Vgl. HR 22 november 2009, LJN BJ9796, NJ 2010, 671 m.nt. Buruma, HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201 en HR 30 oktober 2001, LJN AB3143, NJ 2002, 129.
HR, 22-11-2011, nr. 09/02189
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3106
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
09/02189
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ3106
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ3106, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ3106
ECLI:NL:PHR:2011:BQ3106, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ3106
- Wetingang
art. 266 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2012/44 met annotatie van T.M. Schalken
NbSr 2012/1 met annotatie van mr. M.L. Plas
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 266 Sr. Opzettelijke belediging van een ambtenaar op internetsite. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die verbalisant X is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben X aan te randen in zijn eer en goede naam. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door verdachte gebezigde bewoordingen is in het algemeen niet beledigend, zodat i.c. de beantwoording van de vraag of van belediging a.b.i. art. 266 Sr sprake is, afhangt van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR LJN BJ9796). De door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde context biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat van zodanige belediging sprake is.
22 november 2011
Strafkamer
Nr. 09/02189
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 mei 2009, nummer 22/003895-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de bewoordingen "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt.
2.2.1. Het Hof heeft onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 maart 2008 te [plaats] opzettelijk beledigend een ambtenaar te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (middels een internetsite) schriftelijk heeft toegevoegd de woorden "En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "En de agenten in [plaats] kunnen mij ASS kussen"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Niet-geplande controles op het geproduceerde geluid van bromfietsen en personenauto's vinden plaats in de garage van onze afdeling in [plaats]. Op 8 maart 2008, om ongeveer 14.15 uur, werd ik, verbalisant [verbalisant 2], opgebeld door een collega die een personenauto gecontroleerd wilde hebben, omdat hij het vermoeden had dat die personenauto teveel geluid produceerde. De personenauto betrof een Opel Corsa, kenteken [00-00-00]. Toen de personenauto bij onze afdeling was aangekomen, kreeg ik van de bestuurder een paspoort overhandigd. Ik zag dat de foto overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder. Het paspoort was afgegeven op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik vroeg de bestuurder of hij zijn rijbewijs en kentekenbewijs bij zich had. De bestuurder vertelde mij dat hij deze niet bij zich had. Na de controle bleek dat de personenauto 16d(B)A meer geluid produceerde dan toegestaan. Ik deelde de bestuurder mede, dat zijn personenauto niet voldeed aan de eisen van het Voertuigreglement en dat derhalve het kentekenbewijs deel 1A, gelet op artikel 60, lid 1 sub b, werd ingevorderd. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] overgifte van het kentekenbewijs. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het kenteken thuis lag en dat hij het wilde gaan halen om het aan ons te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] dat hij zijn kenteken zou gaan halen en dit ten spoedigste zou brengen naar de [a-straat 1] te [plaats]. Ik zei: "Ik vorder u nu om direct uw kentekenbewijs deel 1A te gaan halen omdat dit is ingevorderd en u zorgt dat dit binnen ongeveer één uur gebracht is op dit adres". Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb deze vordering tweemaal gedaan in bijzijn van de verbalisant [verbalisant 2]. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij direct het kenteken ging halen en dat hij dat aan ons zou overhandigen. Anderhalf uur nadat de verdachte het bureau had verlaten was hij nog niet langs geweest om zijn kentekenbewijs af te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de verdachte toen opgebeld en hem gevraagd waarom hij zijn kentekenbewijs nog niet had afgegeven. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij zijn kentekenbewijs niet zou komen brengen omdat wij geen recht hadden om het in te vorderen. Op 25 april 2008 meldde de verdachte zich aan het politiebureau te [plaats] om zijn paspoort op te halen. Hij is hierbij te woord gestaan door collega [betrokkene 1] van de Regionale Verkeersondersteuning, die van hem het ingevorderde kentekenbewijs deel 1A in ontvangst heeft genomen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
"Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Op 8 maart 2008 controleerde ik samen met collega [betrokkene 2] een personenauto op geluid in onze afdeling te [plaats]. De bestuurder legitimeerde zich met een paspoort. Het betrof [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik herkende de bestuurder en ik wist dat hij op een internetforum bekend stond onder de naam [verdachte] en dat hij een scooterzaak had in Papendrecht. Dit deelde ik hem ook mede. Na controle van de personenauto deelde ik [verdachte] mede, dat zijn kentekenbewijs deel 1A zou worden ingevorderd. [Verdachte] had het kentekenbewijs niet bij zich. Ik zei dat ik het kentekenbewijs binnen een uur wilde hebben en dat hij het op het adres waar wij nu waren moest komen brengen. Na anderhalf uur was [verdachte] nog steeds niet op het bureau verschenen en ik belde hem op. [Verdachte] weigerde mee te werken. Op 10 maart 2008 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik zei hem nogmaals dat hij het kenteken moest brengen naar het adres waar zijn personenauto was gecontroleerd. Ook deelde ik hem mede dat het voertuig gesignaleerd stond en dat hij niet met dat voertuig mocht rijden. Hierna vroeg hij mij hoe ik aan zijn internetnaam kwam. Ik deelde hem mede dat ik ook op openbare forums keek. Vervolgens keek ik op 10 maart 2008 op de internetsite www.xsf-hardinxveld.nl. Bij het forum was een item geplaatst met de naam "Forum onzichtbaar voor politie". Dit item was geplaatst door [verdachte]. De tekst was geplaatst op 10 maart 2008. De tekst was onder andere: "En aan meneer agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen" en "hij kan beter uit m'n buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor mee sleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan" en "En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen". De pagina heb ik gekopieerd en als bijlage bij deze aangifte gevoegd. Ik vind deze tegen mij geschreven tekst op een openbaar internetforum bedreigend en beledigend. De internetsite is voor iedereen vrij toegankelijk en een ieder kan lezen wat er op dit forum is geplaatst."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Na het telefoongesprek op 10 maart 2008 met de politieagent [verbalisant 1] voelde ik mij gefrustreerd. Ik heb toen het bericht, waarvan een kopie in print in het dossier is gevoegd, achtergelaten op het forum van de internetsite xsf. Het klopt dat ik het kentekenbewijs deel 1A pas op 25 april 2008 op het politiebureau heb ingeleverd."
d. een afdruk van de internetpagina www.xsf-hardinxveld.nl van 10 maart 2008, voor zover inhoudende:
"[Verdachte], woonplaats [woonplaats]
Geplaatst op: 10-03-2008
De politie van [plaats] kijkt mee heb ik zaterdag ondervonden toen meneer de agent vertelde dat ik hier [verdachte] heet en een scooterwinkel in Papendrecht had.
En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen.
En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen en hij kan beter uit mijn buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor meesleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Gelet op de wetenschap van de verdachte, dat de verbalisant [verbalisant 1] openbare internetforums bekijkt en tevens op de hoogte is van de internetnaam van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof het bericht dat de verdachte op 10 maart 2008 op de internetsite xsf-hardinxveld.nl heeft achtergelaten - gelet op de inhoud daarvan - niet anders dan gericht zijn tegen de verbalisant [verbalisant 1]."
2.4. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die de verbalisant [verbalisant 1] is aangedaan. Dat betekent dat de gedane uitlating de strekking moet hebben genoemde verbalisant aan te randen in diens eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
2.5. Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door de verdachte gebezigde bewoordingen is in het algemeen niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of van belediging in de zin van art. 266 Sr sprake is, afhangt van de context waarin die bewoordingen zijn gebezigd. In het onderhavige geval biedt die door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde context onvoldoende grond voor het oordeel dat van zodanige belediging sprake is. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel treft doel.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 november 2011.
Conclusie 22‑11‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 18 mei 2009 verzoeker wegens — kort gezegd — het opzettelijk niet voldoen aan een vordering gedaan door een politieagent, bedreiging met zware mishandeling en belediging van een politieagent (feiten 1, 2 en 3) veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Beide middelen klagen over de bewezenverklaring van feit 3.
4.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof ten laste van verzoeker onder 3 bewezen verklaard dat:
‘hij op 10 maart 2008 te [plaats] opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Zuid-Holland-Zuid, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid (middels een internetsite) schriftelijk heeft toegevoegd de woorden ‘En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen’ en ‘En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen’.’
