Ook het requisitoir houdt niet in mededeling van de inhoud van bedoeld uittreksel.
HR, 07-07-2009, nr. 07/11476
ECLI:NL:HR:2009:BI4727
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/11476
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI4727
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4727, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4727
ECLI:NL:PHR:2009:BI4727, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4727
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
De bewezenverklaring vzv. behelzende dat verdachte “meerdere laptop computers en een camera heeft verworven of voorhanden heeft gehad”en dat zulks is geschied in de periode van 1-1-03 t/m 10-3-04 kan niet zonder meer uit de inhoud van de gebezigde bwm worden afgeleid, zodat de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
7 juli 2009
Strafkamer
nr. 07/11476
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 december 2006, nummer 23/002838-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte meerdere laptop computers en een camera heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004 in Nederland telkens
- meerdere laptop computers en
- een camera
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 maart 2004 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De bewoners van deze woning zijn de ouders van verdachte [verdachte]. Op de tweede verdieping bevindt zich een zolderkamer waar de verdachte volgens zijn moeder gebruik maakte."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik was vaak op de zolderkamer van het huis van mijn ouders op het adres [a-straat 1] te [plaats] om mijn administratie te doen. (...)"
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Sinds 1988 werk ik bij de KLM op Schiphol. (...)"
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben gehuwd geweest met [verdachte]. [Verdachte] kwam heel vaak thuis met camera's, laptops, gameboys, horloges, noem maar op. Hij bracht het thuis in kleine zwarte vuilniszakjes. Hij zei dat hij dat kocht van zwervers op Schiphol. (...)"
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het kader van het onderzoek tegen de verdachte [verdachte] zijn onder leiding van de rechter-commissaris doorzoekingen verricht. Hierbij zijn onder meer laptop computers en filmcamera's aangetroffen."
f. een geschrift, houdende een goederenlijst (de Hoge Raad begrijpt dat deze goederen in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] op 10 maart 2004), voor zover inhoudende:
"IBN nr. Merk Type
B.3.II.1 HPOmnibook XE3
B.3.II.2 Packard BellIpower P/N P730010161
B.3.II.18 AcerTravelmate 630/636LC."
g. een geschrift, houdende een goederenlijst (de Hoge Raad begrijpt dat dit goed in beslag is genomen tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] op 10 maart 2004), voor zover inhoudende:
"IBN nr. Merk Type
B.3.II.7 Yashica T5D."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Uit e-mail gegevens op de harde schijf van de laptopcomputer Acer Travelmate 630 is naar voren gekomen dat de vermoedelijke eigenaar [betrokkene 2] zou zijn. Op 23 maart 2004 is door mij telefonisch contact gezocht met [betrokkene 2]. Deze deelde mij mede dat onderhavige laptop uit zijn bagage was gestolen tijdens een vliegreis Bergen (Noorwegen)-Amsterdam-Bahrein. Uit de claim van de betrokken passagier blijkt dat ook een fotocamera, merk Yashika T5D is ontvreemd."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 13 mei 2004 ontvingen wij van de KLM, afdeling consumentenbetrekkingen, de door een passagier, [betrokkene 3], woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, ingediende claim voor diefstal uit zijn bagage van een laptopcomputer, merk Packard Bell Ipower. Genoemde laptop was uit zijn bagage ontvreemd op een vlucht van Leeds (UK) via Schiphol naar Houston (USA) op 24 mei 2003. Er is sprake geweest van bagage die werd vermist en later werd aangeleverd. Bij de aanlevering bleek de laptopcomputer uit zijn bagage te zijn verdwenen."
j. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 30 maart 2004 is door mij, 1e verbalisant, een e-mailbericht verzonden aan de vermoedelijke eigenaar van laptopcomputer HP Omnibook XE3. Op 30 maart 2004 werd antwoord ontvangen. Betrokkene is op 24 oktober 2003 vanuit Duitsland via Schiphol naar de USA gereisd, waarbij op Schiphol werd overnacht. Bij aankomst op de bestemming ontbrak een koffer. Bij aankomst van de ontbrekende koffer bleek deze te zijn opengebroken en de laptop ontvreemd."
2.4. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte, zoals getuige [betrokkene 1] heeft verklaard, vaak goederen kocht van zwervers in de buurt van Schiphol en deze in vuilniszakjes mee naar huis bracht, alsmede dat de onderhavige goederen -hoogstwaarschijnlijk op Schiphol- aan de rechtmatige eigenaren zijn ontvreemd gedurende vliegreizen. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit van algemene bekendheid dat diefstal van bagage op luchthavens een niet onbekend verschijnsel is, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gekochte goederen door misdrijf waren verkregen."
