De beschikking is op 2 juni 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
HR, 23-12-2022, nr. 22/03163
ECLI:NL:HR:2022:1930
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2022
- Zaaknummer
22/03163
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1930, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1057, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:1057, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1930, Gevolgd
- Vindplaatsen
JGz 2023/9 met annotatie van Mr. dr. R.B.M. Keurentjes
Uitspraak 23‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wvggz. Zorgmachtiging (art. 6:4 Wvggz). Moet rechter ambtshalve onderzoeken of sprake is van wilsbekwaam verzet als ernstig nadeel ook bestaat in gevaar voor algemene veiligheid van personen en goederen (art. 1:1 lid 2 onder d jo. art. 2:1 lid 6 onder b Wvggz)? HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03163
Datum 23 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naarhet vonnis in de zaak C/13/717280 - FA RK 22/2828 van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 23 december 2022.
Conclusie 11‑11‑2022
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03163
Zitting 11 november 2022
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,verzoekster tot cassatie,advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
Officier van Justitie in het arrondissementsparket Amsterdam,verweerder in cassatie,niet verschenen.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als betrokkene respectievelijk officier van justitie.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de rechtbank onder andere als verplichte zorg het toedienen van medicatie toegewezen. Betrokkene heeft zich echter verzet tegen het gebruik van lithium aangezien zij stelt daarvan somatische klachten te ondervinden. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de duur van negen maanden inclusief het toedienen van medicatie en overwogen dat het aan de behandelaar is om op zorgvuldige wijze de medicatie te kiezen. In cassatie komt betrokkene hiertegen op en stelt – in de kern – dat de rechtbank het wilsbekwaam verzet van betrokkene had moeten onderzoeken en honoreren.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Amsterdam ingekomen op 9 mei 2022, heeft de officier van justitie verzocht een aansluitende zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor de duur van twaalf maanden. Bij dat verzoekschrift is onder meer een medische verklaring overgelegd die op 3 mei 2022 is ondertekend door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. De officier van justitie heeft voorgesteld – voor de gehele looptijd van de te verlenen machtiging – daarin de volgende vormen van verplichte zorg op te nemen:- toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;- beperken van de bewegingsvrijheid;- insluiten;- uitoefenen van toezicht op betrokkene;- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beinvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;- opnemen in een accommodatie.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Gehoord zijn: betrokkene, bijgestaan door haar advocaat; de arts en de mentor van betrokkene.
2.3
Ter zitting heeft betrokkene ten aanzien van het gebruik van medicatie het volgende opgemerkt:
“Het is mijn doel om uiteindelijk te stoppen met de medicatie. Ik ben heel bang voor lithium. Dit medicijn veroorzaakt afgrijselijke pijnen bij mij. Psychiater [de psychiater] heeft meerdere keren aangegeven te overwegen om opnieuw te starten met lithium, terwijl ik al zesentwintig jaar meewerk en aangeef dat mijn nieren belangrijker zijn dan mijn psychiatrische toestandsbeeld. De begeleiding de afgelopen vier jaren om mij te helpen om te stoppen met de medicatie is slecht geweest.”
2.4
De advocaat van betrokkene heeft daarover nog gesteld:
“Betrokkene erkent haar stoornis, maar heeft veel moeite met medicatie. Ze slikt al vijf- of zesentwintig jaar medicatie en ervaart bijwerkingen, wat het begrijpelijk maakt dat betrokkene zich wanhopig voelt. Betrokkene wil graag weten wat er aan de hand is met haar nieren. Op dit moment staan de somatische klachten van betrokkene de behandelrelatie in de weg. Ik zie de wanhoop van betrokkene. Tijdens de vorige zittingen speelden de pijnklachten van betrokkene ook al. Ze voelt zich niet gehoord. (…) Subsidiair verzoek ik de zorgmachtiging voor een kortere duur te verlenen, zodat in die tijd duidelijk kan worden wat er somatisch aan de hand is.”
2.5
Bij (mondelinge) beschikking van 24 mei 20221.heeft de rechtbank een zorgmachtiging verleend voor de duur van negen maanden tot en met uiterlijk 24 februari 2023. Over het toedienen van medicatie heeft de rechtbank overwogen:
“(…) Zo geeft betrokkene uitdrukkelijk aan geen lithium als medicatie te willen. Deze medicatie heeft ze namelijk 26 jaar gebruikt en heeft bij haar tot veel pijn geleid. De arts benoemt dat hoewel op dit moment niet het voornemen bestaat om de medicatie van betrokkene te switchen naar lithium, hij dit medicijn voor de toekomst niet kan uitsluiten. Lithium is immers een geschikt middel voor betrokkene, nu zij de vorige keer goed hierdoor is opgeknapt. Hoewel de rechtbank de wens van betrokkene begrijpt om niet langer lithium te gebruiken, is de rechtbank van oordeel dat het aan de behandelaar is om op zorgvuldige wijze de medicatie te kiezen. Om die reden is verplichte zorg nodig.”
