Deze zaak is eerder bij Uw Raad aanhangig geweest, hetgeen heeft geleid tot het arrest van 7 juli 2009 (LJN BI4727).
HR, 08-10-2013, nr. 11/05020
ECLI:NL:HR:2013:884
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
11/05020
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:884, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:887, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:887, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:884, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0382
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2007:BI4727. Terugwijzingsopdracht. Anders dan het middel wil heeft het Hof niet de bewezenverklaring van feit 2 uitgebreid. Het middel klaagt terecht dat het Hof het t.a.v. feit 3 gevoerde strafmaatverweer niet heeft besproken, maar gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd en hetgeen het Hof bij de strafoplegging heeft overwogen is het verzuim in het onderhavige geval van zo ondergeschikte betekenis dat het niet tot cassatie te leiden. Het Hof heeft terecht nieuwe beslissingen genomen t.a.v. het beslag, nu het eerdere arrest door de HR wat betreft de strafoplegging is vernietigd en daarmee tevens de in dat arrest gegeven beslissingen t.a.v. het beslag zijn vernietigd (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4994).
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/05020
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 oktober 2011, nummer 23/003731-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Procesgang
De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang, als volgt geweest.(i) Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 december 2006 is de verdachte ter zake van 1. opzetheling, meermalen gepleegd, 2. witwassen, meermalen gepleegd, en 3. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met verbeurdverklaring van de op de beslaglijst onder 29 – 34 vermelde geldbedragen alsmede onttrekking aan het verkeer van de op de beslaglijst onder 35, 36, 39 – 47 vermelde voorwerpen en teruggave aan de rechthebbende van de overige op de beslaglijst vermelde voorwerpen.
(ii) De verdachte heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
(iii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 7 juli 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI4727) de uitspraak van het Hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Hof "opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan".(iv) Het Hof heeft bij de thans bestreden uitspraak het onder 1 tenlastegelegde bewezenverklaard en gekwalificeerd als 'opzetheling, meermalen gepleegd' en heeft de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
De bestreden uitspraak houdt – voor zover voor de beoordeling van het beroep van belang – voorts het volgende in:
- als overwegingen ten aanzien van de gelegde beslagen:
"Beslagen
Omtrent de onder verdachte in beslag genomen 650 x 100 US Dollar zal het hof een beslissing nemen. Omtrent de € 166.219,90 zal het hof eveneens een beslissing nemen, hoewel dit bedrag niet op de beslaglijst voorkomt. In het dossier met nummer 29908 onder bijlage AH-19 wordt vermeld dat € 166.219,90 in beslag is genomen (rekeningnummer [001], zijnde een rekening op naam van verdachte). Het hof zal daarover op de voet van het bepaalde in artikel 353 Wetboek van Strafvordering een beslissing nemen. Omtrent de deposito's overweegt het hof dat in bewijsmiddel 14 vier deposito's staan genoemd terwijl dat dit vijf deposito's dienen te zijn."
- als motivering van de op te leggen straf:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
(...)
Voorts heeft verdachte twee geweren met (daarbij behorende) munitie voorhanden gehad. Dergelijke geweren vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en brengen onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 september 2011 is de verdachte eerder ter zake van een geweldsdelict veroordeeld.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet gebleken is dat de wapens gebruikt zijn bij illegale activiteiten, dat niet blijkt dat daarmee proefschoten zijn gelost zodat niet is gebleken dat de wapens nog functioneerden, en dat de verdachte de wapens bij een generaal pardon wilde inleveren waarvan het door zijn verblijf in Suriname niet is gekomen.
Nu de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging heeft teruggewezen en bovengenoemd verweer op het als feit 3 ten laste gelegde ziet, kan dit verweer onbesproken blijven.
(...)
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen.
Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet."