2.5. Aangezien de bewezenverklaring van feit 1, voor zover behelzende dat de verdachte "meerdere laptop computers en een camera heeft verworven of voorhanden heeft gehad" en dat zulks is geschied in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004 niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het vierde, het zesde, het zevende, het achtste het negende en het twaalfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens
- 1.
‘opzetheling, meermalen gepleegd’,
- 2.
‘witwassen, meermalen gepleegd’ en
- 3.
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II, meermalen gepleegd’ en ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf met verbeurdverklaring van zes in beslaggenomen geldbedragen van in totaal (€) 82.085,41, en onttrekking aan het verkeer en een last tot teruggave als in het arrest vermeld.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11476, 07/12477, 07/1265 en 08/02873. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, 12 middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de inzending van de stukken naar de Hoge Raad zodanig veel tijd is verstreken dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, welke overschrijding tot strafvermindering dient te leiden.
5.
Verdachte heeft op 27 december 2006 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 3 juli 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Ambtshalve voeg ik daar aan toe dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Zowel het een als het ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
6.
Het middel slaagt.
7.
Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de bepaling van de strafmaat ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 november 2006, terwijl dat stuk niet ter terechtzitting is voorgelezen, noch de korte inhoud daarvan overeenkomstig art. 301, derde lid, Sv is medegedeeld. Het tiende middel klaagt dat het Hof ten onrechte bij de bepaling van de strafmaat in aanmerking heeft genomen dat verdachte blijkens genoemd Uittreksel eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, nu dat niet uit dat Uittreksel kan volgen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
8.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de oplegging van de straf in, voor zover hier van belang:
‘Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 november 2006 is verdachte eerder ter zake van gepleegde vermogensdelicten veroordeeld.’
9.
Aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2006 is het ter terechtzitting overgelegde schriftelijke requisitoir van de Advocaat-Generaal gehecht met daarachter het hier bedoelde Uittreksel van 1 november 2006. Het proces-verbaal van de terechtzitting (welke de enige terechtzitting in hoger beroep is die heeft plaatsgevonden na de datum van het hier bedoelde Uittreksel) houdt niet in dat aldaar dat Uittreksel door de voorzitter is voorgelezen, noch dat de korte inhoud daarvan door de voorzitter is voorgehouden. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat dat niet is gebeurd.1. Nu het Hof (de inhoud van) dat Uittreksel kennelijk ten bezware van verdachte in aanmerking heeft genomen bij de strafoplegging, heeft het Hof art. 301, vierde lid, Sv niet in acht genomen en moet worden aangenomen dat de verdachte in het belang van zijn verdediging is geschaad.2. Derhalve kan het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging niet in stand blijven.
10.
Voorts vermeldt bedoeld Uittreksel onder ‘Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken’ geen zaken die betrekking hebben op vermogensdelicten en vermeldt het onder ‘Gegevens betreffende niet afgedane rechtbankzaken’ een zaak die betrekking heeft op onder meer witwassen en heling. Deze zaak betreft, blijkens het zaaknr. 15-034009-04 (het parketnummer van de onderhavige zaak) en de pleegdata, de onderhavige feiten. De overweging van het Hof dat de verdachte blijkens bedoeld uittreksel eerder ter zake van gepleegde vermogensdelicten is veroordeeld, is derhalve onbegrijpelijk. Ook deze omstandigheid brengt mee, dat het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging niet in stand kan blijven.
11.
Beide middelen slagen.
12.
Het derde, het vierde en het vijfde middel klagen alle dat de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Het derde middel klaagt dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte meerdere laptopcomputers en een camera heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, het vierde middel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat een laptop, merk Packard Bell, type Ipower P/N P730010161, door misdrijf is verkregen en het vijfde middel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin kan volgen dat verdachte ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van de goederen wist dat deze door misdrijf waren verkregen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
13.
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 10 maart 2004 in Nederland telkens
- —
meerdere laptop computers
- —
en een camera
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.’
14.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezengeachte:
- 1.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-46] op 28 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 10 maart 2004 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De bewoners van deze woning zijn de ouders van verdachte [verdachte]. Op de tweede verdieping bevindt zich een zolderkamer waar de verdachte volgens zijn moeder gebruik maakte.