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
‘Niet-geplande controles op het geproduceerde geluid van bromfietsen en personenauto's vinden plaats in de garage van onze afdeling in [plaats]. Op 8 maart 2008, om ongeveer 14.15 uur, werd ik, verbalisant [verbalisant 2], opgebeld door een collega die een personenauto gecontroleerd wilde hebben, omdat hij het vermoeden had dat die personenauto teveel geluid produceerde. De personenauto betrof een Opel Corsa, kenteken [00-00-00]. Toen de personenauto bij onze afdeling was aangekomen, kreeg ik van de bestuurder een paspoort overhandigd. Ik zag dat de foto overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder. Het paspoort was afgegeven op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik vroeg de bestuurder of hij zijn rijbewijs en kentekenbewijs bij zich had. De bestuurder vertelde mij dat hij deze niet bij zich had. Na de controle bleek dat de personenauto 16d(B)A meer geluid produceerde dan toegestaan. Ik deelde de bestuurder mede, dat zijn personenauto niet voldeed aan de eisen van het Voertuigreglement en dat derhalve het kentekenbewijs deel 1A, gelet op artikel 60, lid 1 sub b, werd ingevorderd. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] overgifte van het kentekenbewijs. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat het kenteken[bewijs] thuis lag en dat hij het wilde gaan halen om het aan ons te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vorderde van [verdachte] dat hij zijn kenteken[bewijs] zou gaan halen en dit ten spoedigste zou brengen naar de [a-straat 1] te [plaats]. Ik zei: ‘Ik vorder u nu om direct uw kentekenbewijs deel 1A te gaan halen omdat dit is ingevorderd en u zorgt dat dit binnen ongeveer één uur gebracht is op dit adres’. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb deze vordering tweemaal gedaan in bijzijn van de verbalisant [verbalisant 2]. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij direct het kenteken[bewijs] ging halen en dat hij dat aan ons zou overhandigen. Anderhalf uur nadat de verdachte het bureau had verlaten was hij nog niet langs geweest om zijn kentekenbewijs af te geven. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb de verdachte toen opgebeld en hem gevraagd waarom hij zijn kentekenbewijs nog niet had afgegeven. Ik hoorde dat de verdachte zei dat hij zijn kentekenbewijs niet zou komen brengen omdat wij geen recht hadden om het in te vorderen. Op 25 april 2008 meldde de verdachte zich aan het politiebureau te [plaats] om zijn paspoort op te halen. Hij is hierbij te woord gestaan door collega [betrokkene 1] van de Regionale Verkeersondersteuning, die van hem het ingevorderde kentekenbewijs deel 1A in ontvangst heeft genomen.’
- 2.
Een proces-verbaal van aangifte van de politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1]:
‘Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Op 8 maart 2008 controleerde ik samen met collega [betrokkene 2] een personenauto op geluid in onze afdeling te [plaats]. De bestuurder legitimeerde zich met een paspoort. Het betrof [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]. Ik herkende de bestuurder en ik wist dat hij op een internetforum bekend stond onder de naam [verdachte] en dat hij een scooterzaak had in Papendrecht. Dit deelde ik hem ook mede, Na controle van de personenauto deelde ik [verdachte] mede, dat zijn kentekenbewijs deel 1A zou worden ingevorderd. [Verdachte] had het kentekenbewijs niet bij zich. Ik zei dat ik het kentekenbewijs binnen een uur wilde hebben en dat hij het op het adres waar wij nu waren moest komen brengen. Na anderhalf uur was [verdachte] nog steeds niet op het bureau verschenen en ik belde hem op. [Verdachte] weigerde mee te werken. Op 10 maart 2008 werd ik gebeld door [verdachte]. Ik zei hem nogmaals dat hij het kenteken moest brengen naar het adres waar zijn personenauto was gecontroleerd. Ook deelde ik hem mede dat het voertuig gesignaleerd stond en dat hij niet met dat voertuig mocht rijden. Hierna vroeg hij mij hoe ik aan zijn internet-naam kwam. Ik deelde hem mede dat ik ook op openbare forums keek. Vervolgens keek ik op 10 maart 2008 op de internetsite www.xsf-hardinxveld.nl. Bij het forum was een item geplaatst met de naam ‘Forum onzichtbaar voor politie’. Dit item was geplaatst door [verdachte]. De tekst was geplaatst op 10 maart 2008. De tekst was onder andere: ‘En aan meneer agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen’ en ‘hij kan beter uit m'n buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor mee sleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan’ en ‘En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen’. De pagina heb ik gekopieerd en als bijlage bij deze aangifte gevoegd. Ik vind deze tegen mij geschreven tekst op een openbaar internetforum bedreigend en beledigend. De internetsite is voor iedereen vrij toegankelijk en een ieder kan lezen wat er op dit forum is geplaatst.’