- en als dictum:
"Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 3, 4 (het hof begrijpt de vijf deposito's genoemd in AH39), 5, 7, 8, 9, 10, 11 (voor zover het betreft de HP Omnibook XE3), 12, 29, 30, 31, 32, 33, 34 op de aangehechte beslaglijsten en 48 op de uitdraai van Compas, alsmede het geldbedrag van € 166.219,90.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:de nummers 35, 36, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46 en 47.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 1, 2, 6, 11 (zonder de HP Omnibook XE3) 13 tot en met 28, 37 en 38."
3. Beoordeling van het tweede, het derde en het vierde middel
3.1.
Het tweede middel en het vierde middel klagen onder meer dat het Hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad heeft miskend. Het derde middel bevat onder meer de klacht dat het Hof een te beperkte invulling heeft gegeven aan de terugwijzingsopdracht. De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.
De bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde witwassen bij voormeld arrest van 14 december 2006 van het Hof – voor zover hier van belang inhoudend dat het witwassen betrekking had op "meerdere geldbedragen" - steunt onder meer op bewijsmiddel 14, inhoudende – voor zover hier van belang – dat de verdachte ten tijde van de daarin omschreven doorzoekingen vier deposito's voorhanden had. In de thans bestreden uitspraak heeft het Hof vastgesteld dat het niet om vier maar om vijf deposito's ging. Anders dan in de toelichting op het tweede middel wordt betoogd heeft het Hof door op deze wijze een kennelijke verschrijving in een bewijsmiddel te verbeteren niet de bewezenverklaring van feit 2 uitgebreid en geeft zijn oordeel niet blijk van miskenning van de rechtsregel dat de rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing.
3.3.
Ingevolge de door de Hoge Raad gegeven beslissing diende het Hof de zaak onder meer wat betreft de strafoplegging opnieuw te berechten. Dit brengt mee dat het Hof alle voor de strafoplegging van belang zijnde omstandigheden in zijn oordeel diende te betrekken. Het derde middel klaagt terecht dat het Hof dit heeft miskend wat betreft het ten aanzien van feit 3 gevoerde strafmaatverweer. Gelet evenwel enerzijds op hetgeen door de verdediging ten verwere is aangevoerd en anderzijds op hetgeen door het Hof ter motivering van de opgelegde gevangenisstraf is overwogen, is het verzuim van het Hof in het onderhavige geval van zo ondergeschikte betekenis dat het niet tot cassatie behoeft te leiden.
3.4.
Het vierde middel komt op tegen de verbeurdverklaring door het Hof van de voorwerpen die op de beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12. Het middel voert in de toelichting onder meer aan dat ten aanzien van deze voorwerpen bij voormeld arrest van 14 december 2006 door het Hof de teruggave aan de rechthebbende was gelast, welke beslissing door de Hoge Raad niet is vernietigd en daardoor onherroepelijk is geworden. Het middel miskent echter dat genoemd arrest door de Hoge Raad wat betreft de strafoplegging is vernietigd en dat daarmee tevens de in dat arrest gegeven beslissingen ten aanzien van het beslag zijn vernietigd (vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4994).
3.5.
De klachten treffen geen doel.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 20‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2007:BI4727. Terugwijzingsopdracht. Anders dan het middel wil heeft het Hof niet de bewezenverklaring van feit 2 uitgebreid. Het middel klaagt terecht dat het Hof het t.a.v. feit 3 gevoerde strafmaatverweer niet heeft besproken, maar gelet op hetgeen ten verwere is aangevoerd en hetgeen het Hof bij de strafoplegging heeft overwogen is het verzuim in het onderhavige geval van zo ondergeschikte betekenis dat het niet tot cassatie te leiden. Het Hof heeft terecht nieuwe beslissingen genomen t.a.v. het beslag, nu het eerdere arrest door de HR wat betreft de strafoplegging is vernietigd en daarmee tevens de in dat arrest gegeven beslissingen t.a.v. het beslag zijn vernietigd (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BX4994).
Nr. 11/05020
Mr. Jörg
Zitting 20 augustus 2013
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Bij arrest van 27 oktober 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, de verdachte veroordeeld ter zake van 1. “Opzetheling, meermalen gepleegd” en de verdachte, ook gelet op hetgeen inmiddels onherroepelijk bewezen is verklaard onder 2 en 3, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Voorts zijn beslissingen genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen als nader in het arrest aangegeven.