- 2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 april 2005. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was vaak op de zolderkamer van het huis van mijn ouders op het adres [a-straat 1] te [plaats] om mijn administratie te doen. Over de herkomst van het aangetroffen geld heb ik niets op schrift staan. Het contante geld lag bij mijn ouders op zolder sinds september 2003. Ik heb in Suriname ook geld. Ik werk op de luchthaven Schiphol als recovery-agent. Ik zorg voor het nasturen van zoekgeraakte bagage van reizigers.
- 3.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [V1-V01] op 10 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van de verdachte:
Sinds 1988 werk ik bij de KLM op Schiphol. Mijn netto salaris is ongeveer € 1.900,--. Ik heb nog steeds de woning aan de [b-straat] in [plaats]. Ik betaal € 680,-- per maand alimentatie. Ik betaal de hypotheeklasten van € 458,-- per maand. Aan het afbetalen van leningen betaal ik totaal € 680,-- per maand. De in mijn bezit aangetroffen € 140.000 is van mij. Een deel stond eerst op een bankrekening in India.
- 4.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [1-OPV, pagina 7/8] in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
In de voor ons, verbalisanten, beschikbare computerbestanden van de Belastingdienst staat het bruto-inkomen van [verdachte] geregistreerd als:
2000
€
34.336,00
2001
€
33.457,00
2002
€
34.850,00
2003
€
35.709,00
- 5.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [G1-V01], op 29 maart 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben gehuwd geweest met [verdachte]. [Verdachte] kwam heel vaak thuis met camera's, laptops, gameboys, horloges, noem maar op. Hij bracht het thuis in kleine zwarte vuilniszakjes. Hij zei dat hij dat kocht van zwervers op Schiphol. Ik heb van [verdachte] gehoord dat hij geld onder zich houdt van een vriend. Hij heet [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] is al lang in beeld. [Verdachte] kwam vaak thuis met bundeltjes contant geld. Er is altijd veel contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1].
- 6.
Een proces-verbaal van 19 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 januari 2005 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik heb [verdachte] wel een geld horen tellen en horen zeggen dat het geld van [medeverdachte 1] was. Hij ging ook wel naar [plaats] om geld te halen voor [medeverdachte 1]. Het geld tellen deed hij steeds openlijker. Toen ik met hem samenleefde, confronteerde ik hem met het vele geld op de rekeningen. Hij heeft mij daar nooit antwoord op gegeven.
Ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte voorts:
- 7.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-48] op 7 mei 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In het kader van het onderzoek tegen de verdachte [verdachte] zijn onder leiding van de rechter-commissaris doorzoekingen verricht. Hierbij zijn onder meer laptop computers en filmcamera's aangetroffen.
- 8.
Een goederenlijst, gevoegd bij het proces-verbaal met dossiernummer 29908 [D 41] (het hof begrijpt dat deze goederen in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] op 10 maart 2004). Deze lijst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
IBN nr. Merk Type
B.3.II.1 HPOmnibook XE3
B.3.II.2 Packard BellIpower P/N P730010161
B.3.II.18 AcerTravelmate 630/636LC
- 9.
Een goederenlijst, gevoegd bij het proces-verbaal met dossiernummer 29908 [D 42] (het hof begrijpt dat dit goed in beslag is genomen tijdens de doorzoeking van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] op 10 maart 2004). Deze lijst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
IBN nr. Merk Type
B.3.II.7 Yashica T5D
- 10.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-59], op 16 juni 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisant:
Uit e-mail gegevens op de harde schijf van de laptopcomputer Acer Travelmate 630 is naar voren gekomen dat de vermoedelijke eigenaar [betrokkene 2] zou zijn. Op 23 maart 2004 is door mij telefonisch contact gezocht met [betrokkene 2]. Deze deelde mij mede dat onderhavige laptop uit zijn bagage was gestolen tijdens een vliegreis Bergen (Noorwegen)-Amsterdam-Bahrein. Uit de claim van de betrokken passagier blijkt dat ook een fotocamera, merk Yashika T5D is ontvreemd.