- 3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 4 mei 2009, voor zover inhoudende:
‘Na het telefoongesprek op 10 maart 2008 met de politieagent [verbalisant 1] voelde ik mij gefrustreerd. Ik heb toen het bericht, waarvan een kopie in print in het dossier is gevoegd, achtergelaten op het forum van de internetsite xsf. Het klopt dat ik het kentekenbewijs deel 1A pas op 25 april 2008 op het politiebureau heb ingeleverd.’
- 4.
Een geschrift, zijnde een afdruk van de internetpagina www.xsf-hardinxveld.nl, d.d. 10 maart 2008, voor zover inhoudende:
‘[Verdachte], woonplaats [woonplaats]
Geplaatst op: 10-03-2008
De politie van [plaats] kijkt mee heb ik zaterdag ondervonden toen meneer de agent vertelde dat ik hier [verdachte] heet en een scooterwinkel in Papendrecht had.
En aan meneer de agent die dit leest je moch gister zeker niet over je wijf heen.
En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen en hij kan beter uit mijn buurt blijven voordat ik hem ook 15 meter achter een motor meesleur zoals ik bij zijn collega heb gedaan.’
Voorts heeft het hof met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde overwogen:
‘Gelet op de wetenschap van de verdachte, dat de verbalisant [verbalisant 1] openbare internetforums bekijkt en tevens op de hoogte is van de internetnaam van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof het bericht dat de verdachte op 10 maart 2008 op het internetsite xsf-hardinxveld.nl heeft achtergelaten — gelet op de inhoud daarvan — niet anders dan gericht zijn tegen de verbalisant [verbalisant 1].’
6.
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte de woorden ‘En aan meneer de agent die dit leest je moch gisteren zeker niet over je wijf heen’ beledigend heeft geacht en aldus blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting inzake het begrip ‘belediging’ in de zin van art. 266 Sr. Volgens de steller van het middel kunnen deze woorden bezwaarlijk de strekking hebben een man in zijn goede naam aan te randen aangezien de beschermde seksuele vrijheid van de vrouw met zich meebrengt dat die vrijheid door de man dient te worden gerespecteerd.
7.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat een uitlating als beledigend moet worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.1. Deze context kan bestaan uit een samenstel van uitlatingen2. of uit de omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan.3.
8.
Voordat ik zal ingaan op de bespreking van het middel, zal ik een korte schets geven van de hier relevante omstandigheden. Bij een op 8 maart 2008 gehouden controle op het geproduceerde geluid van bromfietsen en personenauto's blijkt de auto van verzoeker meer geluid te produceren dan toegestaan. De controle wordt onder meer uitgevoerd door verbalisant [verbalisant 1]. Toen verzoeker ter legitimatie zijn paspoort overhandigde, herkende verbalisant [verbalisant 1] de bestuurder als degene die op een internetforum bekend staat onder de naam [verdachte]; de verbalisant heeft dit aan verzoeker meegedeeld. Na de controle wordt het kentekenbewijs deel 1A ingevorderd. Verzoeker heeft het kentekenbewijs thuis liggen en wordt gesommeerd dit te halen en binnen één uur naar het politiebureau te brengen. Toen na anderhalf uur bleek dat verzoeker nog niet zijn kentekenbewijs had afgegeven, heeft verbalisant [verbalisant 1] verzoeker opgebeld maar hij weigerde mee te werken. Twee dagen later belt verzoeker verbalisant [verbalisant 1] op. In dat gesprek vraagt verzoeker de verbalisant hoe hij aan zijn internet-naam kwam. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] internetsite www.xsf-hardinxveld.nl bezocht waarop hij een door [verdachte] geplaatst item zag met de naam ‘Forum onzichtbaar voor politie’. Hierop was onder meer als tekst geplaatst ‘En aan meneer agent die dit leest je moch gisteren zeker niet over je wijf heen’ en ‘En de agenten in [plaats] kunnen mijn ASS kussen’.
