe? Kunt u uw antwoord op deze vraag toelichten?
Bent u van mening dat de keuze van dr. [betrokkene] voor de Miragelplombe in 1992 met [eiser] had moeten worden besproken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bent u van mening dat als een redelijk handelend patiënt in 1992 geïnformeerd was over de in 1992 bekende werking van de Miragel plombe, deze had afgezien van de behandeling met de Miragelplombe? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag eveneens rekening houden met de mogelijke alternatieve behandelingen alsmede de risico’s die daarvan in 1992 bekend waren?
- 4.
Wanneer raakte de oogheelkundige wereld ermee bekend dat de Miragelplombe de eigenschap heeft na verloop van een aantal jaren te zwellen en te defragmenteren bij verwijdering van de plombe? Wilt u bij uw antwoord betrekken de wetenschappelijke publicaties die partijen in hun processtukken hebben genoemd, waaronder, maar daartoe niet beperkt, de publicaties in 1992 (Marin e.a.) en 1997 (Hwang e.a.)?
- 5.
Wat was nadat de oogheelkundige wereld bekend was geraakt met deze eigenschappen van de Miragelplombe het in de literatuur beschreven en in de praktijk gevoerde beleid in (academische) ziekenhuizen in Nederland? Kunt u uit het medische dossier van [eiser] afleiden of dat beleid ook bij hem is gevoerd? Zo nee, welk beleid is er bij hem gevoerd? Kunt u uit het medische dossier afleiden wanneer [eiser] bekend is geraakt met het feit dat de Miragel plombe in zijn oog is geplaatst? Kunt u uit het medische dossier afleiden of [eiser]s klachten in de periode 2003-2006 naar behoren zijn onderzocht en gediagnosticeerd? Kunt u uit het medisch dossier afleiden of [eiser] in de periode 2003-2006 is geïnformeerd over de verschillende behandelmethoden en de daaraan verbonden kansen en risico’s?
Bent u van mening dat [eiser] op enig (eerder) moment geïnformeerd had moeten worden over de risico’s van het geplaatste materiaal in zijn oog c.q. de Miragelplombe? Zo ja, op welk moment had deze informatie dan aan [eiser] verstrekt moeten worden en waarom?
Acht u het aannemelijk dat een dergelijke mededeling een ander beloop van de klachten en/of de behandeling tot gevolg zou hebben gehad? Zo ja, hoe zou de behandeling er dan redelijkerwijze hebben uitgezien en hoe zou het beloop dan naar redelijke verwachting zijn geweest?
Had de Miragelplombe naar uw mening eerder moeten worden verwijderd dan thans het geval is geweest? Zo ja, kunt u aangeven wanneer en op welke indicatie dit had moeten gebeuren?
Indien u van mening bent dat eerder ingegrepen had moeten worden c.q. eerder tot verwijdering van de Miragelplombe had moeten worden overgegaan, kunt u dan aangeven waarop u dit baseert? Wilt u uw antwoord onderbouwen met literatuurgegevens?
- 6.
Wilt u de precieze risico’s bij de verwijdering van de Miragelplombe beschrijven? Zijn de risico’s groter naarmate de Miragelplombe meer gezwollen raakt? Zijn die risico’s anders en/of groter dan bij het verwijderen van andere plombes? Wilt u uw antwoord op deze vraag nader toelichten aan de hand van literatuurgegevens? In hoeverre is hierbij van belang of de plombe intrascleraal of episcleraaal is aangebracht?
- 7.
Zou het risico op een netvliesdefect kleiner zijn geweest wanneer de Miragelplombe bij [eiser] eerder uit het oog zou zijn verwijderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Causaal verband
- 8.
Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de huidige oogheelkundige toestand van [eiser]. Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
- 9.
Wilt u op basis van het medische dossier van [eiser] een beschrijving geven van:
- -
de medische voorgeschiedenis van [eiser] op uw vakgebied;
- -
de medische behandeling van het letsel van [eiser] en het resultaat daarvan.
- 10.
Wat is de diagnose op uw vakgebied?
- 11.
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij [eiser] in zijn huidige toestand ongeacht of deze voortvloeien uit het gebruik van de Miragelplombe?
- 12.
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u en op welke termijn en met welk effect op de beperkingen?
- 13.
Bestonden voor de operatie bij [eiser] reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die [eiser] thans nog steeds heeft? Zo ja, tot welke beperkingen leiden deze?
- 14.