- 11.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-50), op 17 mei 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisanten of één van hen:
Op 13 mei 2004 ontvingen wij van de KLM, afdeling consumentenbetrekkingen, de door een passagier, [betrokkene 3], woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, ingediende claim voor diefstal uit zijn bagage van een laptopcomputer, merk Packard Bell Ipower. Genoemde laptop was uit zijn bagage ontvreemd op een vlucht van Leeds (UK) via Schiphol naar Houston (USA) op 24 mei 2003. Er is sprake geweest van bagage die werd vermist en later werd aangeleverd. Bij de aanlevering bleek de laptopcomputer uit zijn bagage te zijn verdwenen.
- 12.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-51 ), op 17 mei 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisanten of één van hen:
Op 30 maart 2004 is door mij, 1e verbalisant, een e-mailbericht verzonden aan de vermoedelijke eigenaar van laptopcomputer HP Omnibook XE3. Op 30 maart 2004 werd antwoord ontvangen. Betrokkene is op 24 oktober 2003 vanuit Duitsland via Schiphol naar de USA gereisd, waarbij op Schiphol werd overmacht. Bij aankomst op de bestemming ontbrak een koffer. Bij aankomst van de ontbrekende koffer bleek deze te zijn opengebroken en de laptop ontvreemd.’
Het Hof heeft voorts ten aanzien van het bewijs, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte, zoals getuige [betrokkene 1] heeft verklaard, vaak goederen kocht van zwervers in de buurt van Schiphol en deze in vuilniszakjes mee naar huis bracht, alsmede dat de onderhavige goederen -hoogstwaarschijnlijk op Schiphol- aan de rechtmatige eigenaren zijn ontvreemd gedurende vliegreizen. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit van algemene bekendheid dat diefstal van bagage op luchthavens een niet onbekend verschijnsel is, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gekochte goederen door misdrijf waren verkregen.’
15.
De hiervoor weergegeven, ten aanzien van feit 1 gebezigde bewijsmiddelen houden, voor zover hier van belang, enkel in dat de in de tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 bedoelde voorwerpen bij een doorzoeking in de woning van de ouders van verdachte zijn aangetroffen en dat verdachte de zolderkamer in die woning gebruikte om zijn administratie te doen. Deze bewijsmiddelen houden niet in waar in de woning de desbetreffende voorwerpen zijn aangetroffen, noch houden zij overigens iets in waaruit kan volgen dat (en op welke wijze) verdachte de bedoelde voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad.3. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan derhalve niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Het derde middel slaagt.
16.
Nu niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte de onder 1 in de tenlastelegging bedoelde goederen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, kan daaruit evenmin volgen dat verdachte ten tijde van dat voorhanden krijgen wist dat die goederen uit misdrijf afkomstig waren. Daarom slaagt het vijfde middel eveneens.
17.
Reeds gelet op het slagen van het derde en het vijfde middel is de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen omkleed zodat het bestreden arrest wat betreft de beslissing ten aanzien van dat feit niet in stand kan blijven.
18.
De klacht dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de in de woning van de ouders van verdachte aangetroffen computer van het merk Packard Bell, type Ipower P/N P730010161 door misdrijf is verkregen, faalt. De gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer in dat een computer van het merk Packard Bell Ipower uit de bagage van [betrokkene 3] is ontvreemd op een vlucht op 24 mei 2003 van Leeds naar Schiphol, dat op 10 maart 2004 bij een doorzoeking een computer van dat merk is aangetroffen en daarbij ook andere voorwerpen zijn aangetroffen die eveneens waren ontvreemd uit de bagage van reizigers op een vlucht naar Schiphol. Uit een en ander heeft het Hof kunnen afleiden dat de aangetroffen computer van het merk Packard Bell door misdrijf is verkregen.
19.
Het vierde middel faalt.
20.
Het zesde middel richt zich tegen 's Hofs impliciete oordeel dat de dagvaarding geldig is.
21.
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 april 2005 onder 2 tenlastegelegd dat:
‘hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 10 maart 2004, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp en/of Soest en/of Spijkenisse, althans in Nederland, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij (telkens) wist, dan wel redelijkerwijze had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was/waren uit enig misdrijf;’
22.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat nu niet is gespecificeerd op welke geldbedragen de tenlastelegging ziet, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van een veelheid aan geldbedragen die in contante of girale vorm en op diverse locaties zijn aangetroffen, en er bovendien sprake is van een zeer ruime aanduiding van de pleegperiode, het niet duidelijk is op welke geldbedragen het strafrechtelijke verwijt betrekking heeft en het Hof derhalve ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ambtshalve de nietigheid van de dagvaarding uit had moeten spreken.
23.
Verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting van 30 november 2006 verschenen. Aldaar heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat ter zake van de gelden geen aangifte inkomstenbelasting behoefde te worden gedaan nu deze afkomstig waren uit onroerendgoed-transacties, dan wel uit de terugbetaling van leningen, en voorts dat het bewijs voor de wetenschap van de criminele herkomst van de gelden en voor het opzet ontbrak. Door of namens verdachte is geen beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding, noch is betoogd dat het aan verdachte niet duidelijk is geweest wat hem onder 2 werd verweten. Tijdens de eerdere terechtzittingen in hoger beroep is evenmin een verweer van die strekking gevoerd.
24.
De tenlastelegging noemt meerdere geldbedragen zonder die bedragen specificeren, maar het houdt wel in om welke gedragingen ten aanzien van die geldbedragen het gaat, geeft een duidelijk omschreven periode aan waarin het feit zou zijn gepleegd en noemt een aantal specifieke plaatsen waar het tenlastegelegde zou hebben plaatsgevonden. Voorts in aanmerking genomen dat bij het Hof niet is aangevoerd dat het verweten feit onvoldoende duidelijk was aangegeven en verdachte en zijn raadsman — gelet op hetgeen de laatste omtrent feit 2 heeft aangevoerd — (evenals klaarblijkelijk het Hof) begrepen om welke geldbedragen het ging, geeft het in de bestreden beslissing besloten oordeel van het Hof, dat de dagvaarding voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261, eerste lid, Sv, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
25.
Het middel faalt.
26.
Het zevende middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
27.
Ten laste van verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 maart 2004 in Nederland meerdere geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven geldbedragen — onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.’
28.
Deze bewezenverklaring berust onder meer op de bewijsmiddelen 1 tot en met 6 welke hiervoor onder 14 zijn weergegeven. De voorts ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2 gebezigde bewijsmiddelen (13 tot en met 36) houden onder meer in dat:
- —
op 10 maart 2004 op de zolderkamer op het woonadres van de ouders van verdachte, welke zolderkamer bij verdachte in gebruik was, € 268.400,-- alsmede USD 65.000,-- aan contant geld is aangetroffen (bewijsmiddel 13 en 14);
- —
verdachte over de aangetroffen geldbedragen heeft verklaard dat het zijn geld was (bewijsmiddel 20);
- —
verdachte op 10 maart 2004 aanzienlijke bedragen voorhanden had op verschillende bankrekeningen (bewijsmiddel 14);
- —
op de bij verdachte in gebruik zijnde bank- en girorekeningen met regelmaat onderlinge overboekingen plaatsvonden en in de periode van 1 januari 2001 tot en met 12 maart 2004 bedragen van totaal € 322.711,39 contant werden opgenomen en bedragen van in totaal € 654.978,57 werden gestort op die bank- en girorekeningen (bewijsmiddel 15);
- —
[medeverdachte 1] naar het Hof begrijpt [medeverdachte 1] is (o.a. bewijsmiddel 27);
- —
getuigen verklaren dat ze cocaïne voor [medeverdachte 1] moesten verkopen (bewijsmiddel 22) dan wel dat je bij [medeverdachte 1] cocaïne kon krijgen (bewijsmiddel 26);
- —
verdachte in de bewezenverklaarde periode kennelijk zakelijke gesprekken over geld c.a. voerde met die [medeverdachte 1] (bewijsmiddel 35 en 36).
29.
Het Hof heeft in de aanvulling op het verkorte arrest ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde voorts nog overwogen:
‘Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte kon beschikken over aanzienlijke geldbedragen, die niet te verklaren zijn uit legale inkomsten, dat hij bevriend was met medeverdachte [medeverdachte 1], die zich op grote schaal bezig hield met de handel in cocaïne, dat hij met [medeverdachte 1] gesprekken voerde over kennelijk ‘zakelijke’ aangelegenheden en dat hij voor [medeverdachte 1] geld bewaarde waarvan hij in ieder geval gedeelten in bundeltjes contanten mee naar huis nam. Het hof is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden moet hebben geweten, althans welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
De stelling van de verdachte dat hij vermogen heeft verworven met onroerend goedtransacties in Suriname en met de handel in tweedehands spullen, schuift het hof als zeer onwaarschijnlijk terzijde. Die stelling is niet met enig schriftelijk stuk onderbouwd, terwijl de herkomst van het geld waarmee de verdachte in onroerend goed zou hebben geïnvesteerd onverklaard blijft en niet valt in te zien dat de handel in tweedehands spullen opbrengsten kan genereren van een omvang als de verdachte tot zijn beschikking had.’