2.6
De rechtbank heeft de zorgmachtiging voor een kortere duur verleend (te weten negen maanden in plaats van de verzochte twaalf maanden) omdat betrokkene ter zitting heeft aangegeven zich niet gehoord te voelen wat betreft haar somatische klachten. De rechtbank vervolgt:
“Omdat de behandelrelatie tussen betrokkene en de behandelaar hersteld dient te worden, ziet de rechtbank, conform het verzoek van de advocaat, aanleiding om de zorgmachtiging voor een kortere duur toe te wijzen. Dit biedt betrokkene meer perspectief. De zorgmachtiging zal daarom worden verleend voor de duur van negen maanden.”
2.7
Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld2.. Namens de officier van justitie is geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen.
3.2
Onderdeel 1a betoogt – kort samengevat – dat het getuigt van een onjuiste rechtsopvatting om op grond van de verklaring van de arts die niet gekwalificeerd is als onafhankelijk arts of klinisch psycholoog ter zitting tot het oordeel te komen dat het aan de behandelaar is om op zorgvuldige wijze de medicatie te kiezen. De medische verklaring(en) vermelden niets over de wilsbekwaamheid van betrokkene. Aangezien de rechtbank het ‘verzet’ van betrokkene als voldoende toegelicht bezwaar tegen de verplichte zorg heeft gekwalificeerd, kon en mocht de rechtbank in de gegeven situatie niet enkel op grond van de verklaring van de arts beslissen zoals in rov. 2.4 van de beschikking van de rechtbank is vermeld, aldus het onderdeel. Volgens het onderdeel had de rechtbank eerst een verklaring behoren te vragen van een onafhankelijke arts of klinisch psycholoog waaruit zou blijken of betrokkene tot een redelijke waardering van haar belangen in staat is. De rechtbank diende volgens het onderdeel ook bij gebrek aan een verweer van betrokkene ambtshalve te onderzoeken of sprake is van wilsbekwaam verzet tegen de medicatie in de zin van art. 2:1 lid 6 onder a Wvggz, in welk geval haar bezwaar tegen lithium als vorm van verplichte zorg dient te worden gehonoreerd. Voor zover de rechtbank dit niet heeft miskend en in haar oordeelsvorming heeft betrokken, is het oordeel onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd omdat uit de beschikking niet valt op te maken dat betrokkene ter zake de medicatie als verplichte zorg niet in staat was ‘tot een redelijke waardering van haar belangen’. Onderdeel b klaagt dat het oordeel in rov. 2.4 van de bestreden beschikking getuigt van een onjuiste rechtsopvatting waar de rechtbank overwoog dat zij weliswaar ‘de wens van betrokkene’ begreep ‘om niet langer lithium te gebruiken’ maar het aan de behandelaar is om op zorgvuldige wijze de medicatie te kiezen als verplichte zorg. Volgens het onderdeel gaat de rechtbank uit van een onjuiste maatstaf en rechtsopvatting nu het niet gaat om de ‘wens’ van betrokkene om geen lithium te gebruiken maar om het ‘wilsbekwaam verzet’. Dit bezwaar moest volgens art. 2:1 lid 6 onder a Wvggz worden gehonoreerd.Onderdeel c voegt daar nog aan toe dat de rechtbank niet afdoende (kenbaar) bepalend gewicht toegekend heeft aan de ‘wens van betrokkene’ om niet langer lithium te gebruiken door de ‘somatische klachten’ dan wel de bijwerkingen die betrokkene stelde te ervaren. Dat de rechtbank heeft overwogen dat er in de komende periode aandacht moet worden besteed aan de klachten door mogelijke inschakeling van een specialist is volgens het onderdeel niet toereikend, omdat de ervaringen en afwegingen van betrokkene over het nut en nadeel bepalend moeten zijn, zodat de rechtbank het verzet tegen lithium had moeten honoreren. Volgens onderdeel d heeft de rechtbank ten onrechte en onbegrijpelijk vastgesteld in navolging van de verklaring van de arts dat lithium voor betrokkene een geschikt middel is.
3.3
De klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling en klagen in de kern dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht of betrokkene tot een redelijke waardering van haar belangen in staat is in de zin van art. 2:1 lid 6, onder a, Wvggz nu ze zich verzet tegen het gebruik van lithium. Volgens de onderdelen had de rechtbank dit moeten onderzoeken en een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog moeten benoemen. Ook had de rechtbank het wilsbekwaam verzet van betrokkene tegen het gebruik van lithium moeten honoreren.
3.4
Art. 2:1 lid 6 Wvggz bepaalt dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij:a. de betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, ofb. acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
3.5
In een beschikking van de Hoge Raad van 4 februari 20223.was aan de orde de vraag of art. 2:1 lid 6 Wvggz van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging en op welke wijze de rechter dient te beoordelen of sprake is van een wilsbekwaam verzet. De Hoge Raad oordeelde dat art. 2:1 lid 6 Wvggz ook van toepassing is in de fase van de afgifte van een zorgmachtiging (rov. 3.1.4) en overwoog vervolgens:
“3.1.5 (…) indien de betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoen, [dient] de rechter (…) te beoordelen of de betrokkene wilsbekwaam is. Hiertoe dient, indien daarover in de medische verklaring niet is gerapporteerd, een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. Zo nodig dient de procedure daartoe te worden aangehouden.