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, wanneer:
- a.
in juli 1992 bij de operatie van [eiser] niet de Miragelplombe was gebruikt maar een andere, destijds voorhanden plombe;
- b.
de Miragelplombe eerder zou zijn verwijderd, meer in het bijzonder wanneer deze zou zijn verwijderd in 1995, 1997, november 2003 of mei 2005? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag rekening houden met de eventuele oogproblematiek van [eiser] voor de operatie in 1992? Van welk voorzienbaar klachtenverloop zou sprake zijn geweest en welke eindtoestand zou zijn ontstaan bij eerdere verwijdering vergeleken met het huidige klachtenverloop en de huidige (eind)toestand?
- 15.
Zo ja (dus ondanks sub a en b ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
- 16.
Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
- 17.
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en afwijkingen als omschreven onder 15?
- 18.
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u, op welke termijn en in welke mate en met welk effect op de beperkingen?
- 19.
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
Prof. dr. J.M.M. Hooymans
Hanzeplein 1
9713 GZ Groningen
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 2.677,50 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 56.99.90.548 ten name van MvJ arrondissement Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek dient te beginnen,
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat zij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter-commissaris mr. S.C.P. Giesen,
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 3 november 2010, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser],
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2010.?
Uitspraak 03‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Vordering tot vergoeding door het ziekenhuis van materiële en immateriële schade, veroorzaakt door in 1992 in het rechteroog van eiser aangebrachte "plombe". Heeft het ziekenhuis bij de uitvoering van de verbintenis gebruikt van een daartoe ongeschikte zaak (art. 6:77 BW)? Mocht, gelet op de stand van de medische wetenschap in 1992, een redelijk handelend en vakbekwaam oogarts in 1992 een plombe van het bewuste type gebruiken, zonder voorafgaande voorlichting aan eiser? Rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door deskundige.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 187508 / HA ZA 09-1307
Vonnis van 3 maart 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I.P.C. Sindram te Malden,
tegen
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT (UMC ST. RADBOUD),
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. A. van der Veen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en het ziekenhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 7 oktober 2009
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser], geboren 16 september 1944, draagt vanaf jonge leeftijd een bril in verband met bijziendheid. In juni 1981 is hem een fietsongeluk overkomen waarbij hij een fractuur van zijn linkeroogkas opliep. In een brief van 23 oktober 1985 van [eiser] aan [naam arts] (hierna: [naam arts]), destijds als oogarts werkzaam in het ziekenhuis, heeft [eiser] onder meer geschreven:
‘(…) Tengevolge van het ongeval van 7 juni 1981 ervoer ik een aanvankelijke teruggang in het gezichtsvermogen van het linkeroog, dat na enkele weken in belangrijke mate herstelde, behoudens restverschijnselen:
- -
van tijd tot tijd tranend;
- -
vlek, soms ook lichte ‘verduistering’;
- -
bij links omhoogzien soort belemmering (drempel); (…)’
2.2.
[eiser] heeft zich op 30 juni 1992 met klachten aan het rechteroog – visusvermindering – telefonisch gewend tot [naam arts]. Aanvankelijk was een afspraak gepland op 8 juli 1992 maar nadat [eiser] om een spoedcontrole had gevraagd is hij op 2 juli 1992 gezien door [naam arts]. [naam arts] heeft een loslating van het netvlies vastgesteld. [eiser] is op 6 juli 1992 door [naam arts] geopereerd. De operatie bestond kort gezegd uit het aanbrengen van een cerclagebandje (elastisch kunststofbandje) rondom het oog en het coaguleren (vastzetten door middel van bevriezing) van het defect, waarna ter hoogte van de netvliesscheur een radiaire plombe episcleraal (op de oogrok) is opgehecht.
2.3.
De plombe die in [eiser]s oog is opgehecht betrof een Miragelplombe. [eiser] is voorafgaand aan de operatie niet geïnformeerd over het type plombe dat bij hem zou worden aangebracht.
2.4.
In een brief van 11 januari 1993 aan de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van [eiser] (hierna: de Amersfoortse) heeft [naam arts] geschreven:
‘(…) Het netvlies ODS ligt goed aan. Patiënt heeft in OD nog wel wat storende glasvochttroebelingen zoals gebruikelijk is na een netvliesloslating. Wat mij betreft bestaan er geen beperkingen en die zijn ook niet opgelegd. De prognose lijkt oogheelkundig goed. Patiënt zelf klaagt wel over hoofdpijn bij intensief werken en hij zou inmiddels een functie bij de rechterlijke macht prefereren boven de meer stress creërende advocatuur. Zuiver technisch is de toestand oogheelkundig bezien goed maar men ziet wel eens meer na een dergelijk plotseling gebeuren een geestelijke decompensatie optreden die moeilijk te beïnvloeden is.’