30.
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging heeft Hof vastgesteld dat verdachte zowel contant als giraal aanzienlijke geldbedragen voorhanden heeft gehad, dat verdachte geld onder zich hield voor ene [medeverdachte 1] en dat die [medeverdachte 1] zich bezighield met de handel in cocaïne, en dat alles zonder dat hij voor de herkomst van het bij hem aangetroffen geld een — naar het oordeel van het Hof — geloofwaardige verklaring heeft gegeven. Gelet daarop is 's Hofs oordeel dat verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad die afkomstig waren uit enig misdrijf, zowel ten aanzien van de contante als de girale geldbedragen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De bewezenverklaring is aldus voldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
31.
Het middel faalt.
32.
Het achtste en het negende middel keren zich beiden tegen de bewezenverklaring van feit 3. Het achtste middel klaagt dat die bewezenverklaring onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is en/of dat bij die bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging is verlaten, althans dat het Hof ten onrechte het onder 3 bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ aangezien in de bewezenverklaring een deel van het tenlastegelegde voorhanden hebben van munitie is weggevallen terwijl een deel daarvan is gehandhaafd. Het negende middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 3 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het voorhanden hebben van munitie door verdachte niet, althans niet zonder meer, uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
33.
Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
‘hij op of omstreeks 10 maart 2004 te Soest een of meer wapens van categorie II onder 3, te weten — een (semi) automatisch kogel geweer, model AP74, kaliber .22 long rifle en/of — een kogel repeteer geweer, model AP80, kaliber .22 long rifle en/of munitie van categorie II, te weten 1034 (scherpe) patronen (kaliber .22 long rifle), voorhanden heeft gehad;’
34.
Ten laste van verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
‘hij op 10 maart 2004 te Soest wapens van categorie II onder 3, te weten — een (semi) automatisch kogel geweer, model AP74, kaliber .22 long rifle en — een kogel repeteer geweer, model AP80, kaliber .22 long rifle van categorie II, te weten 1034 scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.’
35.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘37.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven.
Ik heb de wapens, die op zolder bij mijn ouders in [plaats] zijn aangetroffen, gekregen van mijn oude buurman.
39.
Een proces-verbaal met dossiernummer 29908 [AH-46] op 28 april 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 10 maart 2004 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. De bewoners van deze woning zijn de ouders van verdachte [Verdachte]. Op de tweede verdieping bevindt zich een zolderkamer waar de verdachte volgens zijn moeder gebruik maakte. FIOD-ECD collega [verbalisant 6] vond onder de dakbeschotting op zolder een blauwe ritskoffer met opschrift KLM. Na een korte inventarisatie van de koffer zag ik dat de koffer onder meer twee (automatische) karabijnen en diverse hoeveelheden munitie en andere onderdelen bevatte.
40.
Een proces-verbaal met zaaknummer 04-067936 [AH-77] op 5 augustus 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
De hieronder vernoemde voorwerpen werden aangetroffen in een blauwe koffer van het merk KLM.
Eén geweer inclusief twee magazijnen met elk 15 stuks munitie;
Eén geweer inclusief twee magazijnen resp. met 27 en 4 stuks munitie;
973 stuks ‘losse’ .22 long rifle munitie, diverse soorten.
In totaal zijn er 1034 stuks munitie van het kaliber .22 long rifle aangetroffen.
Identificatie geweer 1.
Het voor onderzoek aangeboden geweer betreft een zogenaamd semi-automatisch kogel geweer met het kaliber .22 long rifle. Het geweer heeft een aangepaste rechte kolf en een tot ongeveer 17,8 cm ingekorte loop. De loop welke bij het wapen is aangetroffen is niet origineel. De aangetroffen loop is ingekort en voorzien van een uitwendige schroefdraad ter bevestiging van de geluidsdemper. Het betreft een automatisch wapen, model AP 74 KALIBER .22 Long Rifle. Het vuurwapen is zodanig gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is. Het wapen heeft het uiterlijk en waarneembare kenmerken van een geweer. Voornoemd voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van deze voorwerpen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit geweer een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2 lid 1, categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie.
Identificatie geweer 2.