9.
Gangbaar is de opvatting dat het bezigen van in het spraakgebruik erkende scheldwoorden beledigend is in de zin van art. 266, eerste lid, Sr.4. Een uitdrukking of term is beledigend in de betekenis van voornoemde bepaling, indien deze zonder meer geschikt is om daarmee andermans waardigheid te miskennen. Termen die naar algemeen spraakgebruik als scheldwoorden te kwalificeren zijn, zijn daarvoor geschikt. In het bezigen van dergelijke termen ligt reeds — behoudens contra-indicaties — de strekking om te beledigen besloten.5.
10.
De jurisprudentie laat ten aanzien van belediging van politiemensen in grote lijnen het volgende beeld zien. De term ‘homofiel’ leverde belediging op;6. alsmede de termen ‘vuile homo's’, ‘homofielen’ en ‘vieze smerissen’;7.‘sukkels, loosers, klootzakken en kankerlijers’;8.‘Jij bent echt een homo’;9. ‘misselijk mens’;10.‘stomme trut, jij bent een trut’11. en ‘Je bent een klootzak’ en ‘Je bent een min mannetje, je bent een sukkel, je bent een sukkel’.12. Ook de uitlating ‘Wat moet je nou, mafkees?’ bleek in het licht van de omstandigheden waaronder die uitlating werd gedaan beledigend.13. Op deze laatste zaak kom ik straks terug.
11.
In onderhavige strafzaak gaat het om de zinsnede ‘En aan meneer de agent die dit leest je moch gisteren zeker niet over je wijf heen’ die verzoeker op een internetforum heeft geplaatst. Is deze — taalkundig niet geheel juiste — zinsnede zonder meer geschikt om daarmee andermans waardigheid te miskennen of te kwetsen? Plat taalgebruik is onmiskenbaar, maar dat is onvoldoende voor strafbaarheid.
12.
In mijn conclusie voor HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010, 671 (waarin de verdachte tegen verbalisanten de zojuist al genoemde woorden ‘Wat moet je nou mafkees’ had geroepen) heb ik mezelf afgevraagd waar de ondergrens van strafbare belediging moet worden gesitueerd. Bij het criterium dat een uitdrukking of term beledigend is in de betekenis van art. 266, eerste lid, Sr indien deze zonder meer geschikt is om daarmee andermans waardigheid te miskennen heb ik betoogd dat ik ‘miskennen’ als fundament te zwak vind en dat kwetsen, aanranden of aantasten mij steviger voorkomt. Als voorbeeld heb ik genoemd dat we straks nog een vervolging van de passagier krijgen die de hoofdconducteur ‘spiegelei’ noemt, wanneer deze het sein voor vertrek van de trein geeft. Of überhaupt een ander voor ‘ei’ uitmaakt. Voorts heb ik aangegeven de opportuniteit van de vervolging ter zake van het bezigen van het woord ‘mafkees’ tegenover een politieagent niet in te zien. Uw Raad heeft mijn zienswijze niet gevolgd en heeft het oordeel van het hof dat de uitlating van de verdachte ‘Wat moet je nou mafkees?’ in het licht van de omstandigheden waaronder deze is begaan belediging oplevert in stand gelaten.
13.
Onder voornoemd arrest (alsmede onder HR NJ 2010, 672) heeft Buruma in zijn annotatie betoogd dat in zaken met beledigingskwesties vanuit het oogpunt van de aard van het delict de redelijkheid van de vervolging veeleer voor discussie vatbaar is. Als — ik citeer — ‘radicale oplossing’ formuleert hij een zekere omkering van de bewijslast door het openbaar ministerie in dergelijke gevallen aannemelijk te laten maken waarom het terecht tot vervolging is overgegaan.