2.5.
In een brief van de Amersfoortse van 16 april 1993 aan [eiser] staat onder meer:
‘Onze medisch adviseur deelde mee dat er op grond van alle thans ter beschikking staande gegevens (…) volgens haar geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis. Op haar advies hebben wij de mate van arbeidsongeschiktheid derhalve als volgt afgebouwd:
per 19 april 1993, zijnde de datum waarop u dit bericht hebt ontvangen, 50% en
per 17 mei 1993 minder dan 25%, zodat vanaf die datum geen verdere uitkering zal volgen. (…)’
2.6.
Bij brief van 17 mei 1993 heeft [naam arts] aan de Amersfoortse geschreven:
‘(…) In mijn brief van 11 januari j.l. schreef ik naar aanleiding van een controle op 7 januari dat de prognose oogheelkundig goed leek. Daarbij ging ik er vanuit dat de klachten van patiënt wel meevielen en bovendien zeer tijdelijk van aard zouden zijn. Gebleken is dat die prognose niet is uitgekomen. Patiënt ondervindt thans nog steeds bij het lezen en schrijven zomede het autorijden belemmeringen tengevolge van dubbelzien en de troebelingen in beide ogen, die hem verhinderen zijn beroep normaal en in volle omvang uit te oefenen. (…) De door patiënt geuite klachten acht ik reëel. Patiënt verkeert door de troebelingen en het na de operatie niet meer optimaal in evenwicht zijn van de oogspieren tengevolge van de inspanning bij het zien in een constante stress. Het trachten goed te blijven zien levert vermoeidheid op en dat heeft ook tot gevolg dat hij dan meer hinder gaat krijgen van de troebelingen. Zijn drempel voor de troebelingen zakt. De hoofdpijn is daardoor verklaarbaar. Anders dan ik u op 11 januari in het algemeen heb gesuggereerd, heb ik geen grond om bij deze patiënt in enig opzicht het optreden van geestelijke decompensatie aan te nemen. Voor wat betreft het dubbelzien is patiënt gezien op onze afdeling orthoptie. (…).’
2.7.
In een brief van de Amersfoortse aan [naam arts] van 21 december 1993 staat onder meer:
‘(…) Dit schrijven gaf ons aanleiding om de mate van arbeidsongeschiktheid vooralsnog te herstellen naar 80-100% en tevens om een neturaal deskundig onderzoek te laten instellen. Van dit door [arts2] uitgevoerde onderzoek (…) doe ik u bijgaand ter kennisneming een kopie toekomen (…). Op grond van de rapportage van professor [arts2] hebben wij de mate van arbeidsongeschiktheid voorlopig op 50% gesteld. (…)’
2.8.
[arts2] heeft in zijn rapport van 22 november 1993 onder meer geschreven:
‘(…) Samenvatting en beschouwing.
Wat in de eerste plaats opvalt bij patiënt is het feit dat hij voor de netvliesloslating reeds moeilijkheden had met glasvochttroebelingen. De troebeling aan de linkerzijde dateert van 1982 na een val met de fiets en resulteerde in een tamelijk concreet klein vlekje, dat vaak zeer storend voor het midden van het beeld heen en weer zweefde. April 1992 is in het rechteroog een zeer storende troebeling gekomen in de vorm van een meer vage vitrage, welke hem, tezamen met de vlek voor het linkeroog, het werk zeer heeft bemoeilijkt. (…) Kennelijk was deze glasvliesloslating aan de rechterzijde een voorloper van de zich later ontwikkelende netvliesloslating d.d. 2 juli 1992. Prof. [naam arts] vond een grote scheur en heeft hem meteen geopereerd. Deze operatie is in feite zeer fraai verlopen. De resulterende gezichtsscherpte is bepaald niet slecht. Er zijn geen grote scotomen ontstaan, doch wel bestaat er een aanzienlijke beperking van het gezichtsveld. Na de netvliesoperatie heeft patiënt ernstige bezwaren gehouden. Net als voorheen waren de zwevende troebelingen voor het beeld nog aanwezig, doch nu werd hij tevens geplaagd door een neiging tot dubbelzien. (…)’
2.9.