Het voor onderzoek aangeboden geweer betreft een kogel repeteer geweer met het kaliber .22 long rifle, model AP80. De kolf van het wapen is verwijderd. Het vuurwapen is zodanig gewijzigd dat dragen niet of minder zichtbaar is. Het wapen heeft het uiterlijk en waarneembare kenmerken van een geweer. Voornoemd voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van deze voorwerpen berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit geweer een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2 lid 1, categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie.
De munitie aangetroffen in dezelfde koffer als bovengenoemde wapens betreffen scherpe patronen van het kaliber .22 long rifle. De inbeslaggenomen munitie betreft munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2 lid 2, categorie II onder 1 van de Wet wapens en munitie.’
36.
Nu de gebezigde, hiervoor onder 35 weergegeven, bewijsmiddelen (onder meer) inhouden dat in de door verdachte gebruikte zolderkamer in de woning van zijn ouders, een (semi) automatisch kogelgeweer, een kogelrepeteergeweer en (in totaal) 1034 stuks munitie van het kaliber .22 long rifle zijn aangetroffen, zijn in de bewezenverklaring onder het tweede liggende streepje kennelijk bij vergissing de in de tenlastelegging opgenomen woorden ‘en (…) munitie’ weggevallen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring in zoverre verbeterd lezen. Met die verbeterde lezing komt aan het achtste middel de feitelijke grondslag te ontvallen.
37.
De munitie is samen met de door de verdachte van zijn buurman gekregen wapens aangetroffen in een koffer op de door verdachte gebruikte zolderkamer in de woning van zijn ouders en is van hetzelfde kaliber als de wapens. Daarom heeft het Hof zonder nadere motivering uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte niet alleen de aangetroffen wapens maar ook de aangetroffen munitie voorhanden heeft gehad. Daaraan doet niet af dat verdachte enkel ten aanzien van de wapens heeft verklaard dat hij die had gekregen.
38.
Ook het negende middel faalt dus.
39.
Het elfde middel klaagt dat het Hof bij de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen (met een gezamenlijke hoogte van € 82.085,41) onvoldoende oog heeft gehad voor de draagkracht van verdachte.
40.
Het bestreden arrest houdt in, voor zover hier van belang:
‘Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen geldbedragen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien die geldbedragen geheel of grotendeels door middel van het onder 2 bewezengeachte is verkregen.
(…)
Beslissing
(…)
Verklaart verbeurd de in beslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, te weten:
- 29.
Geld Nederlands 9938,63
staat op rekeningnr: [001]
- 30.
Geld Nederlands 105,26
staat op rekeningnr: [002]
- 31.
Geld Nederlands 9201,64
staat op rekeningnr: [003]
- 32.
Geld Nederlands 52850,02
staat op girorekening: [004]
- 33.
Geld Nederlands 680,88
staat op plusrekening: [004]
- 34.
Geld Nederlands 9308,98
staat op girorekening: [005]’
41.
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2006 gehechte pleitnota heeft de raadsman aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
‘9. De boete
9.1
Bij het vonnis zijn diverse geldbedragen verbeurd verklaard. Gezien de draagkracht van cliënt resteert er uiteraard geen ruimte om een boete van .50.000,- te voldoen. Cliënt verzoekt uw Hof derhalve, zo het tot een strafoplegging komt, een eventuele boete te matigen.
9. Persoonlijke omstandigheden
9.1
Cliënt is, als gevolg van de onderhavige strafzaak, ontslagen bij de KLM. Na een periode van werkloosheid heeft cliënt thans weer betalend werk gevonden bij Q-park. Cliënt is, uiteraard op een aanzienlijk lager salarisniveau dan hij bij de KLM genoot, als uitzendkracht begonnen bij Q-park.’
42.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof zelfs niet een standaardoverweging met betrekking tot de draagkracht van verdachte heeft opgenomen en evenmin art. 24 Sr heeft aangehaald onder het kopje ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’, zodat de verbeurdverklaring, mede gelet op hetgeen met betrekking tot de draagkracht van verdachte ter terechtzitting is aangevoerd, ontoereikend is gemotiveerd en onbegrijpelijk is.
43.
Weliswaar heeft verdachtes raadsman geen bezwaar gemaakt tegen de verbeurdverklaring, maar dit moet kennelijk worden gezien tegen de achtergrond van diens pleidooi voor een zoveel mogelijk voorwaardelijk op te leggen straf. Daarom valt daaraan geen aanwijzing te ontlenen dat het Hof onder ogen heeft gezien of de verdachte, aan wie door het Hof een lange gevangenisstraf is opgelegd, door de verbeurverklaring niet onevenredig en niet verder in zijn vermogen wordt getroffen dan met het oog op een passende bestraffing nodig is.4.