De rechter kan dan beslissen of hij de daad voldoende strafwaardig vindt om de vervolgingsbeslissing van het OM voor billijk te houden. Als voordeel van een verdergaande rechterlijke toetsing van de vervolgingsbeslissing noemt hij dat de Hoge Raad minder vaak geconfronteerd zal worden met zaken waarvan menigeen begrijpt dat de veroordeelde zijn veroordeling niet begrijpt.
14.
Ik wil Uw Raad in overweging geven de door verzoeker gedane uitlating niet aan te merken als beledigend. Evenals ik ten aanzien van de term ‘mafkees’ heb geconcludeerd lijkt mij ook hier de ondergrens van belediging wel bereikt met het beledigend achten van de zinsnede ‘En aan meneer de agent die dit leest je moch gisteren zeker niet over je wijf heen’. Temeer nu hier — anders dan in de ‘mafkees’-zaak — geen bijkomende omstandigheden14. aanwezig zijn. Dat verbalisant [verbalisant 1] het bezigen van de zinsnede die was gericht aan ‘meneer de agent’ als een aantasting van zijn eer en goede naam heeft beschouwd is niet doorslaggevend. Daarmee zou willekeur zijn intrede doen. Er moet een objectief beledigend element zijn. Weliswaar geldt dat agenten geen dikkere huid behoeven te hebben dan gewone burgers maar evenzeer geldt in mijn optiek dat agenten geen langere tenen behoeven te hebben dan gewone burgers. Wie loopt er nu naar de politie om aangifte te doen tegen zijn gefrustreerde buurman die hem een tekst als de onderhavige naar het hoofd heeft geslingerd? En wie gaan daar dan vervolgens een strafzaak van maken? Los evenwel van mijn zojuist geventileerde opportuniteitsgevoel meen ik dus dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting in dezen door de uitlating van verzoeker aan te merken als belediging. Bovendien vind ik het oordeel van het hof dat de zinsnede in de gegeven feitelijke situatie een beledigende strekking heeft gekregen — zonder nadere toelichting die eveneens ontbreekt — onbegrijpelijk.
15.
Het middel is terecht voorgesteld.
16.
Voor zover Uw Raad meent dat toch sprake is van belediging en het eerste middel verwerpt, zal ik overgaan tot bespreking van het tweede middel.
17.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting van het delictsbestanddeel ‘in diens tegenwoordigheid is gedaan’ nu de uitlating door een openbare publicatie op een internetsite is gedaan.
18.
Verzoeker heeft de bestreden zinsnede op een forum op internet geplaatst. Mijn ambtgenoot Machielse heeft in zijn conclusie voor HR 5 april 2005, LJN AS8465, NJ 2005, 287 uiteengezet dat uit de tekst van art. 266 Sr en de wetsgeschiedenis volgt dat er drie typen eenvoudige belediging bestaan:
- (1)
belediging aangedaan in het openbaar, hetzij mondeling, hetzij bij geschrift, hetzij bij afbeelding;
- (2)
belediging rechtstreeks aangedaan aan de beledigde, in zijn tegenwoordigheid, hetzij mondeling, hetzij door feitelijkheden; of
- (3)
belediging rechtstreeks aangedaan aan de beledigde door toegezonden of aangeboden geschrift of belediging.
In casu heeft het hof aangenomen dat verzoeker hoofdagent van politie [verbalisant 1] in zijn tegenwoordigheid heeft beledigd (type 2).
19.
Bij de variant van de belediging in de tegenwoordigheid van het slachtoffer komen twee vormen ter sprake:
- (i)
de mondelinge belediging of
- (ii)
de eenvoudige belediging door feitelijkheden (denk aan spugen, slaan en stompen).