In een brief van 5 oktober 1994 heeft [naam arts] aan [eiser] geschreven:
‘Er is niets mis gegaan bij uw operatie voor netvliesloslating. Postoperatief zien van dubbelbeelden is een vaker voorkomend gebeuren na succesvolle chirurgie. Als een operatie voor netvliesloslating ‘mis’ gaat wordt een oog blind. Dit is in uw geval niet ter zake. De plombe moest gezien de localisatie van het retinadefect vlak naast een oogspier geplaatst worden en dit kan de oorzaak van de mobiliteitsproblemen zijn. (…)’
2.10.
Op enig moment in de jaren `90 is de medische wereld ermee bekend geraakt dat de Miragelplombe na verloop van een aantal jaren de eigenschap heeft om te zwellen en te defragmenteren bij verwijdering daarvan.
2.11.
In 1995 heeft de fabrikant de productie van de Miragelplombe gestaakt.
2.12.
Gaandeweg 2003 kreeg [eiser] meer last van zijn rechteroog en in augustus en oktober 2003 werd hij door bij het ziekenhuis werkzame oogartsen gezien. Ook op 13 november 2003 heeft [eiser] [arts3] (hierna: [arts3]), destijds als oogarts werkzaam in het ziekenhuis, bezocht in verband met klachten aan zijn rechteroog. Er is toen een geringe prominentie gezien. De traanbuis van [eiser] is toen met water doorgespoten.
2.13.
Op 17 maart 2005 heeft [eiser] zich met acute klachten gemeld bij de spoedarts van het ziekenhuis. Geconstateerd werd dat een hechting van de operatie uit 1992 uit het oog was gekomen. Deze is verwijderd.
2.14.
Tijdens consulten op 11 april 2005 en 10 oktober 2005 bij prof. dr. [arts4] (hierna: [arts4]), werkzaam in het ziekenhuis als oogarts, is de mogelijkheid van een operatieve verwijdering van de plombe aan de orde geweest.
2.15.
Op 11 augustus 2006 is [eiser] door [arts4] gezien waarbij is geconstateerd dat dat de plombe door de conjunctiva (oogbindvlies) was gebroken. [arts4] heeft het oog toen gelaserd. Op 22 augustus 2006 heeft de in het ziekenhuis werkzame oogarts dr. [arts5] de plombe voor de helft verwijderd.
2.16.
Tijdens een controle op 19 september 2006 is een recidief netvliesloslating geconstateerd. Op 20 september 2006 is [eiser] geopereerd door dr. [arts6]. Tijdens deze operatie is het glasvocht verwijderd en is de opening in het netvlies gedicht en gevuld met olie.
2.17.
In mei 2007 is de olie verwijderd. Op 7 juni 2007 is het oog van [eiser] gelaserd.
2.18.
[eiser] heeft op 13 februari 2009 een klacht ingediend bij de inspectie voor de Gezondheidszorg. Het ziekenhuis heeft daarop bij brief van 5 juni 2009 gereageerd. In die brief staat onder meer:
‘In het UMC St Radboud werd de MIRAgel plombe gebruikt van 1986 tot 1996 bij reguliere extraoculaire behandeling van netvliesloslatingen. De plooibare eigenschappen en fraaie indentatie van het materiaal (vooral in vergelijking met solide siliconenplombes) en de verminderde kans op postoperatieve infecties (vooral ten opzichte van sponsvormige plombes) zorgden ervoor dat MIRAgel werd ontvangen als een aanzienlijke verbetering met minder postoperatieve complicaties dan de reeds bestaande materialen. In de periode 1986-1996 was de behandeling van MIRAgel plombe ‘state of the art’ en werden er heel goede resultaten mee behaald. Het gebruik van de MIRAgel plombe was zonder meer gebruikelijk en geenszins een ‘experiment’. De MIRA plombe werd in die jaren door ieder (academisch) ziekenhuis gebruikt (met uitzondering van het Oogziekenhuis, vanwege het ‘kostenaspect’). Het gebruik van de MIRAgel werd uiteindelijk gestaakt in verband met de (pas veel later bekend geworden) lange termijn complicaties. (…) De reden om de MIRAgel plombe niet meer toe te passen (1996) was het bekend worden van de lange termijn complicaties die veroorzaakt werden door langzaam progressieve zwelling van het materiaal. Op dat moment is de MIRAgel plombe ook door de fabrikant van de markt gehaald. Het ziekenhuis heeft aanvankelijk, conform het beleid in de overige centra, ten opzichte van de patiënten die in het verleden met de MIRAgel plombe zijn behandeld, een afwachtend beleid gevoerd.
