Art. 552a lid 2 Sv schrijft immers voor dat het beklag schriftelijk wordt gedaan. Zie in dit verband voorts: HR 28 september 2010, LJN: BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.3, in welke overweging weer wordt verwezen naar: HR 25 juni 2002, LJN AE2644 en HR 7 september 2004, LJN AP1533.
HR (A-G), 28-02-2012, nr. 11/01696 B
ECLI:NL:PHR:2012:BU8768
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
28-02-2012
- Zaaknummer
11/01696 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BU8768
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU8768, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU8768
Conclusie 28‑02‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank Rotterdam heeft het klaagschrift van klager bij beschikking van 12 november 2009 gegrond verklaard en daarbij de teruggave aan klager gelast van twee personenauto's alsmede een gouden ketting met kruis.
2.
Tegen deze uitspraak is door mr. A. Ekiz, officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, cassatieberoep ingesteld.
3.
Mrs. L. Plas en H.H.J. Knol, beiden plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1.
Het middel bevat twee klachten. Allereerst wordt betoogd dat de Rechtbank klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag voor zover dat betrekking had op de gouden ketting met kruis, omdat het klaagschrift van klager enkel betrekking had op de in beslag genomen auto's en niet op de gouden ketting.
4.2.
In het namens klager op 12 november 2009 ter griffie van de Rechtbank ingediende klaagschrift wordt inderdaad alleen geklaagd over de inbeslagneming van een Landrover Jeep met kenteken [AA-00-BB] en een BMW met kenteken [CC-00-DD]. Tijdens de behandeling van het klaagschrift in de raadkamer deelde de Rechtbank mede dat uit het raadkamerdossier was gebleken dat ‘op 26 augustus 2009 onder andere in beslag werden genomen een personenauto van het merk Range Rover met het kenteken [AA-00-BB], een personenauto van het merk BMW met het kenteken [CC-00-DD] en een gouden ketting met kruis.’ In aansluiting hierop deelde de advocaat van klager mede dat het klaagschrift betrekking heeft op ‘de gouden ketting met kruis, een zwart lederen mapje inhoudend een paspoort en pasjes en de twee personenauto's.’ Aldus is het verzoek tot opheffing van het beslag op
- (i)
het zwart lederen mapje (inclusief inhoud) en
- (ii)
de gouden ketting met kruis en het verzoek tot teruggave van die zaken (enkel) mondeling gedaan, hetgeen de wet niet toestaat.
1. Het middel voert dan ook terecht aan dat de Rechtbank klager niet ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag voorzover dat betrekking had op de gouden ketting in plaats van het (mondelinge) beklag over de inbeslaggenomen gouden ketting inhoudelijk te behandelen en de teruggave daarvan te gelasten.2.
4.3.
De tweede klacht houdt — kort samengevat — in dat de Rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het beklag over de in beslag genomen auto's .
4.4.
Het gaat hier om een (onder klager gelegd) conservatoir beslag. Daar is ook de Rechtbank van uitgegaan, zo blijkt uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 12 januari 2010.3. Tot het raadkamerdossier behoort een ‘vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) handhaven’ van de officier van justitie. Uit die vordering blijkt dat klager onder meer wordt verdacht van diverse overtredingen van de Opiumwet en van witwassen. Tijdens de eerdergenoemde raadkamerbehandeling merkte de officier van justitie het volgende op:
‘Er loopt nog een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) en de klager zal daar ook nog in gehoord worden. Uit dat onderzoek moet blijken of er voordeel is behaald. Het strafvorderlijk belang verzet zich dan ook tegen teruggave van de in beslaggenomen goederen.(…)’
4.5.
Tegen deze achtergrond heeft de Rechtbank het beklag vervolgens beoordeeld en gegrond verklaard. De overwegingen die ten grondslag liggen aan de gegrondverklaring luiden — blijkens de bestreden beschikking — als volgt:
‘Beoordeling van de klacht
Op grond van de stukken in het raadkamerdossier en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat het Openbaar Ministerie onvoldoende heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat de klager als verdachte voordeel heeft verkregen door criminele handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslaggenomen personenauto's en de gouden ketting aan de klager.
De rechtbank zal daarom het klaagschrift gegrond verklaren en de teruggave van de in beslaggenomen personenauto's (merken Range Rover en BMW) en de gouden ketting met kruis aan de klager gelasten.’
4.6.
Het middel voert terecht aan dat de Rechtbank aldus een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van het beklag over de in beslag genomen auto's. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter immers te onderzoeken
- (a)
of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van een verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
- (b)
of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
4. Door — in het kader van de beoordeling van het beklag over het conservatoir beslag op de auto's — te overwegen dat het openbaar ministerie onvoldoende heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat klager als verdachte voordeel heeft verkregen door criminele handelingen en dat het strafvorderlijk belang zich (daarom) niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen auto's (en de gouden ketting) aan klager, heeft de Rechtbank dus een verkeerde maatstaf aangelegd.
4.7.
Het middel bevat ook nog een motiveringsklacht tegen het oordeel van de Rechtbank dat het openbaar ministerie onvoldoende heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat de klager als verdachte voordeel heeft verkregen door criminele handelingen. Nu de hiervoor besproken rechtsklacht tegen dit oordeel slaagt, laat ik de motiveringsklacht verder buiten bespreking.
5.
Het middel slaagt. De Hoge Raad zou, doende wat de Rechtbank had behoren te doen, klager niet ontvankelijk kunnen verklaren in zijn mondeling gedaan beklag met betrekking tot de gouden ketting met kruis.
6.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de verdere afhandeling als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑02‑2012
Naar aanleiding van de opmerking van de advocaat van klager dat het beklag (ook) betrekking had op de gouden ketting en (de inhoud van) het zwart lederen mapje merkte de officier van justitie tijdens de behandeling van het beklag in de raadkamer het volgende op: ‘De gouden ketting is nog niet omgezet in een conservatoir beslag, maar dat gaat nog gebeuren. Ik kan in mijn stukken niets terugvinden over een in beslaggenomen mapje met een paspoort, maar ik zal dat uitzoeken en bekijken of het terug kan naar de klager’ (zie p. 2 van het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in de raadkamer d.d. 12 november 2010). Blijkens de bestreden beschikking is de Rechtbank ervan uitgegaan dat klager zich uitsluitend heeft beklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto's en de gouden ketting met kruis (zie de overweging van de Rechtbank onder het kopje ‘inhoud van de klacht’).
Zie p. 2 (bovenaan) van het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 12 januari 2010.
Zie onder meer HR 28 september 2010, LJN: BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.14.