2. Namens de verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. In het eerste middel wordt geklaagd over de bewijsmotivering.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 10 maart 2004 te Soest meerdere laptop computers voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.”
5. Bij zijn bespreking van gevoerde verweren heeft het Hof ten aanzien van het bewijs onder meer overwogen dat de verdachte in de bagagekelder op Schiphol werkzaam was als recovery-agent en derhalve in de gelegenheid was om laptops te verwerven, die uit koffers van reizigers waren ontvreemd, terwijl algemeen bekend is dat in die bagagekelder voorwerpen uit koffers kunnen worden gehaald en (daadwerkelijk) worden gehaald. Het Hof heeft verdachtes verklaringen dat hij de laptops ofwel heeft gekocht van zwervers op Schiphol ofwel heeft gekocht via een tweedehandswebsite, naar het rijk der fabelen verwezen, daarbij aangevende waarom die verklaringen zijns inziens fabuleus zijn.
6. Voorts bevat het middel de klacht dat de in de bewijsoverweging voorkomende passage "Verdachte heeft verklaard dat hij de laptops via www.2ehands.nlheeft aangeschaft" niet te herleiden is tot een van de bewijsmiddelen. Dat hoeft ook niet, want deze passage betreft nu juist geen feit of omstandigheid die het Hof redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers). Hetzelfde geldt voor de verklaring van mw. Boedram.
7. Verder wordt erover geklaagd dat het Hof de bewijslast heeft omgedraaid door te overwegen dat de verdachte geen aankoopbewijzen, bonnen, andere bescheiden of getuigenverklaringen heeft overgelegd, waarmee de herkomst (van de gestolen en bij de verdachte aangetroffen laptops) concreet en verifieerbaar kan worden. Deze overweging onderbouwt 's Hofs conclusie dat het verweer dat de verdachte de spullen heeft gekocht onvoldoende is onderbouwd en dan ook niet aannemelijk is. Dat is geen omkering van de bewijslast. Naar mijn mening mag van iemand die op internet spullen koopt worden verwacht dat hij - ter bescherming van zichzelf bij eventuele onregelmatigheden - in staat is gegevens te verstrekken die kunnen leiden naar de verkoper; helemaal als het gaat om goederen waarvan algemeen bekend is dat deze populair zijn in het criminele circuit.
8. Ten slotte bevat het middel de klacht dat het Hof niets heeft vastgesteld over het opzet van de verdachte bij het voorhanden krijgen van de laptops. Het middel berust op een gebrekkige lezing van het arrest en in het bijzonder van de bewijsoverweging. Meer tekst dan die welke ik schreef onder 5 behoeft aan deze klacht niet te worden besteed.
9. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
10. Het tweede middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht luidt - zo valt uit de toelichting op te maken - dat het Hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad heeft miskend ten aanzien van de beslissing over het “vijfde deposito”. De tweede klacht richt zich tegen de beslissing tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 166.219,90.
11. Het bestreden arrest houdt wat betreft de beslissingen omtrent het beslag – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
“Bespreking van gevoerde verweren
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekening het onderstaande - samengevat - ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.(…)BeslagenBeslagen waarop niet is beslist en waarover het hof een beslissing dient te nemen:(…)Een banktegoed van € 166.219,90 is uit het zicht verdwenen en staat niet op de beslaglijst;Deposito met nummer [002], met een waarde van € 25.000,-.Voor het banktegoed en de deposito geldt dat deze niet door de bewezenverklaring van feit 2 worden bestreken.(…)Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.(…)Beslagen(…)Omtrent de € 166.219,90 zal het hof eveneens een beslissing nemen, hoewel dit bedrag niet op de beslaglijst voorkomt. In het dossier met nummer 29908 onder bijlage AH-19 wordt vermeld dat € 166.219,90 in beslag is genomen (rekeningnummer [001], zijnde een rekening op naam van verdachte). Het hof zal daarover op de voet van het bepaalde in artikel 353 Wetboek van Strafvordering een beslissing nemen.Omtrent de deposito's overweegt het hof dat in bewijsmiddel 14 vier deposito's staan genoemd terwijl (…) dit vijf deposito's dienen te zijn.(…)Oplegging van straf(…)De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen.(…)BeslissingHet hof:(…)Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:de nummers (…) 4 (het hof begrijpt de vijf deposito's genoemd in AH39), (…) alsmede het geldbedrag van € 166.219,90.”