- *
aanvankelijk werden zwellingen van de MIRAgel plombe slechts incidenteel gezien. De veronderstelling was toen nog dat op basis van de gerapporteerde complicaties deze niet bij alle patiënten hoefden op te treden. Ook in de wetenschappelijke literatuur was hier aanvankelijk nog geen duidelijkheid over;
- *
Zwelling van het materiaal gaat niet in alle gevallen gepaard met klachten;
- *
Verwijderen van het gezwollen materiaal is niet zonder risico’s. Vooral het risico op een netvliesloslating, zoals bekend na het verwijderen van elk type indentatiemateriaal, en een peroperatieve scleraperforatie met visusdaling of zelfs blindheid tot gevolg, is in veel gevallen reden geweest om, zeker bij het ontbreken van aan de zwelling gerelateerde klachten, af te wachten.
- *
Een vergelijking met een ‘recall’ zoals bijvoorbeeld recent bij Senseo koffiezetapparaten werd uitgevoerd, ligt in het geval van de MIRAgel plombe gecompliceerd. Het is namelijk juist het verwijderen van het materiaal dat de kans op blindheid aanzienlijk vergroot. Ook in de literatuur bestaat tot op heden geen eenduidig advies over het juiste moment om gezwollen MIRAgel indentatiemateriaal te verwijderen. (…) Ook hier spreken de auteurs over een ‘overweging’, vooral met het oog op virusbedreigende complicaties tijdens of na het verwijderen van de MIRAgel. Uit de analyse van patiënten bij wie in het UMC St Radboud tussen 1998 en 2008 de MIRAgel plombe werd verwijderd (ook indien dit in ooit een andere kliniek was geplaatst) bleek het risico als gevolg van het verwijderen van de MIRAgel 6% op een netvliesloslating en 6% op een scleraperforatie. Het voorbeeld van de heer [eiser] is in dit geval (wellicht onbedoeld) illustratief; als het materiaal eerder was verwijderd, was er waarschijnlijk eerder een recidief netvliesloslating opgetreden. Een exacte risicoanalyse (…) is, zowel voor de kans op een recidief netvliesloslating als op een perforatie, tot op heden niet in de literatuur bekend;
- *
In zowel 2003 als 2009 zijn op het jaarcongres van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap door drs. N. [naam chirurg] vitreoretinaal chirurg UMC St Radboud, de resultaten gepresenteerd van alle in het UMC St Radboud bekende patiënten bij wie het MIRAgel indentatiemateriaal was verwijderd, vooral om de daarmee gepaard gaande complicaties extra onder de aandacht te brengen van de Nederlandse oogartsen. (…)’
2.19.
Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de Amersfoortse aan hem geschreven:
‘Op uw verzoek delen wij u het verloop van de mate van arbeidsongeschiktheid mee.
per 8 mei 1992 45-55% (= 50% uitkering),
per 2 juli 1992 80-100% (= 100% uitkering),
per 8 januari 1994 65-80% (=75% uitkering),
per 1 september 1994 55-65% (= 60% uitkering),
per 8 februari 1998 45-55% (= 50% uitkering)
en per 22 augustus 2006 80-100% (= 100% uitkering)’
2.20.
Bij brief van 3 september 2007 heeft [eiser] het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] zou hebben geleden als gevolg van de netvliesoperatie en de daarop gevolgde behandeling.
2.21.
[eiser] heeft bij dagvaarding en akte (een deel van) zijn medisch dossier overgelegd alsmede een aantal wetenschappelijke publicaties omtrent plombes en in het bijzonder de Miragelplombe.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis het ziekenhuis zal veroordelen tot vergoeding van alle materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en zal lijden, die veroorzaakt is door de op 6 juli 1992 bij hem in zijn rechteroog aangebrachte en uiteindelijk zowel zijn oog in- als uitgezwollen zijnde en een netvliesdefect veroorzaakt hebbende MIRAgel plombe, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van het ziekenhuis in de proceskosten.
3.2.
