Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
22.1 Werkingssfeer en reikwijdte bodemrecht
Geldend
Geldend vanaf 03-07-2012. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2012
- Bronpublicatie:
27-06-2012, Stcrt. 2012, 13576 (uitgifte: 03-07-2012, regelingnummer: BLKB2012/1062M)
- Inwerkingtreding
03-07-2012, terugwerkend tot: 01-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2012, Stcrt. 2012, 13576 (uitgifte: 03-07-2012, regelingnummer: BLKB2012/1062M)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
Derden die de eigendom pretenderen van inbeslaggenomen roerende of onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken — op de voet van artikel 456 Rv respectievelijk 538 Rv en volgende — geldend maken. Op grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag verzetten.
Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan de directeur.
Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op.
Artikel 22 , derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht van de fiscus. Deze beperking biedt de ontvanger de mogelijkheid de belastingschuld te verhalen op de desbetreffende zaken, ook als deze niet aan de belastingschuldige toebehoren.
Voor de toepasselijkheid van artikel 22, derde lid, van de wet is in de eerste plaats beslissend of de aldaar bedoelde zaken op de bodem van de belastingschuldige in beslag genomen worden. Onder bodem wordt verstaan het perceel of het gedeelte van een perceel dat bij de belastingschuldige — voor welk doel dan ook — in gebruik is en waarover hij onafhankelijk van anderen de — feitelijke — beschikking heeft. Bovendien kan er sprake zijn van een gemeenschappelijke bodem als een perceel bij meer dan één natuurlijke en/of rechtspersoon in gebruik is. De uitdrukking ‘stoffering’ heeft in dit verband een zodanig brede betekenis, dat daaronder kan worden verstaan al hetgeen strekt tot gebruik van het perceel overeenkomstig zijn bestemming.