12. Vooropgesteld moet worden dat onder de strafoplegging mede moet worden begrepen de beslissingen omtrent het beslag. Het Hof heeft – nota bene in verband met een verzoek van de verdediging om een beslissing te nemen - beslissingen genomen ten aanzien van het in het middel bedoelde beslag, omdat omtrent deze voorwerpen nog geen eerdere beslissing was gegeven. Deze beslissingen bevallen de steller van het middel kennelijk niet. De stelling dat het Hof hiermee buiten de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad zou hebben gehandeld is evenwel onjuist: de (gehele) strafoplegging diende te worden overgedaan.
13. Wat betreft de beslissing met betrekking tot het vijfde deposito: anders dan het middel wil heeft het Hof niet getornd aan de bewijsconstructie van feit 2, maar gewezen op een evidente misslag in een van de bewijsmiddelen. De stelling dat het Hof de bewezenverklaring van feit 2 heeft uitgebreid berust dus op een onjuiste lezing van ’s Hofs arrest. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
14. Wat betreft de beslissing aangaande het bedrag van € 166.219,90 het volgende. Het stond het Hof vrij hieromtrent een beslissing te nemen, aangezien een beslissing op dit inbeslaggenomen voorwerp nog “open stond” en de raadsman uitdrukkelijk had verzocht een beslissing te nemen. De klacht dat het Hof deze verbeurdverklaring heeft gekoppeld aan feit 2 berust op een onvolledige lezing van ’s Hofs arrest. Het Hof heeft dit feit weliswaar in zijn reactie op het draagkrachtverweer vermeld, maar onder het kopje “oplegging van straf” heeft het Hof het beslag gekoppeld zowel aan feit 1 als aan feit 2. Ook dit is gelet op hetgeen de verdachte wordt verweten, niet onbegrijpelijk.
15. Het middel faalt in beide onderdelen.
16. Ik bepreek nu eerst het vierde middel. Ook dit middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht gaat over het oordeel van het Hof dat onvoldoende zou hebben gemotiveerd dat en hoe het rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte. De tweede klacht houdt in dat het Hof ook nieuwe beslissingen heeft genomen ten aanzien van voorwerpen waarop in ‘s Hofs eerdere arrest reeds onherroepelijk zou zijn beslist (tot teruggave).
17. Wat betreft die tweede klacht kan ik kort zijn: anders dan de steller van het middel meent zijn de bedoelde beslissingen niet onherroepelijk, omdat de eerdere beslissingen aangaande het beslag onder de strafoplegging vallen, ook indien een eerdere beslissing een teruggave aan de verdachte inhoudt (vgl. HR 25 september 2012, LJN BX4994). Ook een beslissing tot teruggave van een beslag wordt dus vernietigd indien de Hoge Raad de strafoplegging vernietigt.