Het ziekenhuis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiser] houdt het ziekenhuis – na eiswijziging– op een aantal gronden aansprakelijk voor de door hem geleden schade, te weten: gebruik van een ongeschikte zaak, tekortschieten in de informatie- en dossierplicht, het ontbreken van toestemming en het niet handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. [eiser] beroept zich daarbij op artikel 6:77 BW en op de voor de invoering van boek 7, titel 7, afdeling 5 geldende, destijds niet gecodificeerde regelgeving, die volgens hem inhoudelijk niet verschilt van de thans op die onderdelen geldende regelgeving. Hij beroept zich wat betreft de nazorg ook op de per 1 april 1995 in werking getreden bepalingen van de WGBO.
4.2.
Ter onderbouwing van die gronden heeft [eiser] het volgende aangevoerd. De Miragelplombe is een ondeugdelijk product nu het de eigenschap heeft om na verloop van een aantal jaren te zwellen en te defragmenteren. Dit was in juli 1992 bekend althans had toen bekend moeten zijn bij de in het ziekenhuis werkzame oogartsen. Immers, in januari 1992 was er een artikel verschenen van Marin e.a. waarin deze eigenschap wordt beschreven. Het gaat in die publicatie weliswaar over een andere plombe – namelijk de Maiplombe – maar de chemische samenstelling van die plombe is gelijk aan die van de Miragelplombe. Gelet op deze eigenschappen en de daaruit voortvloeiende risico’s had het ziekenhuis deze plombe niet mogen gebruiken, althans had het ziekenhuis [eiser] voorafgaand aan de operatie moeten informeren over het type plombe dat bij hem zou worden gebruikt, wat de risico’s daarvan waren en wat de alternatieven waren. Vervolgens had [eiser] om toestemming gevraagd moeten worden en had in het medisch dossier vermeld moeten worden dat een Miragelplombe was aangebracht. In ieder geval had het ziekenhuis in 1995 – toen de productie van de plombe werd gestaakt – dan wel in 1997, toen in de wetenschap (nog) meer bekend werd over de risico’s van deze plombe, [eiser] hierover moeten informeren, evenals over het door hem ten aanzien van deze plombe gevoerde expectatieve beleid. Dat beleid is niet overeenkomstig de aanbevelingen in de literatuur, waarin wordt aanbevolen om eerder, in ieder geval voor het ontstaan van een zwelling, althans zo spoedig mogelijk na ontstaan daarvan tot verwijdering over te gaan, aldus [eiser].
4.3.
Wat betreft het causaal verband tussen de aan het ziekenhuis gemaakte verwijten en het in 2006 (opnieuw) opgetreden netvliesdefect en de huidige oogheelkundige conditie van [eiser] (die op grond daarvan 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard), heeft [eiser] aangevoerd dat wanneer geen Miragelplombe maar een andere plombe zou zijn aangebracht geen (recidief) netvliesdefect zou zijn ontstaan, althans dat zijn oogheelkundige conditie beter zou zijn geweest dan thans het geval is. Wanneer hij voorafgaand aan de ingreep zou zijn voorgelicht over de risico’s en de alternatieven, zou hij mogelijk, afhankelijk van het advies van [naam arts], voor een andere plombe hebben gekozen. Zou het ziekenhuis [eiser] eerder hebben ingelicht over de bij hem aangebrachte plombe en het daaromtrent gevoerde beleid, dan had hij een second opinion kunnen inwinnen hetgeen mogelijk had geleid tot eerdere verwijdering van de plombe, waardoor deze mogelijk beter (zonder defragmentatie) verwijderbaar was geweest, waardoor het opgetreden netvliesdefect voorkomen had kunnen worden. Datzelfde geldt wanneer het ziekenhuis het volgens [eiser] juiste beleid had gehanteerd omdat dan eerder zou zijn ingegrepen - namelijk voordat er een zwelling was, althans uiterlijk in 2003 of 2005 - dan pas in 2006. Vermelding in het dossier van de geplaatste plombe zou ten slotte tot een eerdere diagnose hebben kunnen leiden, aldus [eiser].
4.4.
