RvdW 2021/622:Diefstal d.m.v. valse sleutel, meermalen gepleegd (art. 311 Sr), (medeplegen van) oplichting, meermalen gepleegd (art. 326 Sr) en valsheid in geschrift (art. 225 Sr). Afwijzing verzoeken tot het horen van getuigen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 20 april 2021, NJ 2021/173 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door feitenrechter, in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl getuige al — in het vooronderzoek of anderszins — een verklaring heeft afgelegd met belastende strekking. Ad 1: oordeel hof dat noodzaak horen twee getuigen niet is gebleken omdat het hof zich voldoende ingelicht acht, is niet z.m. begrijpelijk omdat aan verzoek o.m. ten grondslag is gelegd dat eerder afgelegde verklaringen van deze getuigen belastend zijn voor verdachte en zijn gebruikt voor het bewijs. HR neemt in aanmerking dat hof de bewezenverklaring van feiten 2, 3 en 4 heeft aangenomen mede o.g.v. de door verdachte betwiste verklaringen van deze getuigen zonder dat verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof onvoldoende blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Ad 2: In overwegingen hof besloten liggende oordeel dat voor de verdediging m.b.t. derde getuige al een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft bestaan om het ondervragingsrecht uit te oefenen is niet z.m. begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat deze getuige op de tz. in e.a. als b.p. aanwezig was en daar over een specifiek onderwerp als getuige twee vragen van de ovj heeft beantwoord — kennelijk zonder dat de verdediging daarop was voorbereid — en de raadsman vervolgens over hetzelfde onderwerp ook vragen heeft gesteld kan — mede gelet op de verderstrekkende inhoud van het verzoek tot het horen van deze getuige in h.b. dat oordeel niet dragen. In aanmerking genomen dat het hof de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 mede heeft aangenomen o.g.v. de door verdachte betwiste verklaringen van deze getuige heeft het hof de afwijzing van het verzoek tot het horen van deze getuige niet toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient dat bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen, de omstandigheid dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad vragen te stellen aan een getuige tot op zekere hoogte compensatie kan bieden voor het niet ten volle realiseren van de uitoefening van het ondervragingsrecht (rov. 2.12.2). Tot zo’n beoordeling van de eerlijkheid van het proces als geheel is het hof echter niet overgegaan. Volgt vernietiging en terugwijzing.