44.
Het middel slaagt.
45.
Het twaalfde middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te nemen ten aanzien van inbeslaggenomen stuk 48, althans dat van een beslissing daaromtrent niet blijkt.
46.
Blijkens het aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2006 gehechte requisitoir heeft de Advocaat-Generaal aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
‘Uit een door mij op de vorige zitting overgelegd stuk blijkt dat onder nummer 48 onder verdachte een bedrag van € 65.000,- in beslag was genomen. In plaats van een geldboete van € 50.000,-, zoals in eerste instantie was geëist en opgelegd — kennelijk i.v.m. de inbeslaggenomen dollars die niet op de beslaglijst stonden — vraag ik thans gelet op feit 2 de verbeurdverklaring van die dollars. (en geen boete dus)’
47.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 oktober 2006 (welke voorafging aan de terechtzitting van 30 november 2006) houdt in, voor zover hier van belang:
‘De advocaat-generaal legt over een kopie van beslaglijst waarop de inbeslagname van 650 x 100 US Dollar staat vermeld, van welk geldbedrag hij voornemens is op de nadere terechtzitting de verbeurdverklaring te bevelen.’
48.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich in een mapje met het (handgeschreven) opschrift ‘Stukken zitting 17/10/2006’, een stuk dat kennelijk op 16 oktober 2006 is geprint uit Compas en waarop bovenaan is vermeld ‘Raadplegen voorwerp’. Genoemd stuk vermeldt voorts bij ‘volgnummer’: ‘48’, bij ‘voorwerp’: ‘buitenlands geld, 650x 100 US Dollar’, en als parketnummer: ‘034009-04’. Gelet op die gegevens kan worden aangenomen dat dat stuk de beslaglijst is die de Advocaat-Generaal ter terechtzitting van 17 oktober 2006 heeft overgelegd.
49.
Gelet op het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 oktober 2006 en de inhoud van de zich in het dossier bevindende, hiervoor onder 48 genoemde beslaglijst, kan het er in cassatie voor worden gehouden dat het door de Advocaat-Generaal ter terechtzitting van 30 november 2006 gedane verzoek tot verbeurdverklaring ziet op de hiervoor onder 50 bedoelde inbeslaggenomen 65.000 Amerikaanse dollars en dat de Advocaat-Generaal aldus op de terechtzitting van 30 november 2006 bij vergissing heeft gesteld dat 65.000 euro in beslag was genomen.
50.
Het middel klaagt gelet op het bepaalde in art. 353 lid 1 Sv terecht dat het bestreden arrest geen beslissing behelst over de 65.000 US dollars die op de op de terechtzitting van 17 oktober 2006 overgelegde beslaglijst staan vermeld onder volgnummer 48. Nu echter de verdachte zich alsnog op grond van art. 552a Sv kan beklagen over het gebruik etc. van inbeslaggenomen voorwerpen waarover niet door de rechter bij einduitspraak is beslist, noopt dit verzuim niet tot vernietiging van het bestreden arrest.
51.
Het middel is tevergeefs voorgedragen.
52.
Het vierde, zesde, zevende, achtste en negende middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
53.
Naast de hiervoor onder 5 geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop de bestreden uitspraak zou dienen te worden vernietigd.
54.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009
Zie o.a. HR 4 april 1995, NJB 1995, p. 305, nr. 76 en HR 6 oktober 1998, NJ 1998, 881 (verdachte niet in zijn belang geschaad).
In eerste aanleg is dit feit eveneens bewezenverklaard. Uit de door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen blijkt evenmin waar in de woning de hier bedoelde goederen zijn aangetroffen, dan wel dat verdachte de voorwerpen heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Maar — anders dan het Hof — heeft de Rechtbank in een nadere bewijsoverweging overwogen dat de laptopcomputers en de camera zijn aangetroffen op de bij verdachte in gebruik zijnde zolderkamer, waaruit het kennelijk heeft afgeleid dat verdachte de genoemde voorwerpen voorhanden heeft gehad en verworven.
Anders kennelijk HR 3 oktober 2006, 02672/05 (korte vrijheidsstraf) en HR 23 december 2008, 07/11587 (geheel voorwaardelijke geldboete).