In het geval dat uit de medische verklaring of uit de hiervoor bedoelde verklaring van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog blijkt dat de betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, dient diens bezwaar tegen de verplichte zorg te worden gehonoreerd.
3.1.6
In dit geval heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het toedienen van medicatie en
dit bezwaar voldoende toegelicht (…). De rechtbank had daarom moeten vaststellen of zich
situaties voordeden als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz en, indien dat niet
het geval was, moeten beoordelen of sprake was van wilsbekwaam verzet. (…)”
3.6
Met de steller van het middel ben ik het eens dat betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar heeft gemaakt tegen de toediening van medicatie in de vorm van lithium. Ook wordt in het onderdeel terecht opgemerkt dat over de wilsbekwaamheid van betrokkene in de medische verklaring niets wordt gesteld. Het onderdeel verliest echter uit het oog dat de rechter niet toekomt aan de beoordeling of betrokkene ten aanzien van haar verzet wilsbekwaam is, indien een situatie als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich voordoet.
3.7
De rechtbank heeft in rov. 2.1 en 2.2 overwogen:
“2.1. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type.
2.2. Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- -
ernstig lichamelijk letsel;
- -
ernstige psychische schade;
- -
maatschappelijke teloorgang;
- -
de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.”
3.8
Dit betekent dat ook indien er ten aanzien van het toepassen van gedwongen medicatie in de vorm van lithium sprake is van wilsbekwaam verzet van betrokkene, daaruit niet volgt dat haar wens zonder meer gehonoreerd dient te worden. Er doet zich immers een uitzondering voor zoals vermeld in de slotzin van art. 2:1 lid 6, onder b, Wvggz. In de medische verklaring is in de rubriek ‘ernstig nadeel’ onder b een toelichting gegeven waaruit het gevaar voor derden bestaat namelijk:
“(…) fysiek gevaar voor derden, aangezien zij fysiek agressief is geweest naar verpleegkundigen met onder andere duwen en spullen uit handen slaan. Voorts is er gevaar voor psychische schade voor derden, daar zij bij herhaling verbaal agressief is met schreeuwen. Voorts heeft zij iemand bedreig[d], die daar ook aangifte van heeft gedaan bij de politie.”
3.9
Uit de medische verklaring, het zorgplan en hetgeen de arts ter zitting heeft aangevoerd volgt dat er sprake is van een manische-psychotische decompensatie omdat betrokkene haar medicatie niet inneemt. Vanuit deze manie is betrokkene agressief geweest en heeft ze iemand bedreigd.4.In de medische verklaring is als belangrijkste categorie voor het ernstig nadeel aangekruist nr 8 maatschappelijke teloorgang en nr 12 de algemene veiligheid van personen en goederen. Uit de medische verklaring volgt dat door de medicatie (cisordinol) betrokkene geleidelijk aan iets rustiger in contact lijkt te worden met minder wisselingen van stemming. Ter zitting heeft de arts aangegeven dat lithium een zeer geschikt middel is voor betrokkene, maar dat het op dat moment niet aan de orde was om de medicatie te switchen naar lithium. Hieruit kan wel worden afgeleid dat door het innemen van medicatie het gevaar voor personen en goederen wordt afgewend.
3.10
Dit betekent dat betrokkene geen belang heeft bij haar klacht dat de rechtbank had moeten onderzoeken of betrokkene wilsbekwaam was in haar verzet door benoeming van een onafhankelijke arts of klinische psycholoog dan wel dit verzet had moeten honoreren. De rechtbank kwam aan dit onderzoek immers niet toe nu sprake is van de uitzonderingssituatie onder art. 2:1 lid 6, onder b, Wvggz. Het honoreren van wilsbekwaam verzet is dan ook niet aan de orde. Wel heeft de rechtbank er nog op gewezen dat er aandacht moet worden besteed aan de somatische klachten van betrokkene om zorgen uit te sluiten en de zorgmachtiging dan ook voor een kortere periode toegewezen. De onderdelen falen dan ook.
3.11
Onderdeel 2 bouwt voort op het voorgaande onderdeel en moet het lot daarvan delen.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2022
In de procesinleiding is een voorbehoud gemaakt om de cassatieklachten nader te onderbouwen, aan te passen of wijzigen, aangezien het proces-verbaal van de mondelinge behandeling nog niet binnen was. Bij bericht van 25 augustus 2022 heeft de advocaat het proces-verbaal toegezonden en afgezien van het voorbehoud.
ECLI:NL:HR:2022:123, NJ 2022/237 m.nt. J. Legemaate en JGz 2022/10 m.nt. F. Westenberg.
Zie pag. 7 van het behandelplan.