Het ziekenhuis heeft hiertegen aangevoerd dat de medische wereld in eerste instantie zeer positief was over het gebruik van de Miragelplombe bij netvliesloslatingen. Vanaf eind jaren ’70 tot midden jaren ’90 werd deze plombe beschouwd als de ideale plombe voor netvliesoperaties, juist omdat ten opzichte van andere plombes de kans op infectie klein was. In 1992 was de stand van de wetenschap niet van dien aard dat men wist of had moeten weten dat er aan het gebruik van Miragelplombes risico’s waren verbonden. Het artikel van Marin uit 1992 heeft betrekking op slechts zeven patiënten bij wie een Maihydrogelimplant intrascleraal is aangebracht. Los van het beperkte aantal patiënten, gaat die publicatie over een andersoortige plombe met een andere manier van aanbrengen. Marin beschrijft juist dat bij de Miragelplombe vergelijkbare complicaties niet zijn waargenomen. Het was dan ook ‘state of the art’ om destijds in 1992 een Miragelplombe te gebruiken bij de bij [eiser] uitgevoerde operatie. Nu de thans bekende eigenschappen van de Miragelplombe destijds nog niet bekend waren, kon [eiser] daarover - voor zover in dit verband al een informatieplicht op het ziekenhuis rustte - ook niet voorafgaand aan de ingreep worden ingelicht. Van de andere destijds voorhanden plombes was bekend dat deze tot complicaties konden leiden zodat een goed alternatief niet bestond. Het ziekenhuis kon dan ook volstaan met het informeren over de gebruikelijke complicaties bij een netvliesoperatie. Het vragen van toestemming was gelet op het voorgaande ook niet aan de orde evenmin als het noteren in het dossier van het type plombe, waarbij nog van belang is dat destijds minder strikte eisen aan de dossierplicht werden gesteld dan tegenwoordig het geval is. Toen de complicaties zich in 2003 en daarna in 2005 begonnen voor te doen, is hierover uitvoerig met [eiser] gesproken, waarbij de voor- en nadelen van verwijdering aan de orde zijn gesteld en – in 2005 – uiteindelijk in gezamenlijk overleg ervoor is gekozen om een afwachtende houding aan te nemen totdat de plombe in augustus 2006 daadwerkelijk werd verwijderd. De aanbeveling in de literatuur was en is lange termijn controle en een overweging om de plombe te verwijderen wanneer de symptomen zich aandienen. De achtergrond van dit gevoerde expectatieve beleid is dat juist de verwijdering van de Miragelplombe zeer risicovol is gebleken omdat de patiënt daarbij het risico loopt op een recidief netvliesloslating vanwege de verdunde sclera met soms zelfs blindheid tot gevolg. Zolang de plombe in situ blijft en weinig of geen klachten geeft, bestaat er geen reden om een dergelijke risicovolle verwijdering te adviseren, aldus het ziekenhuis. Het gevoerde beleid is, kortom, juist.
4.5.
Het ziekenhuis betwist eveneens dat causaal verband bestaat tussen het netvliesdefect in 2006, de huidige oogheelkundige conditie van [eiser] en de aan het ziekenhuis gemaakte (onterechte) verwijten. Vanwege de risico’s die zijn verbonden aan andere in 1992 voorhanden plombes, zou [eiser] bij gebruikmaking daarvan niet beter af zijn geweest. Een redelijk denkend en correct geïnformeerde patiënt zou, wanneer hij over de alternatieven zou zijn geadviseerd, niet voor een andere plombe hebben gekozen. Hetzelfde geldt voor het gevoerde beleid. Als [eiser] daarover eerder was geïnformeerd, zou het, gelet op de risico’s en het ontbreken van een alternatief, niet tot eerdere verwijdering van de Miragelplombe hebben geleid en in ieder geval niet tot een andere, betere, oogheelkundige conditie. Evenmin leidt eerdere verwijdering al dan niet voordat sprake is van een zwelling tot, zo is uit onderzoek gebleken, een minder grote kans op complicaties en netvliesdefecten. Het ziekenhuis wijst er ten slotte nog op dat [eiser] voorafgaand aan de operatie in 1992 ernstige problemen aan zijn ogen had die van invloed zijn (geweest) op de klachten die [eiser] na de operatie heeft ervaren.
4.6.
In de kern valt het geschil in deze zaak te herleiden tot twee kwesties. Allereerst is aan de orde of – artikel 6:77 BW – bij de uitvoering van de verbintenis gebruik is gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is. Indien dat het geval is dan dient de tekortkoming die daardoor is ontstaan in beginsel aan het ziekenhuis te worden toegerekend, tenzij dit op de in artikel 6:77 BW genoemde gronden onredelijk zou zijn. Daarnaast – afhankelijk van de beoordeling van de vordering op grond van artikel 6:77 BW – ligt de vraag voor of gelet op de stand van zaken in de medische wetenschap in 1992 een redelijk handelend en vakbekwaam oogarts in 1992 de Miragelplombe mocht gebruiken bij de in juli 1992 bij [eiser] uitgevoerde operatie, zonder voorlichting vooraf aan [eiser] over de alternatieven en voorts of het aangaande de verwijdering van de Miragelplombe gevoerde expectatieve beleid juist was (en is). Wanneer geconcludeerd zou moeten worden dat het ziekenhuis op een van de punten een verwijt valt te maken, ligt voorts de vraag voor of, wanneer er anders was gehandeld, dat tot een andere, minder slechte, oogheelkundige conditie bij [eiser] zou hebben geleid. Alvorens hierover te oordelen, heeft de rechtbank behoefte aan voorlichting door een of meer deskundigen. De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de deskundige(n) voor te leggen.