Een beledigende uitlating die in begrijpelijke taal wordt uitgesproken, is een mondelinge belediging. Uiteraard zal onmiddellijk aan een fysieke nabijheid kunnen worden gedacht maar evenzeer is denkbaar dat, daar waar de huidige techniek mensen dicht bij elkaar kan brengen, ook langs de telefonie gedane mondelinge belediging ‘in de tegenwoordigheid’ van het slachtoffer onder dit regime valt. De vraag is of eenvoudige belediging aangedaan ‘in de tegenwoordigheid van’ impliceert dat deze ook tegen hem gericht, oftewel tegen hem uitgesproken dient te zijn. Taalkundig gezien omvat het bestanddeel ‘in zijn tegenwoordigheid’ méér dan ‘tegen hem gericht of uitgesproken’, te weten ‘in het bijzijn’ van de beledigde.15.
20.
Uitgaande van dit laatste kan mijns inziens een uitlating gedaan op een internetforum ook worden aangemerkt als ‘in zijn tegenwoordigheid’ (in de betekenis van ‘in het bijzijn’) gedaan. Immers, op een internetforum (dat bestaat uit digitale publieke discussiepagina's op het Wereldwijde web) kan vrijwel iedereen op ingedeelde onderwerpen reageren per formulier.16. Aldus kun je met elkaar communiceren alsof je in elkaars bijzijn bent; je communiceert als virtuele personen. Door aan te nemen dat de door verzoeker op het internetforum geplaatste zinsnede in de tegenwoordigheid van de ambtenaar is gedaan heeft het hof dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In zoverre faalt het middel. Wel wil ik op deze plek opmerken dat het hof geen keuzemogelijkheid had nu de tenlastelegging in deze zaak alleen was toegesneden op het in de tegenwoordigheid van het slachtoffer beledigen. De mondelinge belediging van de ambtenaar ‘in het openbaar aangedaan’ had m.i. in casu meer soelaas geboden. Een uitlating op een internetforum zal zeer waarschijnlijk als een openbare ruimte worden aangemerkt.
21.
Voor strafbaarheid op de voet van art. 266 Sr is wel vereist dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op belediging van een individuele ambtenaar. De verdachte moet zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van degene over wie hij zich beledigend uitlaat, in dit geval dus verbalisant [verbalisant 1]. Die bewustheid zou bijvoorbeeld afgeleid kunnen worden uit het feit dat verdachte zich richt tot en spreekt tegen de aanwezige. In onderhavige strafzaak heeft de verzoeker zich gericht tegen ‘en aan meneer de agent die dit leest’. Het hof heeft echter feitelijk vastgesteld dat verzoeker wist dat verbalisant [verbalisant 1] openbare internetfora bekijkt en tevens op de hoogte was van de internetnaam van de verdachte. Uit deze omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat bij de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet bestond op het beledigen van de betrokken politieambtenaar. 's Hofs oordeel in dit verband getuigt dan ook niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
22.
Het tweede middel faalt. Het eerste middel is gegrond. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2011
HR 19 december 2000, LJN AA9745.
HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201.
Vgl. A.J. Janssens, Strafbare belediging (diss. Groningen, 1998), p. 197–199.
Vgl. A.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, 2e, p. 70–74.
HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201.
HR 19 december 2000, LJN AA9745, NJ 2001, 101.
HR 22 september 2009, LJN BI5623, NJ 2009, 466.
HR 22 december 2009, LJN BK3366, NJ 2010, 672 m.nt. Buruma.
HR 26 mei 2009, LJN BH8403 (81RO afdoening).
HR 22 september 2009, LJN BJ3447 (81RO afdoening).
HR 23 maart 2010, LJN BL1468 (81RO afdoening).
HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010, 671.
De bewezenverklaarde belediging van de politieambtenaar had plaatsgevonden in het winkelcentrum van Almere Stad. Verzoeker heeft eerst in een kledingwinkel een winkelbediende beledigd door haar in het gezicht en tegen haar lichaam te spugen en heeft vervolgens bij zijn aanhouding temidden van het winkelend publiek luidkeels en herhaaldelijk het woord ‘mafkees’ geroepen waarbij verzoeker zonder zich tot het winkelend publiek te wenden naar de verbalisant heeft gekeken.
Vgl. A.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, a.w., p. 90–91.