18. De eerste klacht in middel 4 gaat over de draagkracht. Het bestreden arrest houdt wat de draagkracht betreft het volgende in:
“Bespreking van gevoerde verwerenDe raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekening het onderstaande - samengevat - ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.(…)DraagkrachtIndien rekening wordt gehouden met de draagkracht, dan wordt verdachte door de verbeurdverklaring onevenrediger in zijn vermogen getroffen dan met het oog op een passende bestraffing noodzakelijk is.Verzocht wordt niet alle in beslag genomen gelden verbeurd te verklaren doch een last tot teruggave aan verdachte te geven of de op te leggen gevangenisstraf te matigen.(…)Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.(…)De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen. Het hof acht de verbeurdverklaring passend en geboden en is van oordeel dat verdachte daardoor niet onevenredig in zijn vermogen wordt getroffen. Voor zover het verweer beoogt het hof ertoe te brengen van het verbeurdverklaren van de beslagen bedragen af te zien zodat de verdachte deze bedragen kan aanwenden om een eventuele boete te betalen, kan het hof deze gedachtegang niet volgen. Wel houdt het hof bij zijn beslissing rekening met de draagkracht van verdachte.”
19. Het Hof heeft, anders dan in zijn eerdere beslissing, het draagkrachtverweer voldoende gemotiveerd verworpen. Ik merk daarbij in aanmerking dat het Hof - anders dan de Rechtbank - geen geldboete van € 50.000,- heeft opgelegd.
20. Het derde middel klaagt dat het Hof juist een te beperkte invulling heeft gegeven aan de verwijzingsopdracht door een verweer met betrekking tot feit 3 onbesproken te laten.
21. De pleitnota van de raadsman zoals voorgehouden ter terechtzitting van het Hof op 13 oktober 2011 en weergegeven in de toelichting op het middel, houdt inderdaad in dat het bewuste verweer is bedoeld voor het bepalen van de strafmaat.
22. In HR 20 december 2011, LJN BR1112, NJ 2012/217 heeft de Hoge Raad – nadat het eerder de beslissing van het Hof had vernietigd wat betreft de strafoplegging - het volgende overwogen:
“2.4. De rechter naar wie de Hoge Raad na vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, is gebonden aan de door de Hoge Raad gegeven beslissing. Dit brengt mee dat ingevolge de hiervoor onder 2.2 weergegeven beslissing van de Hoge Raad de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging te dezen niet meer aan het oordeel van het Hof was onderworpen zodat het Hof zich terecht heeft onthouden van een beslissing op de door de verdachte gevoerde verweren, strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging. Het tweede middel faalt dus.2.5. Voormelde beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het Hof de zaak - voor zover krachtens de terugwijzing aan zijn oordeel onderworpen - opnieuw diende te berechten. Dit brengt mee dat het Hof alle voor de strafoplegging van belang zijnde omstandigheden in zijn oordeel diende te betrekken, waaronder begrepen die welke ten grondslag zijn gelegd aan het op art. 359a Sv steunende beroep op strafvermindering. Het eerste middel klaagt terecht dat het Hof dit heeft verzuimd.”
23. De Hoge Raad rept in dit arrest van alle voor de strafoplegging van belang zijnde omstandigheden. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat de feiten en omstandigheden waaronder het onherroepelijk bewezenverklaarde feit 3 is begaan, door de verdediging in het kader van de strafmaat naar voren mogen worden gebracht en door de rechter dienen te worden gewogen. Het Hof heeft dus ten onrechte geoordeeld dat dit deel van het strafmaatverweer buiten bespreking kan worden gelaten.
24. Tot cassatie behoeft dit evenwel niet te leiden, nu de strafmotivering in haar geheel beschouwd niet onbegrijpelijk is en het zwaartepunt van de opgelegde straf is gelegen bij de andere twee bewezenverklaarde feiten. Voorts neem ik in overweging dat het argument dat iemand iets goeds van plan was, maar niet heeft uitgevoerd2.geen zoden aan de dijk zet in strafverminderende zin. Ook neem ik in aanmerking dat bij de onderhavige appélbehandeling alleen het argument dat niet blijkt dat van de litigieuze wapens illegaal gebruik is gemaakt nieuw is. Voor de ernst van dat derde feit maakt dit argument mijns inziens niets uit.
25. Ook dit middel faalt.
26. Alle middelen falen. Het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81.1 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop de bestreden uitspraak zou moeten worden vernietigd.
27. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑08‑2013
De verdachte wilde de wapens bij een generaal pardon inleveren, maar dat is er niet van gekomen.