Aansprakelijkheid
- 1.
Welke plombes waren in (juli) 1992 beschikbaar ten behoeve van operaties zoals [eiser] die heeft ondergaan?
- 2.
Wilt u de verschillen tussen de diverse plombes beschrijven en uiteenzetten welke voor- en nadelen er aan die plombes verbonden zijn, uitgaande van de kennis in de oogheelkundige wereld in juli 1992?
- 3.
Bestond er in juli 1992 in de oogheelkundige wereld een voorkeur voor een van de plombes en zo ja, voor welke en op welke gronden?
- 4.
Wanneer raakte de oogheelkundige wereld ermee bekend dat de Miragelplombe de eigenschap heeft na verloop van een aantal jaren te zwellen en te defragmenteren bij verwijdering van de plombe. Wilt u bij uw antwoord betrekken de publicaties in 1992 (Marin e.a.) en 1997 (Hwang e.a.) ) en het gegeven dat in 1995 de productie van de Miragelplombe is gestaakt?
5.
Wat was nadat de oogheelkundige wereld bekend was geraakt met deze eigenschappen van de Miragelplombe het in de literatuur beschreven en in de praktijk gevoerde beleid? Kunt u uit het medische dossier van [eiser] afleiden of dat beleid ook bij hem is gevoerd? Zo nee, welk beleid is er bij hem gevoerd?
6.
Wilt u de precieze risico’s bij de verwijdering van de Miragelplombe beschrijven? Zijn de risico’s groter naarmate de Miragelplombe meer gezwollen raakt? Zijn die risico’s anders en/of groter dan bij het verwijderen van andere plombes?
7.
Zou het risico op een netvliesdefect kleiner zijn geweest wanneer de Miragelplombe bij [eiser] eerder uit het oog zou zijn verwijderd?
Causaal verband
8.
Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de huidige oogheelkundige toestand van [eiser]. Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
9.
Wilt u op basis van het medische dossier van [eiser] een beschrijving geven van:
- -
de medische voorgeschiedenis van [eiser] op uw vakgebied;
- -
de medische behandeling van het letsel van [eiser] en het resultaat daarvan.
10.
Wat is de diagnose op uw vakgebied?
11.
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij [eiser] in zijn huidige toestand?
12.
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u en op welke termijn en met welk effect op de beperkingen?
13.
Bestonden voor de operatie bij [eiser] reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die [eiser] thans nog steeds heeft? Zo ja, tot welke beperkingen leiden deze?
14.
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, wanneer:
- a.
in juli 1992 bij de operatie van [eiser] niet de Miragelplombe was gebruikt maar een andere, destijds voorhanden plombe;
- b.
de Miragelplombe eerder zou zijn verwijderd, meer in het bijzonder wanneer deze zou zijn verwijderd in 1995, 1997, november 2003 of mei 2005?
15.
Zo ja (dus ondanks sub a en b ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
16.
Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
17.
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde klachten en afwijkingen als omschreven onder 15?
18.
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u, op welke termijn en in welke mate en met welk effect op de beperkingen?
19.
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
- 4.7.
Partijen krijgen de gelegenheid zich bij gelijktijdig te nemen akte uit te laten over deze (concept)vraagstelling. Verder dienen partijen zich uit te laten over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n), waarbij, zoals ter comparitie ook met partijen is besproken, het de voorkeur verdient wanneer partijen tot een gezamenlijke voordracht komen. Wanneer dat niet het geval is, dienen partijen elkaar voorafgaand aan de te nemen akte in te lichten over de door ieder van hen voor te dragen deskundige, zodat zij in hun eigen akte in kunnen gaan op de door de andere voor te dragen deskundige. Het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening van [eiser].
- 4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 maart 2010 voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.7.;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp, mr. A.E.B. ter Heide en mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2010.
cc:SG